Gebruiker:Chescargot/TO BE DELETED 4

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Albert Boeken
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Persoonsinformatie
Nationaliteit Vlag van Nederland Nederland
Geboortedatum 1 maart 1891
Geboorteplaats Amsterdam
Overlijdensdatum 4 mei 1951
Overlijdensplaats Amsterdam
Beroep Architect
Werken
Belangrijke gebouwen Apollohal
Portaal  Portaalicoon   Civiele techniek en bouwkunde

Albert Boeken (Amsterdam, 1 maart 1891-aldaar, 4 mei 1951) was een Nederlands architect.

Biografie[bewerken | brontekst bewerken]

Albert Boeken werd geboren op 1 maart 1891 in Amsterdam op de Singel 108.Zijn ouders waren Pieter Boeken, commissionair van beroep, en Wilhelmina Sofia Bresten. Albert had in elk geval drie, misschien vier broers. Eén broer was elektrotechnisch ingenieur, een andere broer zat in het leger en werd gestationeerd in het zuiden tijdens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.

Het familieleven, ook met grootouders en tantes en ooms, speelde een betrekkelijk grote rol. Uit de vele feestjes die gegeven werden en het feit dat Boeken kon studeren, dansen en sporten zonder erbij te werken, blijkt dat de familie Boeken geen financiële problemen had.

Van 1909 tot 1916 volgde Boeken de opleiding bouwkunde aan de Technische Hogeschool in Delft. Nadat hij deze studie zonder noemenswaardige problemen doorlopen had keerde hij terug naar Amsterdam waar hij bleef wonen tot zijn dood in 1951. Boeken trouwde er met Willy, die hij in zijn studententijd had leren kennen. Hij had kinderen, en in ieder geval één kleinkind. In de bronnen is er echter over zijn privé-leven niet meer te vinden dan dat hij een zeer vriendelijk man was die zowel zijn gezin als zijn werk zeer toegewijd was.

Albert Boeken overleed op 4 mei 1951 in Amsterdam.

Opleiding en leertijd[bewerken | brontekst bewerken]

Albert Boeken studeerde bouwkunde aan de Delftse Technische Hogeschool. De studie tot bouwkundigingenieur heeft hij tot eigen verbazing zonder problemen doorlopen van 1909 tot 1916. Naarmate het einde van de studie naderde, verbaasde Boeken zich erover dat hij ondanks dat hij steeds minder hard was gaan werken, en ook werk van mindere kwaliteit afleverde, toch het vertrouwen van de docenten niet verloor en goede beoordelingen bleef krijgen. In 1910 behaalde hij zijn propedeuse. Na het behalen van zijn kandidaats, in 1913, zette hij zijn studie voort als tekenaar op architectenbureau Baanders.

In 1916 studeerde Boeken af bij J.A.G. van der Steur en J.F. Klinkhamer. Klinkhamer had een opleiding aan de polytechnische school gehad en doceerde onder anderen de burgerlijke bouwkunst. Hij was rationalistisch georiënteerd en was van mening dat de ideale bouwmeester de gaven van de constructeur en de artiest in zich verenigde. Hij beschouwde utiliteitswerken als hedendaagse monumenten. Verscheidene van zijn studenten, zoals bijvoorbeeld J.B. van Loghem werden later voormannen van het Nieuwe Bouwen.

Uit zijn dagboek blijkt dat Boeken niet erg tevreden was over zijn opleiding. In de praktijk moest hij meermalen toegeven dat hij (technische) kennis ontbeerde: "Wat mij trof was het bedroevend peil van vakkennis waarop Delft mij afgeleverd heeft: onvoldoende over de geheele linie. Dat is mijn schuld geweest, maar toch zeker ook de schuld van de Technische Hogeschool. Ik heb er alle stadia van mijn praktijk bitteren hinder van gehad."

