Taipingopstand

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Jcb (overleg | bijdragen) op 22 dec 2010 om 01:04.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Hong Xiuquan, de leider van de Taiping-opstand
Taipingopstand
Naam (taalvarianten)
Vereenvoudigd 太平天国
Traditioneel 太平天國
Standaardkantonees T'aai Pǐng T'íen Kwôk
Taiwan-Hakka Thai-phìn-thiên-koet

De Taiping-opstand van 1851-1864 is waarschijnlijk de bloedigste opstand uit de geschiedenis van China en wellicht het grootste bloedbad op aarde tot de Tweede Wereldoorlog. De opstand woedde vooral in de vallei van de Jangtsekiang (de Blauwe Rivier) en had waarschijnlijk de dood van 20-30 miljoen mensen tot gevolg.

Het was een confrontatie tussen de Qing-dynastie (Mantsjoe-dynastie) en de sekte van Hong Xiuqian (洪秀全), een door het christendom beïnvloede mysticus, die de leider werd van een millenniaristische beweging.

Oorzaken van de opstand

In het midden van de 19e eeuw had China met grote problemen te kampen. De vernedering die de keizerlijke legers in de Opiumoorlog hadden ondergaan door de Engelsen had het vertrouwen van de bevolking in haar bestuurders ernstig aangetast. De bevolking was door de groei van de afgelopen eeuw (van ca. 180 mln. in 1740 tot ca. 430 mln. in 1850) tot aan de rand gekomen van wat China met de toenmalige landbouwtechnieken kon voeden. Een vrij kleine verstoring was in die situatie al voldoende om ernstige hongersnoden te veroorzaken. Er was schaarste aan grond en een overschot aan arbeidskrachten, zodat de grondbezitters landloze plattelanders volkomen in hun macht hadden. Zoals in de Chinese geschiedenis vaker het geval was geweest, verzamelden zich, onder dergelijke omstandigheden, in ontoegankelijke berg- en moerasgebieden aan de grenzen van de provincies grote massa's maatschappelijke verschoppelingen in roversbenden. Deze konden door de provinciale bestuurders steeds moeilijker in toom worden gehouden.

Omstreeks 1847 stichtte Hong Xiuqian (1814-1864) in Zuid-China een sekte. Hij behoorde tot de volksgroep der Hakka, een enigszins marginale groep in de Chinese bevolking, die het bergachtige grensgebied tussen de provincies Guandong, Fujian en Jiangxi bewoont. Hij had aanvankelijk bestuursambtenaar willen worden, maar was voor het examen gezakt, waarna hij ernstig ziek werd. Hij kreeg toen visioenen, waarin hij een oude man met witte baard op een troon zag zitten met naast hem een jongere man, die zijn zoon was. Hong had eerder al eens contacten met een zendeling gehad en daarbij enige verwarde ideeën over het christendom opgedaan. Hij raakte ervan overtuigd dat de oude man God de Vader was en de jonge man Jezus Christus en dat zij aan hem hadden geopenbaard dat hij zelf de Jongere Broer van Jezus Christus zou zijn. Hong zou tot taak hebben om de Mantsjoe-heersers van de Chinese troon te verdrijven en in China een Hemels Koninkrijk van de Volmaakte Vrede (Taiping Tianguo, 太平天國) te vestigen.

Het succesvolle begin van de opstand

Al spoedig beginnen de maatschappelijke verschoppelingen zich bij duizenden om de sekteleider te scharen. Als de provinciale autoriteiten in 1851 de sekte proberen op te rollen, trekt die zich in een onherbergzaam gebied terug en begint een guerrillastrijd. Ook vele leden van de minderheidsvolkeren der Miao en Zhuang sluiten zich aan bij het guerrillaleger, dat spoedig aangroeit tot enkele tienduizenden, en vervolgens enkele honderdduizenden manschappen. De ene districtshoofdstad na de andere wordt veroverd. In de kolenbrander Yang Xiuqing (楊秀清), die spoedig de titel Koning van het Oosten zal krijgen, vindt Hong een bekwame militaire aanvoerder. In 1852 verovert Yang de stad Wuhan, hoofdstad van de provincie Hubei.

In maart 1853 rukt het Taiping-leger op naar Nanking, na Peking de belangrijkste stad van China. Na een beleg van slechts 11 dagen wordt de stad ingenomen. 30.000 keizerlijke soldaten en duizenden burgers van de stad worden door de opstandelingen gedood. Nauwelijks één Mantsjoe in de stad weet aan het bloedbad te ontsnappen. Nanking wordt nu de hoofdstad van het Hemelse Koninkrijk van de Volmaakte Vrede. Hong laat er voor zichzelf een groot nieuw paleis bouwen, midden in een Verboden Stad; net zoals de Mantsjoe-keizer in Peking leeft.

