Wikipedia:Educatieprogramma/ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalers/De gouden ezel

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De gouden ezel

Auteur Apuleius

Oorspronkelijke titel Metamorfosen

Engelse vertalingen William Adlington

Thomas Taylor

George Head

Francis D. Byrne

H. E. Butler

Robert Graves

Jack Lindsay

John Arthur Hanson

P.G. Walsh

Edward John Kenney

Joel C. Relihan

Sarah Ruden

Land Romeinse Keizerrijk

Brontaal Latijn

Genre Schelmenroman

Publicatiedatum Eind 2e eeuw n. Chr.

Engelse uitgave 1566

Uitgavesoort Manuscript

Deweysysteem 873.01

LC-classificatie PA6209 .M3

Brontekst Metamorphoses op Latijnse Wikisource

Engelse vertaling The Golden Ass op Wikisource


Educatieprogramma/ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalers/De gouden ezel
Titelpagina van de Latijnse uitgave door John Price van Apuleius’ roman Metamorfosen of De gouden ezel (Gouda, Nederland, 1650)
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

De Metamorfosen van Apuleius, door de theoloog Augustinus van Hippo De gouden ezel (Asinus aureus) genoemd, is de enige Oud-Romeinse roman in het Latijn die in zijn geheel bewaard is gebleven.

De hoofdpersoon van deze raamvertelling heet Lucius. Aan het einde van het boek wordt bekend dat hij, net als Apuleius zelf, uit Madaurus komt. Het verhaal draait om de nieuwsgierigheid van de hoofdrolspeler (curiositas) en zijn onverzadigbare verlangen naar het zien en uitoefenen van magie. Als hij een spreuk uitprobeert om zichzelf om te toveren in een vogel, verandert hij per ongeluk in een ezel. Dit is het begin van een letterlijk en figuurlijk lange reis waarop hij allerlei verhalen hoort. Hij wordt uiteindelijk gered door de godin Isis en sluit zich aan bij haar volgelingen.

Lucius neemt zijn menselijke gedaante aan, in een illustratie uit 1345 uit de Metamorfosen (Vat. Lat. 2194, Vaticaanse Bibliotheek).

Het is niet zeker wanneer Metamorfosen is geschreven. De meningen hierover lopen uiteen. Sommige geleerden zijn van mening dat het gaat om een van Apuleius’ vroegere werken en dat hij het schreef vóór zijn Apologia (158/159 n.Chr.). Volgens anderen is het de kroon op zijn literaire carrière en schreef hij het misschien zelfs pas aan het eind van zijn leven (rond 170 of 180 n.Chr ). Het is een bewerking van een Griekse tekst. Van de schrijver van de originele tekst is alleen bekend dat hij Lucius van Patras heet, wat ook de naam is van de hoofdpersoon en verteller.

De Griekse tekst van de hand van Lucius van Patras is verloren gegaan, maar er is nog een verhaal dat erop lijkt, Lucius de ezel (Λούκιος ἢ ὄνος, Loukios hē onos). Alhoewel het niet zeker is wie dit verhaal geschreven heeft, wordt het meestal toegekend aan een tijdgenoot van Apuleius, de schrijver Lucianus van Samosata. Het lijkt erop dat deze Griekse tekst een ingekorte versie of samenvatting is van de tekst van Lucius van Patras.

Boek Eén[bewerken | brontekst bewerken]

In de proloog wordt bekend wie het publiek en de spreker zijn. De spreker beschrijft waar hij zich bevindt, wat zijn opleiding en beroep zijn en dat hij familie is van de filosofen Plutarchus en Sextus van Chaeronea. De verteller gaat voor zaken op reis naar Thessalië. Onderweg komt hij Aristomenes en een andere reiziger (waarvan de naam niet wordt genoemd) tegen. De onbekende reiziger weigert te geloven wat Aristomenes hem aan het vertellen is, waarop de verteller hem terechtwijst en een kort verhaal vertelt over een degenslikker. Hij belooft Aristomenes dat hij hem zal trakteren op een maaltijd als hij zijn verhaal nog eens doet. De verteller gelooft Aristomenes’ verhaal en wil graag meer over magie te weten komen. Hij komt aan in de plaats Hypata, waar hij zal overnachten in het huis van de gierige Milo en diens vrouw Pamphile. Nadat de verteller door Milo is ontvangen geeft deze zijn slavin Photis de opdracht om zijn gast te laten zien waar het badhuis is. De verteller gaat echter liever op eigen houtje de stad in en gaat eerst naar de markt. Op de markt koopt hij wat vis en loopt hij zijn oude vriend Pytheas, die nu werkzaam is als marktmeester is, tegen het lijf. Pytheas onthult dat de naam van de verteller Lucius is. Hij zegt dat Lucius teveel heeft betaald voor de vis en vernedert de visverkoper door de vissen kapot te laten trappen. Met een hongerig gevoel en lege handen keert Lucius terug naar Milo’s huis. Milo wil tot vervelens toe dat Lucius hem over zijn leven, vrienden en zwerftochten vertelt. Uiteindelijk laat zijn gastheer hem naar zijn kamer gaan en kruipt hij doodmoe en met een lege maag in bed.