Publieke Werken (1919-1926)[bewerken | brontekst bewerken]

Na het beëindigen van zijn opleiding kwam Boeken in 1919 meteen bij Publieke Werken Amsterdam terecht. Hier werkte hij tot 1926 onder leiding van directeur A.R. Hulshoff. In 1923 werd hij overgeplaatst naar de onderafdeling Stadsontwikkeling, waar hij zich bezig hield met de uitbreiding van Amsterdam.

Van april 1924 tot maart 1925 werd hij naar eigen zeggen 'verbannen' naar Zwitserland in verband met ziekte. Ook later is in dagboeken en brieven van en aan Boeken regelmatig melding gemaakt van de zwakke gezondheid van Boeken.

De periode bij Publieke Werken werd door Boeken beschouwd als de minst interessante periode uit zijn architectenloopbaan. Het ambtenarenbestaan werd door hem ervaren als beperkend. Uit de dagboeken blijkt dat de spanningen die dit veroorzaakte hem het werken soms onmogelijk maakten.

Het meeste werk van Publieke Werken in die tijd werd gebouwd in Amsterdamse School-stijl. In het begin van zijn aanstelling bij Publieke Werken hield Boeken zich veel bezig met het ontwerpen van diverse telefooncentrales in Amsterdam. Hiervoor heeft hij in 1920 een studiereis gemaakt naar Duitsland. In deze tijd ontwierp Boeken verder onder meer het gebouw van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidszorg aan het Waterlooplein, een laboratorium en bergplaats aan de Middenweg en een complex schoolgebouwen voor G.L.O. aan de Kometensingel in Amsterdam. Ook heeft Boeken meerdere bedrijfsgebouwen, scholen en enkele openbare gebouwtjes ontworpen. Noemenswaardig zijn tenslotte de verkeerstoren op Schiphol en bijbehorende gebouwen die hij in 1926 ontwierp. Deze zijn helaas verwoest in 1940.

Zelfstandig architect (1926-1951)[bewerken | brontekst bewerken]

In 1926 vestigde Boeken zich uiteindelijk als zelfstandig architect aan de Keizersgracht 614 in Amsterdam. In de jaren 1927 en 1928 hield hij zich bezig met het ontwerpen van woningen voor enkele Amsterdamse wijken. Van belang is vooral het door hem gewijzigde bebouwingsplan voor een wijk in Amsterdam-west. De hieraan voorafgaande studies van de reeds bestaande, maar ook door Boeken zelf ontworpen nieuwe woningtypen en -blokken, leidden in 1931 tot een schematisch bebouwingsplan voor de ongeveer 17 hectare te bebouwen oppervlakte.

Architect Auke Komter heeft overigens tussen 1924 en 1932 voor Boeken gewerkt. Ook heeft hij, waarschijnlijk via Boekers persoonlijke relaties, later voor Le Corbusier gewerkt.[1]

De eerste ervaringen als particulier architect vielen zeker tegen. Maar al snel vond Boeken geestverwanten in Dessau waar hij, in de functie van journalist, in december 1926 de opening van het Bauhaus bezocht. Tijdens deze opening had hij zijn eerste internationale contacten met M. Breuer, W. Gropius, Ernst May, K. Schwitters en Laszlo Moholy Nagy. Thuis, in zijn dagboek, slaakte hij de zucht "de eerste gedachte die mij inviel toen ik mij in Dessau en het Bauhaus georiënteerd had was deze: wat zonde van de zeven jaren die ik aan P.W. [Publieke Werken] verknoeid heb".

