Borysthenes (paard)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Borysthenes was het rijpaard van de Romeinse keizer Hadrianus. De keizer liet zijn dode paard bij het huidige Apt, toen Colonia Apta Julia geheten, begraven. De naam van het dier is bekend gebleven doordat de keizer het in een gedicht vereeuwigde.

Paard[bewerken | brontekst bewerken]

Over de herkomst van het dier wordt gespeculeerd, misschien was het een Allaans paard, mogelijk een steppenpony. De naam Borysthenes, de Griekse naam voor de rivier de Dnjepr, suggereert een geboorteplaats die nog oostelijker lag.[1]

Over paardenrassen van de oudheid is niet veel met zekerheid bekend. Het is niet vast te stellen tot welk paardenras Borysthenes behoort. Misschien betreft het de vermaarde Kolaxaiaan, een van de vier in het Partheneion genoemde paardenrassen in de Oudheid. Dit werk noemt vier paardenrassen: het gevleugelde paard, het Enectische paard (misschien een paard gefokt door de Veneti, een volk in het huidige Bretagne), het Ebinische paard (misschien een paard gefokt door de Kelten) en de Kolaxaiaan. Dit paardenras werd met de Scythische vorsten in verband gebracht.[2][3]

Gedicht[bewerken | brontekst bewerken]

*

Borysthenes Alanus,
Caesareus veredus,
per aequor et paludes
et tumulos Etruscos
volare qui solebat,
Pannonicos nec ullus
apros eum insequentem
dente aper albicanti
ausus fuit nocere:
sparsit ab ore caudam
vel extimam saliva,
ut solet evenire.
Sed integer iuventa
inviolatus artus
die sua peremptus
hic situs est in agro.

De keizer vereeuwigde het dier in een vierregelig gedicht zonder titel. Het gedicht is niet van grote kwaliteit, maar het is historisch interessant.[4] Over de authenticiteit van het gedicht wordt niet vaak getwist.[5] Hadrianus was immers een begaafd amateurdichter[6] en er zijn meerdere gedichten van zijn hand in het Grieks en in het Latijn bewaard gebleven.[7] Het oordeel van de critici wisselt maar men is het erover eens dat zij de goed geschreven poëzie van een amateur zijn. Op een graf in Dacia is een grafschrift voor een Bataafse cavalerist bewaard dat van zijn hand kan zijn. Bewaard gebleven is ook het grafschrift voor zijn ziel met de beginregel "Animula vagula blandula". De Latijnse poëzie is gebundeld, de Griekse gelegenheidswerken zijn niet in een band verzameld.[8][9]

Cassius Dio vermeldde in zijn beschrijving Hadrianus' liefde voor honden en paarden. Cassius vermeldde ook dat Hadrianus voor paarden en honden grafstèles heeft opgericht. De naam van Borysthenes komt niet in het boek voor. De Historia Augusta gebruikt de graven als illustratie van Hadrianus' voorliefde voor de jacht.

In het vereeuwigen van een dierbaar paard volgde Hadrianus het voorbeeld van Alexander de Grote die zijn "ossenkop", het paard Bucephalus, vereeuwigde door een stad naar het dier te noemen. Keizer Caligula had zijn paard Incitatus zelfs als consul voorgedragen. Ook eerdere Latijnse dichters hebben ter nagedachtenis van hun dieren gedichten geschreven[10].

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

De juiste tekst van het origineel is omstreden. Het in steen gehouwen grafschrift werd in de 17e eeuw in twee delen gevonden in Apt. Het Romeinse Apt lag aan de Via Domitia, een belangrijke route. De tekst was niet goed leesbaar en een alternatieve tekst is "Pannonicos et Argos" in plaats van "apros" dat wijst dan op de jacht in Argos waar Hadrianus in 117 en 118 verbleef. De philhelleense Hadrianus liet in de stad belangrijke bouwwerken oprichten.[11] De in Zuid-Frankrijk gevonden steen werd in het begin van de 17e eeuw door de antiquaren Peiresc, Bouche en Calvet in publicaties genoemd. De steen met de inscriptie is niet bewaard gebleven. De nabestaanden moeten het met deze vermeldingen doen en nader onderzoek is niet mogelijk. Het eerste van de twee fragmenten bevatte de regels 1-7 en het woord "Dente". Het tweede fragment bevat de laatste zin "Hoc situs est in Agro".

