Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterlo

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Het beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterloo of Hulsterlo was een voorwerp van verering van de 12e tot de 16e eeuw. Het was in het graafschap Vlaanderen vaak een bestemming voor opgelegde strafbedevaarten.

Legenden[bewerken | brontekst bewerken]

De oorsprong van het mirakelbeeld - een in kersenhout gekerfd beeldje van 21 cm - is gehuld in de nevelen van verschillende legenden.

De eerste legende plaatste de oorsprong van het beeldje in Atrecht, waar de bevolking de verering van Maria verwaarloosde. Daarom brachten engelen het beeldje naar het Land van Waas.

Een tweede legende vertelde dat het beeldje, naar aanleiding van de verwoesting van de kathedraal van Terwaan, in de Schelde was terecht gekomen en afgedreven was naar Hulsterloo.

Nog een andere legende verhaalde dat het beeld zich in Terwaan bevond, maar er niet naar waarde werd geschat. Men vond het plots terug op de stadsmuur, het gezicht naar het oosten gekeerd. Men bracht het beeldje terug in de kapel, maar de volgende ochtend stond het weer op de muur. De bisschop organiseerde een processie, smekend om een aanwijzing waar de Heilige Maagd naartoe gebracht wilde worden. Een blinde priester, die bij mirakel het gezicht terug had gekregen, droeg het beeld door Vlaanderen van de ene abdij naar de andere. Hij bereikte de Abdij van Boudelo, waar de graaf van Vlaanderen zich bij de opstappende menigte voegde. Vandaar ging de tocht naar het klooster van Saleghem om uiteindelijk halt te houden bij een boom in de wildernis, op een plek genaamd Hulsterloo. Daar werd het beeld geplaatst, bleef de genezen priester er als kluizenaar 50 jaar wonen, en werd er een heiligdom gebouwd.

Hulsterloo[bewerken | brontekst bewerken]

De naam verwees in de middeleeuwen naar een plek in de omgeving van Hulst in Zeeland. Toen in de twaalfde eeuw de graven van Vlaanderen overgingen tot het schenken of verkopen van woeste gronden, met de opdracht ze te ontginnen, De plek genaamd Hulsterloo, waar ook een bos toe behoorde, werd overgedragen aan de norbertijnen van de abdij van Drongen. Ze bouwden er een heiligdom op een hoger gelegen plek die toen de Kapelleberg werd genoemd.

Een van de oudste vermeldingen van de naam Hulsterloo trof men aan in het Middelnederlandse dierenepos Van den vos Reynaerde. De toekenning van de gronden zou in 1136 gedaan zijn door graaf Diederik van de Elzas, op verzoek van zijn leenman en schoonvader Iwein de Kale, graaf van Aalst, die de abdij van Saleghem bij Vrasene had gesticht. Kort daarna werd Saleghem opgeslorpt door de abdij van Drongen. De norbertijnen ontgonnen het hun toegewezen land, legden weiland aan waar ze vee op kweekten, deden graan groeien, richtten een graanmolen en schuren op, wonnen turf in de drassige gebieden en bouwden ook nog twee herbergen. Omstreeks 1150 bouwden ze een kerk, bestemd voor de verering van het miraculeuze Mariabeeld.

De kruiskerk bestond uit een koor en schip, met twee zijkapellen. De toren stond in het midden. Het koor was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en het miraculeuze beeldje bevond zich op het hoogaltaar. Een zijaltaar was gewijd aan Heilige Livinus van Gent en een tweede was bestemd voor het bewaren van het Heilig Sacrament. Twee schilderijen hadden de Heilige Drievuldigheid als onderwerp. Boven het hoogaltaar hing een altaarretabel. Verder moet er een 'tafereel van onser Vrauwen Mirakelen' geweest zijn, een schilderij waarop wonderen van Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterloo werden uitgebeeld. Daarnaast werd een woning gebouwd voor de residerende monnik.

Na verschillende eeuwen als bedevaartplaats te hebben gefunctioneerd, verdween Hulsterloo. Eerst begon de turfwinning vanaf 1450 sterk te verminderen en werd de streek geplaagd door overstromingen. In de zestiende eeuw was het bedevaartsoord slachtoffer van de godsdienstoorlogen, zowel door plunderingen als door de genadeslag die vanuit de Gentse calvinistische republiek werd gegeven. De republiek gaf immers in 1580 het bevel de kerk af te breken. Er bleef nog nauwelijks enige bewoning over en heel wat gebied werd door de zee overspoeld. De naam geraakte in de vergetelheid. Het hoogste punt van Hulsterloo bleef nog gespaard, maar lag als op een schiereiland. De naam veranderde in De Kauter.

Toen het gehucht in 1858 een zelfstandige parochie werd, werd het op initiatief van de pastoor herdoopt in Nieuw-Namen, ter herinnering aan het veel noordelijker gelegen dorp Namen, dat in 1717 aan de zee verloren ging.

Na de Tweede Wereldoorlog leidden archeologische opgravingen in 1961 tot de bouw van een herinneringskapelletje op de Kapelleberg, opgetrokken uit oud materiaal dat bij de opgravingen tevoorschijn was gekomen. In 1995 werd het verplaatst naar gemeentegrond, in de Hulsterloostraat.

Verering[bewerken | brontekst bewerken]

Het beeldje van O.L.Vrouw van Hulsterloo behoort tot de oudste als miraculeus vereerde beelden in de Lage Landen. Het presenteert zich als een 'sedes sapientiae' of 'zetel der wijsheid', gesneden uit kersenhout in romaanse stijl, 21 centimeter hoog. Maria is gezeten op een troon, met het kind op haar schoot. De oorsprong van het beeld wordt door de specialisten rond 1150 in Noord-Frankrijk gesitueerd, want overeenstemt met de legenden. Een 16e-eeuwse inventarislijst leert dat men over negen mantels beschikte, waarmee het beeldje afwisselend werd aangekleed.