Het is Boeken niet gelukt een groot zelfstandig oeuvre op te bouwen. Hiervoor zijn meerdere oorzaken aan te wijzen. Ten eerste volgde in de jaren dertig, na de hausse van de economie van de jaren twintig, de crisis van de jaren 1930. Ook de dreiging en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog droegen niet bij aan een gunstig klimaat voor architecten. Ten tweede sloot Boeken zich aan bij het Nederlandse Nieuwe Bouwen. Deze groep architecten was weliswaar geënt op de nieuwe tijd, maar in de praktijk waren zij tot de jaren veertig en vijftig niet populair. De meeste opdrachten gingen naar de meer traditionele architecten. De enige echte grote opdracht die Boeken heeft uitgevoerd, en waarmee hij ook internationale bekendheid heeft verworven, is de Tennis- en tentoonstellingshal Apollohal Amsterdam.

Met veel moeite wist hij enkele woningbouwopdrachten van bouwondernemingen in de wacht te slepen. Dit terwijl hij zich in publicaties verzette tegen de beperkte vrijheid en verantwoordelijkheden die de architecten kregen bij dit werk. Voorts heeft Boeken enkele landhuisjes en woonhuizen ontworpen voor particulieren, heeft hij Auke Komter geholpen bij diens project in Bloemendaal aan Zee, en heeft hij zich een tijd bezig gehouden met het Floratheater in Amsterdam totdat dit werd overgedragen aan Jan Wils. De resterende tijd vulde Boeken met het ontwerpen van enkele monumentjes, zoals de zonnewijzer voor de ANWB aan de Churchillaan te Amsterdam, en een druk verenigingsleven.

De Tweede Wereldoorlog werd door Boeken ervaren als geestelijk beperkend. Er was weinig tot geen werk voorhanden. Bovendien was er nauwelijks activiteit op cultureel gebied, zodat ook zijn tweede bezigheid, het bestuderen van de cultuurgeschiedenis en het stimuleren van de openbare discussie hierover, grotendeels wegviel. Het enige dat overbleef was de voorbereiding met onder andere P. Zanstra, A.W.N. Giesen en K.L. Sijmons van de wederopbouw die zou volgen op de verwoestende oorlog.

Deze voorbereidingen wierpen na de oorlog hun vruchten af. De architecten van het Nederlandse Nieuwe Bouwen werden inmiddels erkend en Boeken en zijn 'overleg-partners' werden supervisor van de grote uitbreidingsgebieden van Amsterdam. Boeken werd supervisor van het uitbreidingsgebied Bos en Lommer. Ook deze functie werd door hem gezien als beperkend, daar hij een moeilijke positie had tussen de opdrachtgever, de gemeente Amsterdam en de architecten. Desalniettemin wordt Boeken gezien als een belangrijke drijvende kracht achter de wederopbouw. In deze laatste periode voor zijn dood heeft Boeken ook vele restauraties uitgevoerd, voornamelijk van Nederlands Hervormde kerken, en behoorden enkele opdrachten voor woonhuizen en bedrijfsgebouwen tot zijn bezigheden.

Docentschap[bewerken | brontekst bewerken]

Boeken is lange tijd docent geweest aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam[2]. Hier gaf hij in de avonduren lezingen. In de periode van 1935 tot 1937 heeft hij samen met P. Zanstra en H. Mastenbroek een jaarlijkse studiegroep voor MTS studenten georganiseerd. Deze groepen kwamen wekelijks samen en hielden zich bezig met ontwerpopdrachten. Ontwerpen van deze studenten werden tentoongesteld. Zoals ook zijn samenwerking met jongere architecten in 'Groep 32' duidelijk maakte, was dat Boeken geïnteresseerd was in de nieuwe generatie van architecten. Zijn architectonische dagboeken maken duidelijk dat Boeken voortdurend trachtte zich los te maken van vooroordelen en manieren van kijken en ontwerpen. Mogelijk hoopte hij dat deze jonge geesten niet beperkt waren door de traditionele architectuuropvattingen zoals de klassieke benadering of de Amsterdamse School, of door de dogma's van het Nieuwe Bouwen.