Boek Twee[bewerken | brontekst bewerken]

De volgende ochtend komt Lucius in de stad een rijke dame tegen, Byrrhena genaamd, die familie van zijn moeder blijkt te zijn. Ze neemt hem mee naar haar huis en waarschuwt hem dat Milo’s vrouw een boze tovenares is die Lucius wil ombrengen. Lucius wil echter zelf graag tovenaar worden en gaat terug naar Milo’s huis, waar hij met Photis de liefde bedrijft. Op een dag wordt Lucius uitgenodigd voor een etentje in het huis van Byrrhena en ontmoet hij daar Thelyphron, die vertelt hoe heksen zijn neus en oren afhakten. Na het eten loopt een dronken Lucius in het donker terug naar Milo’s huis, waar hij oog in oog komt te staan met drie rovers. Na ze met zijn zwaard omgebracht te hebben, gaat hij naar bed.

Boek Drie[bewerken | brontekst bewerken]

Lucius bespiedt Milo’s vrouw en ziet hoe ze in een gier verandert. Illustratie door Jean de Bosschère

De volgende ochtend wordt Lucius van zijn bed gelicht en gearresteerd voor de moord op de drie mannen. Hij wordt naar de rechtbank gebracht, waar hij continu wordt uitgelachen en waar getuigen tegen hem worden opgeroepen. Hij staat op het punt schuldig verklaard te worden als de weduwen eisen dat men de lijken laat zien. Als de drie lichamen van de vermoorde mannen onthuld worden, blijken het opgeblazen wijnzakken te zijn. Het blijkt dat de stad een streek met Lucius wilde uithalen om zo het jaarlijkse Festival van de Lach te vieren. Later op de dag zien Lucius en Photis hoe Milo’s vrouw aan hekserij doet en zichzelf verandert in een vogel. Lucius wil ook in een vogel veranderen en smeekt Photis om hem om te toveren. Ze verandert hem echter per ongeluk in een ezel en vertelt hem dat hij alleen weer zijn menselijke gedaante kan terugkrijgen als hij een roos eet. Ze zet hem in de stal om daar te overnachten en belooft hem de volgende ochtend rozen te brengen. ‘s Nachts wordt Milo’s huis echter geplunderd door een bende rovers die Lucius de ezel stelen, hem volladen met hun buit en er met hem vandoor gaan.

Boek Vier[bewerken | brontekst bewerken]

Als de rovers onderweg een rustpauze nemen, zet Lucius het op een drafje om zich in een tuin te goed te doen aan de rozen (die echter giftige laurierrozen blijken te zijn). Hij krijgt een pak slaag van de tuinman en wordt achternagezeten door honden. De rovers krijgen hem weer te pakken en dwingen hem om met hen mee te gaan naar hun schuilplaats, een grot. ’s Avonds vertellen ze elkaar het verhaal van hun bendeleider Thrasileon en hoe hij zich vermomde als beer en toen gedood werd. De rovers ontvoeren de volgende dag ook een rijke, jonge vrouw, Charite, die samen met Lucius de ezel in de grot wordt vastgehouden. Wanneer Charite begint te huilen, vertelt een oude vrouw die bij de boeven hoort haar ter afleiding het verhaal van Cupido en Psyche.

Psyche is de mooiste vrouw ter wereld. Venus is jaloers op haar en regelt daarom haar ondergang. Daartoe geeft ze haar zoon Cupido de opdracht om Psyche verliefd te laten worden op een waardeloze sloeber. Een orakel vertelt Psyches ouders dat ze haar naar een bergtop moeten brengen, waar ze de bruid zal worden van een woest, monsterlijk wezen. Ze laten hun dochter achter op de berg en een milde bries voert haar mee.

Boek Vijf[bewerken | brontekst bewerken]

De oude vrouw gaat verder met haar verhaal over Cupido en Psyche. Venus’ zoon Cupido neemt Psyche in het geheim in bescherming en wordt haar mysterieuze echtgenoot, die overdag onzichtbaar is en alleen ’s nachts bij haar langskomt. Ondertussen voeden Psyches jaloerse zussen haar nieuwsgierigheid naar en haar angst over haar mans identiteit. Tegen Cupido’s bevelen in kijkt ze naar hem bij het licht van een olielamp. Ze knoeit echter een gloeiendhete druppel olie op Cupido waardoor hij wakker wordt en haar vervolgens verlaat. Psyche neemt daarop wraak op haar kwaadaardige zussen en zwerft het hele land rond, op zoek naar haar man.

Boek Zes[bewerken | brontekst bewerken]

De oude vrouw maakt haar verhaal over Cupido en Psyche af en vertelt hoe Psyche door Venus gedwongen wordt om een aantal opdrachten (waaronder een reis naar de onderwereld) voor haar te voltooien. Met de hulp van Cupido en een aantal vriendelijke wezens weet ze deze tot een goed einde te brengen en wordt ze uiteindelijk weer verenigd met haar man. Aan het eind van het verhaal verandert Jupiter haar in een godin. Lucius en Charite weten uit de grot te ontsnappen, maar de rovers krijgen hen weer te pakken en veroordelen hen ter dood.

Charite omhelst Tlepolemus terwijl Lucius toekijkt. Illustratie door Jean de Bosschère

Boek Zeven[bewerken | brontekst bewerken]

Er duikt een man op bij de rovers die beweert dat hij de beroemde dief Haemus de Thraciër is. Hij stelt de rovers voor om de twee gevangen niet te doden, maar om ze te verkopen. Haemus bekent later in het geheim aan Charite dat hij haar verloofde is. Hij voert alle rovers dronken en als ze in een diepe slaap zijn gevallen, slaat hij hen in de boeien. Tlepolemus, Charite en Lucius weten veilig te ontkomen naar Charite’s woonplaats, waar de ezel aan de zorg van een vreselijke jongen wordt toevertrouwd die hem mishandelt. De jongen wordt later gedood door een berin en in haar woede over de dood van haar zoon besluit zijn moeder de ezel te doden.