Discipline, puritanisme en fanatisme van de Taiping

Het leger van de opstandelingen werd gekenmerkt door een strakke discipline, puritanisme en fanatisme. De soldaten droegen rode jassen, blauwe broeken en lange haren (de door de Mantsjoe aan de Chinezen opgelegde gevlochten staart was bij de Taiping natuurlijk taboe). De in het leger dienende mannen en vrouwen leefden in gescheiden kampen en iedere vorm van seksueel contact werd met de dood gestraft.

Zoals in burgeroorlogen vaak het geval is, speelde het morele element doorgaans een veel grotere rol dan de aantallen soldaten. Zolang het morele overwicht aan de kant van de Taiping lag, leek de beweging niet te stoppen. De elite van het keizerlijke China had altijd de neiging gehad om zijn soldaten te minachten, wat ertoe bijdroeg dat de training en het moreel van deze troepen vaak erg slecht was.

De Taiping waren van een vurig hervormingsverlangen vervuld. Zij droomden van een heilstaat die op sociale rechtvaardigheid zou berusten. Hun bestuur betekende een revolutionaire breuk met de Chinese traditie:

Er werd ook een landbouwhervorming afgekondigd, waarbij iedere familie een hoeveelheid land zou krijgen, die enigszins kon variëren naargelang de vruchtbaarheid en het aantal tot arbeid geschikte mannen. Iedere familie mocht maximaal 25 kippen en twee varkens hebben. 25 families tezamen vormden een gemeenschap met een kerk.

In de praktijk komt er echter van deze hervorming niet veel terecht. Buiten de grote steden was de controle van de Taiping-leiders maar beperkt.

Onder andere Robert M. Gimello in Ch'eng-kuan on the Huayen Trinity (1996), wijst er op dat de Taiping-opstandelingen ook de boeddhistische bibliotheken verwoestten. In de praktijk leidde dit er toe dat er een sino-japanse samenwerking tot stand kwam tussen Yang Wenhui en Nanjiō Bunyū. Beiden brengen de op dat moment nog in Japan aanwezige boeddhistische canon zo veel mogelijk samen en geven deze vanaf ca 1890 uit onder de naam Nanjiō-collectie, een veel geraadpleegde anthologie.

De vis begint aan de kop te rotten

De Hemelse Koning Hong had het veroverde gebied verdeeld in vier Koninkrijken, genoemd naar de vier windstreken. Het regime van Hong was een theocratische en militaire dictatuur.

De grote militaire leider Yang was Koning van het Oosten. Hij paarde een strikte discipline onder zijn soldaten aan grote wreedheid. Ontelbare mensen liet hij voor uiteenlopende vergrijpen levend verbranden. Hong begon zich uit het dagelijks bestuur terug te trekken, zogenaamd om in meditatie te gaan. In werkelijkheid gaf hij zich meer en meer over aan de genoegens van het paleis- en haremleven (het verbod van polygamie gold niet voor hemzelf). Daardoor raakte de macht steeds meer in de handen van Yang. Toen deze zich als rivaal van Hong begon te profileren, riep de Hemelse Koning de hulp in van een van zijn andere onderbevelhebbers, Wei Changhui, de Koning van het Noorden, die de opdracht kreeg om Yang uit de weg te ruimen. Na de moord op Yang (september 1856) werd ook afgerekend met diens aanhangers.

Het begon steeds meer duidelijk te worden dat de Taiping-leiders noch in moreel, noch in organisatorisch opzicht een grote verbetering betekenden vergeleken met de elite van het keizerlijke China, een besef dat het moreel van het opstandelingenleger begon aan te tasten.

Bovendien begonnen in de nog niet door de opstandelingen bezette gebieden de plaatselijke grondbezitters, verschrikt door de wreedheid van de rebellen, onder hun eigen boeren privé-legertjes te rekruteren, die vaak beter vochten dan de keizerlijke troepen.

Neergang van de Taiping

Op het hoogtepunt van de opstand was een groot deel van Midden- en Zuid-China (ongeveer de provincies Hunan, Hubei, Jiangxi en Anhui en delen van de provincies Guangdong, Fujian, Zhejiang en Jiangsu) in handen van de rebellen gevallen. De kustgebieden bleven echter grotendeels in handen van de keizerlijke troepen; de opstandelingen zijn er nimmer in geslaagd één van de belangrijke havensteden te bezetten. De voortdurende burgeroorlog in het achterland belemmerde echter wel de handel wat weer voor de Europese grootmachten aanleiding was zich met de burgeroorlog te bemoeien. In het Taiping-gebied woonde ongeveer een derde van de bevolking van het keizerrijk (dat wil zeggen ongeveer 150 miljoen mensen).