Dit wilde overigens niet zeggen dat hij het ze makkelijk wilde maken. Lotte Stam-Beese, een talent dat later eveneens een grote bijdrage zou leveren aan de wederopbouw na de Oorlog, doorliep het eerste jaar van haar opleiding (1940-41) met goede cijfers, behalve van Boeken, die van haar niet het gevraagde verslag had ontvangen van de door hem behandelde leerstof over ‘lichttoetreding en verkeersorganisatie in gebouwen'.[3]

Na de oorlog gaf Boeken les in het derde jaar van een HBO te Leiden. Hierover schreef hij op drie oktober 1947: "Maar evenzeer heb ik er veel aan gehad, heb ik veel van het werk van die jongens geleerd."

Gedachtengoed[bewerken | brontekst bewerken]

Boeken wordt in de literatuur omschreven als een zeer veelzijdig mens die werd gedreven door twee eigenschappen, namelijk zijn onderzoekersgeest, die gevoed werd met een drang tot wetenschappelijke objectiviteit, en zijn kunstenaarsgeest, die gevoed werd door een creatieve fantasie. In de architectuur en aanverwante activiteiten kon Boeken al zijn talenten, energie en interesses kwijt.

Uit zijn actieve verenigingsleven, zijn vele publicaties en zijn dagboekaantekeningen is op te maken dat Boeken zeer begaan was met de ontwikkeling en de toekomst van de maatschappij in het algemeen en de architectuur (en stedenbouw) in het bijzonder. Zijn diagnose van de maatschappij kan gezien worden als de rode draad in zijn opvattingen. Zijn ideeën over de bij deze veranderde maatschappij passende architectuur hebben gedurende zijn leven nogal wat veranderingen ondergaan. Een uitspraak van hem gedurende een bewogen vergadering van 'de 8' in 1938 is hiervan een illustratie: een prijsvraagontwerp voor het raadhuis van Huizen, gewonnen door Arthur Staal en Simon van Woerden, stond ter discussie. Dit raadhuis-ontwerp had overeenkomsten met een monumentale, barokke achttiende-eeuwse villa. Albert Boeken steunde het ontwerp, dat hij als een uitdrukking zag van een ‘nieuwe architectuur’ die het gevolg was van "de beperktheid en onvoldoendheid van de analyse van het Nieuwe Bouwen," waarvan hij nota bene zelf een voorstander van was.[4]

Boekens leven speelde zich af tegen een woelig historisch decor. Maar liefst twee wereldoorlogen en de dynamische consequenties van de industrialisering vormen de omstandigheden waarin Boeken zijn weg probeerde te vinden. Deze oorlogen en de op alle terreinen van het maatschappelijk leven doorwerkende invloeden van de oprukkende technologische massacultuur, kunnen gezien worden als stimulans tot de betrokkenheid van architect Boeken bij de maatschappij.

Toen tijdens zijn studie de Eerste Wereldoorlog uitbrak, wond Boeken zich in zijn dagboeken op over 'de absurditeit van de hedendaagsche mens en de hedendaagsche maatschappij'. Reeds op dat moment sprak hij de wens uit alles te veranderen, zodat niet macht, maar menselijkheid de maatschappij zou domineren.

Wat later in zijn leven, in de loop van de jaren twintig, verschoof de aandacht van Boeken volledig naar het vraagstuk van de verantwoordelijkheden van de architect. De maatschappij werd nu door hem beschouwd als een vast gegeven dat de uitgangspunten en het materiaal bood voor het bepalen en uitvoeren van de taak van de architect: het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving van de mens. In 1935 zei Boeken hierover: "De nieuwe wereld van den architect is niet een wereld van andere vormen, maar zij is een wereld van nieuwe verlangens, die nieuwe opgaven stellen, en van nieuw weten en kunnen, dat nieuwe middelen schept. En tenslotte een wereld van den nieuwen geest".[5]

Boeken probeerde zijn ideeën en idealen te verwezenlijken door zich actief in te zetten in commissies en verenigingen, zoals Architectura et Amicitia, 'De 8', 'Groep 32', schoonheidscommissie 'Oude Stad' en de Stichting 'Bouwen van Woning tot Stad'.