Boek Acht[bewerken | brontekst bewerken]

Een man arriveert bij het ouderlijk huis van Charite met het bericht dat Tlepolemus en Charite overleden zijn. De kwaadaardige Thrasillus, die zelf met Charite wil trouwen, is verantwoordelijk voor hun dood. Als ze horen dat hun meesters niet langer in leven zijn, rennen de slaven weg en nemen Lucius met hen mee. De grote, rondtrekkende troep slaven wordt aangezien voor een roversbende en aangevallen door de boerenarbeiders van een rijk landgoed. De reizigers krijgen met verschillende andere tegenslagen te kampen totdat ze bij een dorpje aankomen. In zijn rol als verteller dwaalt Lucius vaak af van de plot om een aantal schandaalverhalen na te vertellen die hij onderweg opgepikt heeft. Uiteindelijk wordt Lucius verkocht aan een Gallus, een priester van de godin Cybele. Hij krijgt als taak om het beeld van Cybele op zijn rug te dragen terwijl hij de Galli vergezeld op hun rondes langs plaatselijke boerderijen en landgoederen, waar zij in ruil voor een aalmoes extatische rituelen uitvoeren. Terwijl de priesters zich overgeven aan obscene handelingen met een lokale jongen, worden zij betrapt door een aantal jongens die op zoek zijn naar hun gestolen ezel en denken dat ze hem gevonden hebben als zij Lucius horen balken. De priesters vluchten naar een andere stad en worden daar met open armen ontvangen door een van de meest vooraanstaande burgers. Als de man zijn kok vraagt om het avondmaal voor hem en zijn gasten te bereiden, komt de kok erachter dat het vlees voor het avondeten gestolen is door een hond. Op aanraden van zijn vrouw bereidt de kok zich voor om Lucius te slachten en het vlees van de ezel op te dienen aan zijn meester.

Lucius ontmoet de moorddadige vrouw. Illustratie door Jean de Bosschère

Boek Negen[bewerken | brontekst bewerken]

Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden valt Lucius’ ontsnappingspoging samen met een aanval van hondsdolle honden en men denkt dat zijn wilde gedrag het gevolg is van hun besmettelijke beten. Hij wordt door de priesters in een kamer opgesloten totdat ze besluiten dat hij niet langer besmet is. Uiteindelijk pakken de Galli hun biezen en vertrekken ze.

De vertelling wordt onderbroken voor Het verhaal van de echtgenote en het vat.

Kort daarna worden de Galli aangehouden door een gewapende groep mannen die de priesters ervan beschuldigen dat zij een gouden beker uit hun dorpstempel hebben gestolen. Ze worden in de gevangenis opgesloten en de beker gaat terug naar de schatkamer van de tempel. Lucius wordt verkocht aan een bakker en te werk gesteld in een rosmolen om graan te malen. Lucius beklaagt zich weliswaar over het werk dat hij als ezel moet doen, maar hij beseft ook dat hij met zijn lange ezelsoren heel veel verrassende dingen te weten kan komen.

De vertelling wordt wederom onderbroken door twee verhalen: Het verhaal van de jaloerse echtgenoot en Het verhaal van de vrouw van de voller. Het onderwerp van deze twee verhalen is overspel. Dit sluit goed aan bij het vervolg van Lucius’ verslag, waarin hij vertelt over het overspel van de bakkersvrouw en de daaropvolgende moord op de bakker.

Lucius wordt daarna op een veiling verkocht aan een boer en hoort daar Het verhaal van de tirannieke landheer. De boer valt daarna een legioensoldaat aan die het op Lucius heeft voorzien. De boer houdt zicht een tijdje verborgen, maar wordt uiteindelijk ontdekt en naar de gevangenis afgevoerd.

Lucius wordt tijdens het festival van Navigium Isidus teruggebracht naar zijn menselijke gedaante. Illustratie door Jean de Bosschère.

Boek Tien[bewerken | brontekst bewerken]

De legioensoldaat pikt Lucius in als zijn eigendom en ze nemen tijdelijk hun intrek in het huis van een decurio. Daar hoort Lucius Het verhaal van de moorddadige echtgenote, dat hij in het boek navertelt. Dan wordt hij verkocht aan twee broers, een banketbakker en een kok, die hem goed behandelen. Iedere avond als de twee broers de deur uitgaan, eet Lucius stiekem van de door hen bereide etenswaren. Is de diefstal van het eten aanvankelijk een bron van ergernis tussen de broers, als bekend wordt dat de ezel de schuldige is, moet iedereen daar erg om lachen en wordt hij getrakteerd op een uitgebreid feestmaal.

Opnieuw wordt Lucius verkocht en zijn nieuwe eigenaar leert hem allerlei kunstjes. De verhalen hierover doen al snel de ronde en hij en zijn meester worden erg beroemd. Een vrouw wordt zelfs zo verliefd op de optredende ezel dat ze zijn verzorger betaalt om met de ezel het bed te mogen delen. Er wordt besloten om van de parende ezel een act te maken op de drie dagen durende gladiatorenfeesten die door zijn meester georganiseerd worden. Ondertussen vertelt Lucius Het verhaal van de jaloerse vrouw. De moordenares uit dit verhaal is de veroordeelde vrouw die in de act met Lucius moet paren.