Het Taiping leger telde op zijn hoogtepunt ruim 1 miljoen soldaten, maar de keizerlijke troepen, tezamen met de milities van de grondbezitters, waren zeker twee maal zo talrijk. Een vrij belangrijke rol werd ook gespeeld door een kleine, maar modern bewapende legermacht, die door de Europeanen in Shanghai gevormd was, het Altijd Zegevierende Leger, onder leiding van de generaals Towsend Ward en Charles George Gordon, dat de Taiping diverse malen zou verhinderen om Shanghai te veroveren.

In 1853/54 hadden de Taiping een opmars in de richting van Peking gemaakt, maar die was afgeslagen. Daarna kwam de machtsstrijd tussen Hong en Yang. Het werd nu steeds onwaarschijnlijker dat de Taiping, nu hun enthousiasme begon te tanen en er tweespalt in hun rangen was opgetreden, erin zouden slagen de Qing-dynastie ten val te brengen. Bovendien vonden de keizerlijke troepen in Zeng Guofan (曾國藩) een bekwaam leider. Het getij begon te keren. Vanaf 1860 werden de Taiping steeds meer in het defensief gedwongen.

In 1859/60 ondernamen de keizerlijke troepen een aanval op Nanking, die echter werd afgeslagen. De Taiping deden daarna nog een poging om Shanghai te veroveren, die echter door het Altijd Zegevierende Leger werd afgeslagen. In 1864 verenigden Zeng Guofan en Gordon hun krachten en zetten een nieuwe aanval op Nanking in. Ditmaal stortte de weerstand van de rebellen ineen. Hong maakte met gif een eind aan zijn leven. De keizerlijke troepen richtten een groot bloedbad aan onder de leiders van de opstand en hun volgelingen.

Gevolgen van de Taiping-opstand

Het eerste gevolg van het mislukken van de Taiping-opstand was dat de Qing-dynastie, die al duidelijk getoond had niet adequaat te kunnen reageren op de uitdagingen van de moderne tijd, haar leven nog ruim een halve eeuw kon rekken. Het is echter de vraag of de Taiping, indien hun opstand geslaagd was, beter op deze uitdagingen zouden hebben gereageerd.

De Qing-dynastie was wel sterk verzwakt. Ze zou voortaan aangewezen zijn op de steun van plaatselijke milities, die een voorafschaduwing vormden van de legers van de oorlogsheren, die in het China van de jaren 1920 een groot deel van de macht aan zich zouden trekken.

Het algemene beeld lijkt er dus een te zijn van verwoestingen zonder enig positief resultaat. Die verwoestingen waren enorm. Het aantal dodelijke slachtoffers wordt op 20 tot 30 miljoen geraamd, ongeveer een zesde van de 150 miljoen mensen die in het door de opstandelingen beheerste gebied leefden. De meeste van hen bezweken overigens aan de epidemieën en hongersnoden die door de burgeroorlog werden veroorzaakt, maar ook het aantal rechtstreekse geweldslachtoffers liep in de miljoenen. De rebellen en de keizerlijke troepen die de opstand onderdrukten deden in wreedheid en bloeddorstigheid weinig voor elkaar onder. In veel districten in Centraal-China had de bevolking zich in 1900 nog niet hersteld tot het peil van 1850.

Traditionele boerenopstand of voorloper van de communistische revolutie?

In veel opzichten lijkt de Taiping-opstand op de vele boerenopstanden die zich in de loop van de Chinese geschiedenis hebben voorgedaan. De massale ontevredenheid van de verarmde plattelandsbevolking was daarbij het revolutionaire reservoir, maar het waren veelal geheime genootschappen (Gele Tulbanden, Rode Wenkbrauwen, Blauwe Lotus e.d) of heterodoxe sekten die organisatie gaven aan deze massa van ontevredenen.

Daarnaast gaf de Taiping-beweging blijk van inzicht in de noodzaak van diepgaande hervormingen in de Chinese samenleving, een inzicht dat in veel opzichten modern aandoet.

In zekere zin kan men de Taiping-rebellen dus zien als voorlopers van de communistische partizanen van Mao Zedong. De Chinese Communistische Partij onderscheidt zich van de Taiping wel door een beter organisatievermogen en een beter inzicht in het belang van de moderne techniek.

Naarmate er echter steeds meer kritische studies verschijnen over het verloop van de Chinese Communistische Revolutie, wordt het duidelijk dat bepaalde zwakke punten van de Taiping (corruptie aan de top, hevige onderlinge strijd) hier zeker ook niet ontbroken hebben. Misschien is de Chinese Communistische Revolutie niet zo fundamenteel verschillend van een traditionele Chinese boerenopstand als door veel historici wordt aangenomen.