Na de Tweede Wereldoorlog nam Boeken een meer pragmatische houding aan die wordt getypeerd door de laatste regels van zijn laatste dagboek: "Het is 1950 geworden. Groep '32 is legende geworden en wij hebben het allemaal veel te druk om ons nog te kunnen bezighouden met legendes. Veel te druk met echt werk, waarnaar de tweëendertigers zo lang tevergeefs hunkerden, met echte verenigingen, met echte supervisie- en schoonheidscommissie-machtsposities."

Enkele werken uit het oeuvre van Boeken[bewerken | brontekst bewerken]

Grafisch werk[bewerken | brontekst bewerken]

Twee jaar na zijn overlijden werd in de Academie van Bouwkunst in Amsterdam een tentoonstelling van grafisch werk van Boeken georganiseerd. P. Zanstra en W. Jos. de Gruyter leidden de expositie in met een voordracht. Het werk dat in Forum ter ere van deze expositie werd afgebeeld stamde uit het tweede deel van de jaren dertig. Het grafisch werk van Boeken is geometrisch van opzet. Het bestaat uit verschillende geometrische figuren, lijnen, punten en arabeskvormen die in een spanningsveld ten opzichte van elkaar in het vlak geplaatst zijn.

Straatmeubilair[bewerken | brontekst bewerken]

Boekens zonnewijzer, zoals die uiteindelijk aan detoenmalige Noorder-Amstellaan gebouwd was. (Foto uit 1934-1942)

In 1934 werd Boeken, samen met drie beeldhouwers, uitgenodigd voor de besloten prijsvraag voor een monument dat door het Nederlandse volk aan de A.N.W.B. ter gelegenheid van zijn vijftigjarig bestaan zou worden aangeboden. Boekens inzending, een zonnewijzer van brons op een grondplaat van Poullonaie, werd uitverkozen. Omdat er geld over was mocht hij een tweede, kleiner monumentje maken voor de A.N.W.B., een Luchtwegwijzer, voor de Gemeente Luchthaven Schiphol.[6] De zonnewijzer werd geplaatst in het plantsoen van de Noorder Amstellaan.

Landhuis[bewerken | brontekst bewerken]

In 1920 ontwierp Boeken enkele landhuizen te Bilthoven in opdracht van N.V. 'Het moderne landhuis'. Eén van deze landhuizen was 'De Zwerfsteen' aan de Soestdijksestraatweg 113. Het deed landelijk en statig aan. Het bestond uit drie woonlagen. Het was gebouwd in baksteen en had een rieten dak dat de twee verdiepingen bedekte. Op het dak waren verscheidene grote schoorstenen geplaatst. De ramen waren omlijst met houtwerk en hadden een houten roedeverdeling. Ze vormden kleine onderbrekingen in het muurvlak, waardoor het huis een donkere indruk maakte. Het huis had een uitbouw, ook met rieten dak, waar de ingang in was geplaatst, en een loggia.[7]

Woningbouw aan de Sassenheimstraat 1926-1928[bewerken | brontekst bewerken]

De woningbouw aan de Sassenheimstraat wordt beschouwd als Boekens beste werk van voor de Apollohal. Tijdens de verbouwing van landhuis 'De Zwerfsteen' maakte Boeken een vergelijking tussen dat huis, zijn woningbouw aan de Sassenheimstraat en zijn latere werk, zoals de Apollohal. Kennelijk beschouwde hij deze drie bouwwerken als typerend voor drie verschillende fasen in zijn werk.