Na de opvoering van een toneelstuk over het oordeel van Paris en een korte maar belangrijke filosofische overpeinzing door Lucius is voor hem het langverwachte moment aangebroken om zijn opkomst te maken. Uit angst voor zijn leven besluit hij echter op het laatste moment om toch niet aan de show mee te doen en vlucht hij naar de kustplaats Cenchreae, waar hij op het strand in slaap valt.

Boek Elf[bewerken | brontekst bewerken]

Vroeg in de avond schrikt Lucius wakker. Hij vindt dat het Lot hem lang genoeg ongunstig gestemd is geweest en in een reinigingsritueel dompelt hij zich zeven keer onder in de zee. Dan bidt hij tot de Koningin van de Hemel en vraagt haar om hem weer in een mens te veranderen. Hij spreekt haar aan met alle verschillende namen waaronder zij bekend staat (Venus, Ceres, Diana, Proserpina, enzovoorts). De Koningin van de Hemel verschijnt aan hem in een droom en ze legt hem uit hoe hij weer in een mens kan veranderen: hij moet van een krans van rozen eten die de volgende dag door een van haar priesters tijdens een religieuze processie gedragen wordt. Ze verlangt van Lucius dat hij zich in ruil voor zijn bevrijding tijdens het festival Navigium Isidis laat wijden tot priester van Isis, haar echte naam. Lucius volgt haar instructies op en verandert weer in een mens. Uiteindelijk treedt hij ook toe tot haar priesterorde.

Lucius wordt door de godin naar Rome gestuurd, waar hij haar blijft vereren onder haar plaatselijke naam: Campensis. Na verloop van tijd verschijnt de godin opnieuw aan Lucius en ze spreekt weer tegen hem over geheime en heilige rituelen. Lucius vat dit op als een bevel dat hij zich moet laten initiëren in de mysteriën van de grote god Osiris en dat is wat hij doet.

Niet lang daarna krijgt hij een derde visioen en krijgt hij een derde initiatie opgelegd, wat hem erg verwart. De oppergod verschijnt echter aan hem en verzekert hem dat hij zich juist gelukkig mag prijzen dat hij weer uitverkoren wordt. Na deze derde initiatie zal hij namelijk ook in Rome zijn priesterambt mogen vervullen.

Het verhaal eindigt ermee dat de god, Osiris, aan Lucius verschijnt en hem een vooraanstaande juridische positie belooft. Ook zal hij opgenomen worden in het college van zijn Altaardragers, de Pastophori (uit het Oud-Grieks παστοφόρος) en mag hij als ingewijde deelnemen aan de mysteriecultussen van Osiris en Isis. Lucius is hier zo blij mee dat hij zijn kaalgeschoren hoofd niet langer bedekt maar voortaan trots aan iedereen laat zien.

Binnenverhalen[bewerken | brontekst bewerken]

Net als in andere schelmenromans zijn in De gouden ezel een aantal kortere verhalen opgenomen die worden verteld door personages die de hoofdpersoon op zijn reis ontmoet. Sommige zijn opzichzelfstaande korte verhalen, andere zijn nauw verweven met de plotontwikkelingen in de roman zelf.

Het verhaal van Aristomenes[bewerken | brontekst bewerken]

Aan het begin van Boek Eén komt Lucius onderweg twee mannen tegen die ruzie hebben omdat een van hen niet gelooft dat het verhaal dat de ander vertelt waar is. Lucius’ nieuwsgierigheid is gewekt en hij biedt de verteller een gratis maaltijd aan in ruil voor zijn verhaal.

Aristomenes gaat op reis om een voorraad kaas in te slaan en komt zijn vriend Socrates tegen, die er onverzorgd uitziet en vel over been is. Hij trekt Socrates wat kleren aan en neemt hem mee naar het badhuis. Hij geeft Socrates op zijn kop omdat hij zijn gezin in de steek gelaten heeft. Tijdens het eten vertelt Socrates over zijn affaire met Meroë, een lelijke heks die haar ex-minnaars in nogal onfortuinlijke dieren verandert. Aristomenes gelooft Socrates’ verhaal niet, maar het jaagt hem toch angst aan en als ze naar bed gaan, barricadeert hij de deur van hun kamer in de herberg. Midden in de nacht vallen Meroë en haar vriendin Panthia de kamer binnen en snijden Socrates open. Ze laten al zijn bloed weglopen en rukken zijn hart eruit en vervangen het door een spons. Voordat ze weggaan, plassen ze over Aristomenes heen. De twee heksen sparen zijn leven zodat hij Socrates kan begraven. Aristomenes is bang dat hij de schuld krijgt voor de dood van zijn vriend. Uit wanhoop doet hij een komische poging om zich zelf op te hangen, maar het touw is verrot en breekt onder zijn gewicht. ’s Ochtends worden hij en Socrates wakker en lijkt alles weer normaal. Ze vervolgen hun reis en komen bij een stroompje. Als Socrates vooroverbuigt om een slok van het water te nemen, valt de spons uit zijn lijf en gaat hij dood. Aristomenes begraaft hem en reist verder.

Het verhaal van Thelyphron[bewerken | brontekst bewerken]

In Boek Twee laat een tegenstribbelende Thelyphron zich tijdens een etentje toch overhalen om een verhaal te vertellen dat populair was bij zijn vrienden.