De geleerde antiquaren konden de gebeitelde woorden combineren met een gedicht dat zij als latinist in bloemlezingen van Romeinse poëzie hadden aangetroffen.

Het gedicht is in een corrupte vorm ook bij classici bewaard gebleven, bij Pithoeus vindt men het gedicht in een "uetus scida" (bloemlezing van oud werk). Voor zijn dood in 1210 werd het door de Latinist Hugo van Pisa (Ugguccione) opgetekend. De middeleeuwse versie was "Bolistenes Alanus ueredus cesariensis qui per truncos et scopulos uolare solebat iacit hic dente apri albicante"

Bespreking[bewerken | brontekst bewerken]

Ueredus betekent bij Martialis "paard voor de jacht". Het begrip is aan een Keltische taal ontleend.[12]

Het gedicht laat verschillende interpretaties en vertalingen toe. Het noemen van het schuim rond het bit in de 7e en 9e regel wordt door Edward Courtney "vulgair" genoemd. Juist uit dit zwakke deel van het gedicht maakt Courtney op dat het om een gedicht van een amateur gaat.[13] Dat spreekt de toeschrijving aan de voor zijn plezier dichtende Hadrianus niet tegen.

Het gedicht is geschreven in de stijl van Quintus Ennius, een dichter uit de latere derde eeuw die een "ruigere, meer gespierde" stijl had ontwikkeld dan bij de latere grote dichters van Rome's gouden eeuw in de mode was. Ennius kon met weinig woorden toe en de geoefende en getalenteerde amateurdichter Hadrianus wist in zijn laatste dagen hetzelfde duistere effect te bereiken.[14]

De strofe "Pannonicos nec ullus apros eum insequentem dente aper albicanti, ausus fuit nocere" is schijnbaar in tegenstelling met het instinct van een paard om zich bij een confrontatie met een everzwijn af te wenden en zich met de hoeven van de achterbenen te verweren. Hadrianus beschrijft in het grafschrift hoe zijn paard onverschrokken de flank bood aan het everzwijn, om het hardst rende, en de ruiter zo in de gelegenheid stelde om het zwijn met een steek van een spies of speer te doden.

*

Borysthenes de Alaan.
Caesars paard.
Op de vlakte, door moerassen
tussen de Toscaanse grafheuvels,
in vliegende galop.
Jagend op een Pannonisch everzwijn
kon geen slagtand hem deren.
Galopperend kwam het voor
dat het schuim rond zijn mond
hem tot de staart bedekte.
Dat was in zijn jeugd
voordat de ouderdom
zijn benen verzwakte.
Hij stierf op zijn tijd
en werd hier in de aarde begraven.

Vertalingen en hertalingen[bewerken | brontekst bewerken]

Het gedicht is vanwege de onduidelijkheden een uitdaging voor vertalers en dichters. Een moderne vertaling door de classicus David Camden is te vinden op forumromanum.org.[15] Ook andere dichters hebben zich aan de vertaling gewaagd. In de Franse literatuur is de relatie tussen Hadrianus en zijn paard uitgebreid beschreven door de Belgisch-Frans-Amerikaanse schrijfster Marguerite Yourcenar. Het maakt deel uit van haar roman Mémoires d'Hadrien uit 1951.

J.J. Beylsmit geeft in Hermeneus[16] een eigen Nederlandse vertaling en enige kritische aantekeningen over het metrum. Het gedicht is volgens zijn lezing geschreven in disticha, elk bestaande uit een katalektische jambische dimeter,[17] gevolgd door een aristophaneus.[18] Verêdus[19] is in zijn visie een aan het Gallisch ontleend woord. Het zou volgens Beylsmit op een "postpaard", maar ook wel op een "jachtpaard" duiden en is, zo stelt de schrijver, het woord "paraveredus" waarvan het Nederlands woord paard afkomstig is. Het is echter niet waarschijnlijk dat Hadrianus dit gedicht over een pakpaard of postpaard heeft geschreven, het moet bij "Caesars paard" om een edel en kostbaar dier zijn gegaan. De verzen 10-12 "sparsit ab ore caudam vel extimam saliva", zijn volgens Beylsmit onbevredigend. Daarmee neemt Beylsmit het oordeel van andere latinisten over die de passage om stilistische redenen en vanwege een kunstfout in het rijm afkeuren.