De woningbouw aan de Sassenheimstraat zou dus gezien kunnen worden als een overgangswerk tussen zijn Amsterdamse School-werk en zijn functionalistische werk. De woningbouw bestond uit vier woonlagen en een zolder. In tegenstelling tot veel particuliere woningbouw was hier de constructie uitgangspunt van de vorm, zowel in de hoofdvorm als in de detaillering. Boeken maakte gebruik van latijen van gewapend beton boven de ramen en portalen, metselwerk van bonte waalklinkers en staand verband voegwerk en staal. Het blok had een rood dak van onverglaasde pannen. Het woningenblok aan de Sassenheimstraat had de voor Amsterdam gebruikelijke maatvoering, met dubbele ingangsportalen en halfronde balkons. Het was echter geen Amsterdamse School want de balkons werden gevormd door vrij uitkragende betonnen platen met een fijn stalen hekwerk.

Het Apollocomplex[bewerken | brontekst bewerken]

Apollohal in de vroege jaren

De enige echte grote opdracht die Boeken heeft uitgevoerd, en waarmee hij ook internationale bekendheid heeft verworven, is het Apollocomplex, ok wel Apollohal genoemd, gebouwd in 1934. Dit is een sporthal dat indoor tennisvelden, een tentoonstellingsruimte, een café-restaurant, en een directeurswonng zou bevatten.

Het Apollocomplex werd gebouwd op het gebied tussen het Zuider Amstelkanaal, de Apollolaan 2-4 en de Stadionweg 1-5. Het was bedoeld als semi-permanent bouwwerk dat slechts ongeveer twintig jaar zou blijven staan, maar het staat er nog altijd. De sporthal was na de Openluchtschool van Duiker het tweede bouwwerk van een architect van het Nieuwe Bouwen dat werd toegestaan in Plan-Zuid, het mathematische uitbreidingsplan van Berlage. Deze twee gebouwen stonden in scherp contrast met de bakstenen gevels van de overige gebouwen in het anders geheel in Amsterdam Schoolse stijl gebouwde gebied: de architecten van het Nieuwe Bouwen, een internationale beweging dat tussen de twee oorlogen ontstond, hadden een architectuur voor ogen dat de tijdsgeest reflecteerde, namelijk die van industriële en technologische vooruitgang, met luchtige staalconstructies, beton, en glas, en welke zoveel mogelijk daglicht zouden toelaten.

Het Apollocomplex is hierbij een vroege voorbeeld van staalskeletbouw dat grote overspanningen toelaat, als gevolg waarvan de wanden geen draagkrachtige functie hebben en er lichte materialen voor gebruikt kan worden. Omdat een glazen dak technisch niet mogelijk was, ontwierp Boeken een zeven meter hoge glazen gevel dat het hele complex omhult. Dit leidde echter tot teveel daglicht voor de tennissers en zijn de ramen later donkerder gemaakt.

Apollohal in de eerste decennium van de 21e eeuw.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog is het complex als een ijsbaan gebruikt. In 1954, drie jaar na Boekens dood, is er het Du Midi bioscoop toegevoegd. Deze bioscoop is in 1957 afgebrand, door Alexander Bodon herbouwd en vanaf 1959 tot 1982 in gebruik gebleven. Het complex heeft daarna tot 2004 leeggestaan, toen het door J. van Stigt gerenoveerd en teruggebracht werd naar zijn oorspronklijke sportfuncties, met hier en daar een aanpassing op aan de eisen van rond 2005 te voldoen.[8][9]

Nalatenschap[bewerken | brontekst bewerken]