Na allerlei omzwervingen door het land, heeft Thelyphron geen geld meer. In de stad Larissa wordt hem een groot geldbedrag geboden om ’s nacht een dode man te bewaken. Als hij een voorbijganger vraagt waarom dat nodig is, vertelt deze dat er in de streek veel heksen voorkomen die van gedaante kunnen verwisselen en lichaamsdelen van de doden gebruiken in hun magische rituelen. Thelypron neemt de baan aan in ruil voor duizend sestertiën en men waarschuwt hem dat hij de hele nacht erg waakzaam moet blijven. De weduwe van de man is aanvankelijk wat terughoudend en maakt een nauwkeurige lijst van alle, nog ongeschonden, lichaamsdelen van haar man. Thelyphron vraagt haar om wat eten en wijn, maar ze wijst zijn verzoek resoluut af en laat hem achter met een lamp. Er kruipt een wezel de kamer binnen en Thelyphron jaagt hem snel weg, waarna hij in een diepe slaap valt. Bij het eerste ochtendgloren wordt Thelyphron wakker en tot zijn grote opluchting is het lichaam nog helemaal intact. De weduwe is erg tevreden dat het stoffelijk overschot van haar man ongeschonden is gebleven en geeft opdracht om Thelypron te betalen. Hij bedankt de vrouw, maar doet dat op zo’n ongelukkige manier dat zijn woorden worden gezien als een slecht voorteken en hij wordt aangevallen door de aanwezigen, aan wie hij maar ternauwernood kan ontsnappen. Hij is er vervolgens getuige van hoe een oudere man op de begrafenisstoet afkomt en ten overstaan van de toeschouwers beweert dat de weduwe haar man heeft vergiftigd om te verbergen dat ze een affaire had. De weduwe ontkent dit en men roept de hulp in van een ziener om de overledene weer tot leven te brengen. Hij is namelijk de enige betrouwbare getuige. De dode man ontwaakt en beaamt dat zijn vrouw schuldig is. Hij bedankt Thelyphron voor zijn aandeel in het gebeurde: ’s nachts waren de heksen in de gedaanten van kleine dieren de kamer binnengegaan en nadat ze Thelyphron in slaap hadden gebracht, hadden ze zijn oren en neus afgehakt. Ze hadden daarna heel slim de missende lichaamsdelen vervangen door replica’s van was. Als Thelyphron zijn neus en oren aanraakt, laten ze los en lacht de menigte hem uit.

Psyche et L’Amour (Amor en Psyche). William-Adolphe Bouguereau, 1889

Het verhaal van Cupido en Psyche[bewerken | brontekst bewerken]

Hoofdartikel: Psyche

In Boek Vier vertelt een oude vrouw een verhaal om Lucius de ezel en Charite, die door rovers gevangen zijn genomen, af te leiden van de vervelende situatie waarin ze zich bevinden. Het verhaal wordt in Boek Vijf en Zes vervolgd.

Psyche is de mooiste vrouw ter wereld en wordt door zowel haar zussen als Venus om haar schoonheid benijd. Een orakel verkondigt dat men haar op een bergtop moet achterlaten en dat ze uitgehuwelijkt zal worden aan een wreed en woest beest. Cupido wordt door Venus op pad gestuurd om Psyche te gronde te richten, maar hij wordt verliefd op haar en vliegt haar naar zijn paleis. Hij bezoekt haar daar iedere nacht om in het donker de liefde met haar te bedrijven en vertelt haar dat ze nooit mag proberen om zijn gezicht te zien. Op een gegeven moment wil Psyche haar zussen graag weer eens zien en jaloers als ze zijn, eisen die dat zij erachter probeert te komen wie haar man is. Die nacht ontdekt Psyche dat Cupido haar echtgenoot is, maar hij wordt wakker omdat ze een hete druppel lampolie op hem knoeit. Hij is razend, vliegt naar de hemel en verbant haar uit zijn paleis. In een poging tot boetedoening gaat Psyche naar de tempel van Venus en biedt zichzelf aan als slaaf. Venus geeft Psyche vier onmogelijke opdrachten. In de eerste opdracht moet Psyche een berg gemengd graan sorteren. Zij wordt daarbij geholpen door een heel leger mieren, die medelijden met haar hebben. Daarna moet zij wol bemachtigen uit de gouden vacht van gevaarlijke schapen. Het riet op de rivieroever adviseert Psyche om de plukken wol te verzamelen die in de nabije doornstruiken zijn blijven hangen. Vervolgens geeft Venus haar de opdracht om een flesje te vullen met water uit een rotsspleet die zo hoog ligt dat hij onbereikbaar is voor gewone stervelingen. Een adelaar schiet haar echter te hulp. Tenslotte krijgt Psyche de taak om aan Proserpina, de koningin van de onderwereld, te vragen of ze een beetje van haar schoonheid mag hebben. Om in de onderwereld te komen, wil Psyche zichzelf ombrengen en beklimt ze een hoge toren om zich daar vanaf te storten. De toren spreekt haar echter toe en vertelt haar langs welke weg ze in de onderwereld kan komen. Het lukt Psyche om een doosje te vullen met Proserpina’s schoonheid. In de hoop haar man te behagen opent ze het doosje om een beetje voor zichzelf te gebruiken en valt ze in een diepe slaap. Cupido redt haar en smeekt Jupiter om haar onsterfelijk te maken. Jupiter laat deze wens in vervulling gaan door Psyche een beker ambrozijn te laten drinken, waarna het paar voor altijd met elkaar verbonden is.

Van alle verhalen in De gouden ezel is dit is het meest bekende. Het wordt dan ook vaak opgenomen in latere literatuur of er wordt direct naar verwezen.

Het verhaal van de echtgenote en het vat[bewerken | brontekst bewerken]

De echtgenote en haar minnaar naast het vat. Illustratie door Jean de Bosschère

Tijdens een bezoek aan een herberg in Boek Negen komt Lucius deze anekdote over hoe een echtgenote haar man bedriegt ter ore.

Terwijl haar man overdag aan het werk is, pleegt de vrouw van een arme timmerman overspel. Tot haar grote schrik komt haar man op een dag echter veel eerder thuis dan verwacht. In paniek verbergt ze haar minnaar in een oud vat. Ze probeert haar man af te leiden door hem bittere verwijten te maken: zijn vroege terugkeer getuigt van een luiheid die hun armoede alleen maar vergroot. Hij vertelt haar dat hij het oude vat heeft verkocht voor zes denariën, waarop zij antwoordt dat ze het al voor zeven denariën heeft verkocht en dat de koper juist bezig is om het vat te inspecteren. De minnaar komt op dat moment uit het vat vandaan en beklaagt zich erover dat zijn zogenaamde aankoop wel erg onder het vuil zit waarna de bedrogen echtgenoot een kaars pakt en in het vat kruipt om het van binnen schoon te schrobben. De doortrapte, overspelige vrouw buigt dan over het vat heen en laat zich door haar minnaar bevredigen terwijl ze haar onfortuinlijke man instrueert welke plekjes hij nog schoon moet maken. En om alles nog erger te maken, moet de goede man het vat ook nog eens zelf naar het huis van de minnaar dragen.

Het verhaal van de jaloerse echtgenoot[bewerken | brontekst bewerken]

In Boek Negen krijgt een bakkersvrouw met een dubieuze reputatie van haar vertrouwelinge het advies om haar minnaars met zorg te kiezen. De oude vrouw raadt haar aan om iemand te kiezen die een sterk lichaam en een sterke wil heeft en vertelt vervolgens het verhaal van een oude schoolvriendin van de bakkersvrouw.

Barbarus, de dominante echtgenoot van Arete, moet op zakenreis en geeft zijn slaaf Myrmex de opdracht om zijn vrouw goed in de gaten te houden. Myrmex moet erop toe zien dat ze haar man tijdens zijn afwezigheid niet ontrouw is. Iedere vorm van ontrouw zal Myrmex met de dood moeten bekopen. De doodsbenauwde Myrmex verliest Arete geen moment uit het oog. Ene Philesietaerus raakt echter betoverd door haar schoonheid en zweert dat hij er alles aan zal doen om haar voor zich te winnen. In ruil voor één nacht met Arete biedt Philesietaerus de slaaf tien goudstukken voor hemzelf en twintig voor zijn meesteres en belooft hij dat hij hem in bescherming zal nemen. Myrmex raakt geobsedeerd door het goud en brengt de boodschap over aan Arete, waarna Philesietaerus hem de tien goudstukken betaalt. Terwijl Arete en Philesietaerus de liefde bedrijven, staat Barbarus bij zijn thuiskomst voor een gesloten deur. Philesietaerus gaat er snel vandoor, maar vergeet in de haast zijn schoenen. Barbarus ontdekt de vreemde schoenen pas de volgende ochtend. Hij slaat Myrmex in de boeien en sleurt hem onder luid geschreeuw door de stad, op zoek naar de eigenaar van de schoenen. Als Philesietaerus hen ziet, rent hij naar ze toe en zonder blikken of blozen beschuldigt hij Myrnex ervan dat hij zijn schoenen heeft gestolen. Barbarus laat Myrmex in leven, maar geeft hem een pak slaag voor de ‘diefstal’.

Het verhaal van de vrouw van de voller[bewerken | brontekst bewerken]

In Boek Negen probeert de bakkersvrouw haar minnaar voor haar man te verbergen en luistert ze naar diens onderhoudende verhaal over zijn vriend de voller.

Als de voller samen met de bakker bij zijn huis aankomt om daar samen te dineren, ligt zijn vrouw in bed met een minnaar. Ze moet snel iets improviseren en verstopt haar vrijer in een korf die bedekt is met kledingstukken die met zwavel gebleekt zijn. De minnaar begint te niezen door de zware zwaveldampen. De voller denkt eerst dat het zijn vrouw is en wenst haar ‘gezondheid’. Na nog een paar niesbuien staat hij echter op, tilt de korf op en treft daar het vriendje van zijn vrouw aan. Hij wil de jonge man met een zwaard om het leven brengen, maar de bakker brengt hem op andere gedachten door hem erop te wijzen dat de jongen vanzelf snel zal bezwijken aan de giftige zwaveldampen. De voller laat zich overtuigen en sleept de nog maar half levende jongen naar buiten.

Het verhaal heeft als functie om het contrast aan te geven tussen de scherpe vermoedens en de uitstekende mensenkennis van de oude vrouw die de bakkersvrouw adviseert en de naïeve beschrijvingen van snode lieden door de bakker.

Het verhaal van de jaloerse vrouw[bewerken | brontekst bewerken]

In Boek Tien hoort Lucius een verhaal over de misdaden van de vrouw met wie hij samen een publieke vernedering moet ondergaan.