In tegenstelling tot andere architecten van grote betekenis voor de ontwikkeling van de architectuur, geniet architect Albert Boeken heden tegenwoordig nauwelijks nog bekendheid. Alleen de Apollohal heeft hem nationale en internationale bekendheid gegeven. Feit is dat Boeken door zijn actieve verenigingsleven en zijn lidmaatschap van meerdere redacties van toonaangevende architectuurtijdschriften een grote bijdrage heeft geleverd aan het architectuurdebat van de eerste helft van deze eeuw. Zijn standpunt was hierbij niet eenduidig, maar veranderde meerdere malen gedurende deze periode. Zijn houding was steeds open, hij was altijd bereid tot vernieuwing, en vervuld van verantwoordelijkheidsbesef. Gedurende geheel zijn leven heeft Boeken zich verzet tegen de verstarring en uitholling van leuzen en normen. Dit zag hij als de vijand van de goede architect en de goede architectuur. Centraal stond hierbij de idee dat de tijden veranderen en dat de mens en haar omgeving voor de erfenis van de oude tijd, moest durven mee veranderen. De architect moest, zij het weloverwogen, bij de tijd blijven. Ook heeft Boeken steeds de rechten en plichten van de architect in de gaten gehouden.

Nevenfuncties[bewerken | brontekst bewerken]

Jaar Organisatie Functie Ref[10]
1921-1934 Architectura et Amicitia Lid, bestuurslid (1932)
1923- 1924 Bouwkundig Weekblad Redactielid
1928-1934 De 8 Lid
1932 Ontwerpstudie 2 van A et A (jeugdherberg voor 50 gasten) Jurylid
1932-1934 Groep 32 Lid
1934 Schoonheidscommissie Oude Stad
1934 Schoonheidscommissie Nieuwe Stad
1934-1938 De 8 en Opbouw Lid
1938 Industrieschool Amsterdam Lid
1940-1945 Studiegroep Woningarchitectuur Lid
1946-1951 Vereniging van Delftsche Ingenieurs Afdeling Bouwkundig Ingenieurs Lid
1947- 1950 Architectencommissie Noord-Holland Lid
1947-1951 Forum Redactielid
1947- 1951 HBO Leiden Docent
1948 Commissie ter toetsing van de grondbeginselen van het restaureren Lid
Stichting Bouwen van Woning tot Stad
Academie van Bouwkunst Amsterdam Docent
Studiegroep MTS Amsterdam
CIAM Zonnecommissie Lid

Markante uitspraken[bewerken | brontekst bewerken]

Albert Boekens stempel op de architectuurwereld blijkt onder meer uit zijn soms markante uitspraken die in diverse literatuur om zijn markante uitspraken aangehaald worden:

  • De Zweedse architect Ragnar Östbergs nationaal-romantisch historische ontwerp voor de gemeentehuis van Stockholm had een flinke weerslag op het Nederlandse architectuur, en bewoog Albert Boeken ertoe hierover in zijn ongepubliceerde dagboek het "de Zweedse Ziekte" te noemen.[11]
  • In de jaren 1930 zette Bruynzeel voorgoed de standaard in de Nederlandse deurenindustrie door het vervaardigen van deuren met vlakke binnen- en voordeuren middels fineermachines. Deze deuren, die eenvoudig waren schoon te houden en goed pasten bij de opkomende strakke interieurs, hadden een andere constructie dan de paneeldeuren die tot dan gewoon waren, namelijk een stevig binnenrooster waarop aan weerszijden een dubbele fineerplaat werd gelijmd. Het nieuwe model werd met lof besproken in het voor industrialisatie geporteerde tijdschrift De 8 en Opbouw. Albert Boeken stelde de vlakke fineerdeuren aan zijn collega's ten voorbeeld als een "overwinning van de hinderlijke materiaal-eigenschappen door hedendaagsche techniek en vormgeving" bij zijn pleidooi voor de aanvaarding van normalisatie en industrieel voortgebrachte bouwmaterialen.[12]

Publicaties[bewerken | brontekst bewerken]

  • A. Boeken - Architectuur, Amsterdam 1936/1982; "Herinneringen aan de roemruchte Groep '32", Delft 1998; Forum 1951 p.156[13]
  • A. Boeken, Architectuur (1936), heruitgave met een nawoord van M. Hoogendonk, Amsterdam 1981, 53-60.[12]

Galerij[bewerken | brontekst bewerken]

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]