Een man gaat op reis en laat zijn zwangere vrouw en hun zoontje thuis achter. Hij beveelt zijn vrouw dat ze de baby om moet laten brengen als het een meisje is. Het kind is inderdaad een meisje, maar de moeder kan het niet over haar hart verkrijgen om haar te doden en geeft het aan de buren om het groot te brengen. Het meisje groeit op zonder dat ze weet heeft van haar afkomst. Als de dochter de huwbare leeftijd heeft bereikt, geeft haar moeder aan haar zoon, de broer van het meisje, de opdracht om zorg te dragen voor haar bruidsschat. De zoon treft voorbereidingen om haar uit te huwelijken aan een van zijn beste vrienden en neemt haar op in zijn huis. Zijn vrouw weet echter niet dat het meisje zijn zus is en denkt dat ze de minnares van haar echtgenoot is. Ze steelt een ring van haar man en vertrekt met een groep slaven naar hun huis op het platteland. Vervolgens stuurt ze een slaaf naar het meisje met de ring en de boodschap dat zijn meester wil dat ze naar het landhuis toekomt. Het meisje, dat weet dat de echtgenoot van de vrouw haar broer is, herkent de ring en geeft onmiddellijk gehoor aan het verzoek. Als ze bij het huis aangekomen is, geeft haar schoonzus haar er met de zweep van langs en brengt haar om het leven door een brandend stuk hout tussen haar dijen te steken. Als de broer het nieuws van de dood van zijn zus verneemt, wordt hij ernstig ziek. Omdat ze zich ervan bewust is dat er mensen zijn die haar verdenken, zoekt de vrouw een corrupte dokter op en vraagt hem om een snelwerkend gif waarmee ze haar man kan doden. De dokter is erbij als zij het giftige drankje naar haar bedlegerige man brengt, die omringd wordt door familie en vrienden. Ze haalt de dokter over om een slokje van het drankje te nemen zodat haar man ziet dat het geen kwaad kan en de rest met een gerust hart opdrinkt. De dokter is niet op tijd thuis om een tegengif te nemen, maar voordat hij bezwijkt, vertelt hij zijn vrouw wat er gebeurd is. Hij drukt haar op het hart dat ze wel de betaling voor het gif moet innen. De weduwe van de dokter wordt uitbetaald, maar niet voordat ze de rest van het gif aan de vrouw heeft gegeven. Als de vrouw erachter komt dat niet zij maar haar dochter de wettige erfgenaam is van haar mans nalatenschap, vergiftigt ze zowel de doktersvrouw als haar dochtertje. De doktersvrouw herkent de eerste symptomen van het gif en haast zich naar het huis van de gouverneur om voordat ze sterft een volledig verslag uit te brengen van alle moorden die de vrouw heeft begaan. De vrouw wordt ter dood veroordeeld en zal voor de wilde dieren gegooid worden nadat ze eerst in het openbaar met Lucius gemeenschap heeft gehad.

De episodische structuur van De gouden ezel diende als inspiratiebron voor de stijl van het komische reisverslag in schelmenromans als The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman (zie afbeelding) en The History of Tom Jones, a Foundling.

De tekst is een voorloper van het literaire genre van de episodische schelmenroman, dat navolging heeft gevonden in werken van Francisco de Quevedo, François Rabelais, Giovanni Boccaccio, Miguel de Cervantes, Voltaire, Daniel Defoe en vele anderen. Het is een verbeeldingsvol, ondeugend en grappig werk dat verslag doet van de potsierlijke avonturen van ene Lucius, een viriele jongeman die geobsedeerd is door magie. Als Lucius in Thessalië is, ‘de geboorteplaats van de magie’, kijkt hij reikhalzend uit naar een moment waarop magie wordt gebruikt. Zijn overenthousiasme leidt ertoe dat hij per ongeluk in een ezel verandert. In deze gedaante wordt Lucius, die tot de Romeinse plattelandsadel behoorde, gedwongen om getuige en deelgenoot te zijn van de ontberingen van slaven en armlastige vrije burgers en ondergaat hij deze ontberingen zelf ook. Net als hen wordt hij door de uitbuiting door rijke landeigenaren gedegradeerd tot weinig meer dan een lastdier.

De gouden ezel is het enige overgebleven literaire werk uit de Grieks-Romeinse oudheid dat uit de eerste hand een getuigenverslag geeft van de afschuwelijke omstandigheden van de lagere klassen. Ondanks het serieuze onderwerp is het toch een fantasierijke, geestige en sterk seksueel getinte roman. Door de hele roman heen vinden er magische transformaties plaats en in de hoofdvertelling zijn talloze vermakelijke verhalen opgenomen die veelal gebaseerd lijken te zijn op echte volksverhalen, met alledaagse thema’s als de niet al te snuggere echtgenoot, de overspelige vrouw en de slimme minnaar. De langste binnenvertelling is het verhaal van Cupido en Psyche, dat hier voor de eerste, maar zeker niet voor de laatste, keer in de Westerse literatuur verteld wordt.

Stijl[bewerken | brontekst bewerken]

Apuleius’ stijl is vernieuwend, gekunsteld, barok en overdadig en wijkt daarmee erg af van het meer bezadigde Latijn dat op scholen onderwezen wordt. In zijn introductie bij zijn Engelse vertaling van De gouden ezel schrijft Jack Lindsay:

Als we aantal aspecten van Apuleius’ stijl in ogenschouw nemen dan wordt duidelijk dat Engelse vertalers niet eens geprobeerd hebben om ook maar iets van zijn stijl te behouden en over te brengen … Neem bijvoorbeeld de beschrijving van de bakkersvrouw: saeva scaeva virosa ebriosa pervicax pertinax... Het drammende, botsende effect van de rijmparen geeft ons de helft van de betekenis. Ik citeer hier twee bekende vertalingen: ‘She was crabbed, cruel, cursed, drunken, obstinate, niggish, phantasmagoric.’ ‘She was mischievous, malignant, addicted to men and wine, forward and stubborn.’ En dit is de meest recente versie (van R. Graves): ‘She was malicious, cruel, spiteful, lecherous, drunken, selfish, obstinate.’ Lees nog eens de vrolijke en expressieve rijmelarij van Apuleius en het zal duidelijk worden hoe weinig er van zijn kijk op het leven in het Engels terugkomt.

Lindsay’s eigen vertaling is: ‘She was lewd and crude, a toper and a groper, a nagging hag of a fool of a mule.’

Sarah Rudens vertaling uit 2011 luidt: ‘A fiend in a fight but not very bright, hot for a crotch, wine-botched, rather die than let a whim pass by—that was her.’

Apuleius’ vocabulaire is vaak excentriek en bevat soms archaïsche woorden. S.J. Harrison, docent Latijnse literatuur aan de Universiteit van Oxford, voert echter aan dat een aantal archaïsche syntactische constructies in de overgeleverde tekst wel eens het resultaat zouden kunnen zijn van tekstuele aanpassingen.

Het laatste boek[bewerken | brontekst bewerken]

Zie voor meer informatie: Mysteries of Isis

In het laatste boek verandert de toon abrupt. Tot wanhoop gedreven door zijn ezelachtige gedaante roept Lucius de goden aan om hem te helpen en zijn roep om hulp wordt beantwoord door de godin Isis. Lucius wil heel graag ingewijd worden in de mysteriecultus van Isis en daarom onthoudt hij zich van verboden voedsel en baadt en zuivert hij zichzelf. Dan worden de geheime rituelen in de boeken van de cultus aan hem uitgelegd en worden er nog meer geheimen aan hem onthuld, waarna hij een initiatieproces ondergaat dat hem op een reis naar de onderwereld blootstelt aan de elementen. Vervolgens wordt Lucius verzocht om zich ook te laten inwijden in de cultus van Osiris in Rome en uiteindelijk wordt hij lid van de pastophori, een groep priesters die Isis en Osiris dient.

Adaptaties en invloed[bewerken | brontekst bewerken]

De autobiografische bekentenis van persoonlijk leed, de stijl die in De gouden ezel wordt gebruikt, was van invloed op de toon en stijl van Augustinus van Hippo’s boek Belijdenissen en is deels ook terug te vinden in zijn polemische werken. Geleerden merken op dat Apuleius uit de Algerijnse plaats M’Daourouch kwam, waar Augustinus later zou studeren. Augustinus verwijst nogal spottend naar Apuleius en De gouden ezel in zijn werk De civitate Dei.

In 1517 schreef Niccolò Machiavelli zijn eigen versie van het verhaal in een gedicht met de rijmvorm terza rima, dat nog onvoltooid was toen hij stierf.

In 1708 gaf Charles Gildon een bewerking van De gouden ezel uit, getiteld The New Metamorphosis. Een jaar later, in 1709, schreef hij een herbewerking, getiteld The Golden Spy, dat beschouwd wordt als de eerste echte Engelstalige ‘circulatieroman’ (een boek waarin de vertellende instantie geen mens, maar een ding of dier is).

In 1821 schreef de Fransman Charles Nodier nadat hij Apuleius gelezen had Smarra ou les Demons de la Nuit.

In 1883 kwam het boek De avonturen van Pinokkio van Carlo Collodi uit. In een van de bekendste episodes uit het boek verandert de hoofdpersoon, een marionet, in een ezel. Een van de andere personages die tegelijkertijd met Pinokkio in een ezel verandert, heet Lucignolo (Lampepit), een naam die mogelijk verwijst naar Lucius. De episode komt vaak voor in latere bewerkingen.

In 1915 schreef Franz Kafka een novelle met een vergelijkbare titel. Die Verwandlung (De gedaanteverwisseling) gaat over de onverwachte metamorfose van een jonge man in een ‘Ungeziefer’, een afstotelijk insect.

In 1956 verscheen Till We Have Faces (in het Nederlands vertaald als Het ware gelaat) van C.S. Lewis. In deze allegorische roman wordt de mythe van Cupido en Psyche uit het vierde tot en met het zesde boek van De gouden ezel naverteld vanuit het oogpunt van Orual, de jaloerse, lelijke zus van Psyche. De roman gaat over de angst en de hoop om oog in oog te komen staan met het goddelijke. Het werk wordt beschouwd als Lewis’ ‘meest boeiende en indrukwekkende roman’.

In 1985 bewerkte de Franse striptekenaar Georges Pichard de tekst tot een grafische roman met de titel Les Sorcières de Thessalie.

In april 1999 produceerde de Canadian Opera Company een operabewerking van De gouden ezel door Randolph Peters. Het libretto werd geschreven door de beroemde Canadese schrijver Robert Davies. Davies gebruikte ook een operaproductie van De gouden ezel als plotmechanisme in zijn roman A Mixture of Frailties uit 1958.

In 1999 bewerkte de Italiaanse striptekenaar Milo Manara de tekst tot een behoorlijk ingekorte grafische roman: Le metamorfosi o l'asino d'oro.

Het personage Lucius Gil Jones uit de fantasyroman Silverlock van John Myers Myers is een mengeling van Lucius, Gil Blas, uit de roman Gil Blas van Alain-René Lesage (in het Nederlands vertaald als De avonturen van Gil Blas de Santillano), en Tom Jones uit The History of Tom Jones, a Foundling van Henry Fielding.

Metamorfosen door Ovidius, de bekendste verzameling mythes die over gedaanteverwisselingen gaan.

Psyche, Romeins verhaal.

Zilveren eeuw van de Romeinse literatuur

Till We Have Faces, een roman van C.S. Lewis, vertelt het verhaal van Cupido en Psyche vanuit een andere invalshoek.