Volgens een verhaal zou het beeldje in 1578 tijdens een beeldenstorm in het vuur geworpen zijn, maar slechts enkele verfschilfers verloren hebben. Na 1584 zou het verhuisd zijn naar Gent, waar de norbertijnen van Drongen hun intrek hadden genomen. Het was pas 120 jaar later dat de abdij in Drongen hersteld was en de monniken konden terugkeren. Het beeldje werd in hun kerk geplaatst. Toen het klooster in 1797 werd opgeheven, werd de kerk parochiekerk en bleef het beeldje er, omgedoopt tot Onze-Lieve-Vrouwe van Drongen.

Bedevaartsplaats[bewerken | brontekst bewerken]

Van de 13e tot en de 16e eeuw was Hulsterloo een bekende bedevaartplaats.

Graaf Lodewijk van Male benoemde zichzelf rond 1365 tot beschermheer van Hulsterloo, 'omdat de kapel in een uithoek van het land stond, op de grens van veel heerlijkheden en druk bezocht werd'.

De bezoeken werden onder meer aangemoedigd doordat Hulsterloo, vanaf de tweede helft van de 13e eeuw, in het graafschap Vlaanderen op stedelijke strafbedevaartlijsten werd vermeld. In Brugge gaf de bekendheid van deze bedevaartplaats rond 1350 aanleiding tot de oprichting van een Gilde van Onze-Lieve-Vrouwe van Hulsterloo. Opgericht door en voor Bruggelingen, hield ze haar bijeenkomsten in de kapel van het klooster van beggaarden in de Katelijnestraat. Begin vijftiende eeuw bouwde ze kapel in de parochie Sinte-Catharina naast Damme. Wellicht werd die plaats gekozen omdat de leden wel op bedevaart wilden gaan, zonder daarom naar de plek in Zeeland te moeten trekken, en dichterbij hun devoties te doen. Ook dit bedevaartsoord verdween, net zoals het oorspronkelijke in Hulsterloo.

In het reisverslag van Dionysius de Harduyn, die in 1574 ook Hulsterloo aandeed, wordt met geen woord over de bedevaart gerept. In 1578 kwam het gebied onder de heerschappij van de Gentse calvinistische republiek en werden alle kloostergoederen in beslag genomen. De paters verlieten zowel Drongen als Hulsterloo. Na 1584 werd het beeldje in de Zuidelijke Nederlanden, meer bepaald in de abdij van Drongen en nadien in de parochiekerk van Drongen, opnieuw middelpunt van verering, nu onder de naam van Onze-Lieve-Vrouw van Drongen. De confrérie in Brugge-Damme overleefde de godsdienstroebelen niet.

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

  • Rijksarchief Gent, Jezuïeten Drongen & Norbertijnen, abdij Grimbergen: archieven van Hulsterloo.
  • Croesens, magister van Hulsterloo, Inventaris vanden Katheijlen vanden huyse van Hulsterloo vanden jare 1573.
  • P. Schepens, Een ongedrukt inventaris van Hulsterloo in 1573 in: Analecta praemonstratensia, 1925.
  • J. de Wilde, Het Land van Waas in 1574 en 1575. Reisnota's van Dionisius (De) Harduyn, in: Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas, 1935.

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Legier CARDON, Aenteickeninghe van de oude devotie inde Capelle van Onse Lieve Vrouwe van Eecken by Hulst (...), Gent, Ian vanden Kerchove, 1624.
  • Martinus STEYT, Het leven en de mirakelen van de heylighe en glorioze martelaren Basinus ende Gerulphus en de H. Maget Aldegundis, Gent 1658, 1761 en 1813.
  • J.B. CANNAERT, Bijdragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaenderen, 3e verm. uitgave, Gend, Gyselynck, 1835.
  • L.A. WARNKOENIG, Flanndrische Staats- und Rechtsgeschichte bis zum Jahr 1305, Tübingen 1835-1842.
  • A.E. GELDOFF, 'Notes sur la carte des pays inondés en 1583 au Nord de Hulst etc.', in: Messager des sciences historiques de Belgique, Gent, L. Hebbelynck, 1843.
  • [Joh] Ab Utrecht DRESSELHUIS, De godsdienstleer der oude Zeelanders, Middelburg, 1845.
  • J.W. WOLF, Deutsche Märchen und Sagen, Leipzig, J.M. Brockhaus, 1845.
  • J.F. WILLEMS (ed.), Reinaert de Vos, episch fabeldicht van de twaelfde en dertiende eeuw, Gent, F. en E. Gyselynck, 1850).
  • P.J. DE CONINCK, Beschrijvinge der gemeente Clinge en inrigting der kerkelijke parochie Nieuw-Namen, St. Niklaas, A. Dieudonné-Vercauteren, 1863.
  • F. DE POTTER & J. BROECKAERT, De geschiedenis van Kieldrecht, in: Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 3e reeks, arondissement St-Niklaas, 2e dl., Gent, Annoot-Braeckman, 1878.
  • J.B. KRÜGER, Kerkelijke geschiedenis van het bisdom van Breda, Roosendaal, Van Leeuwen/Bergen op Zoom, Jan Juten, 1872-1873
  • Stephanus SCOUTENS, Maria's Vlaanderen of beschrijving van de wonderbeelden en merkweerdige bedevaartplaatsen van Onze-Lieve-Vrouw in Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Van Os-De Wolf, 1890.
  • NAGTGLAS & DE LANTDHEER, Zelandia Illustrata, Middelburg, Altorffer, 1879-1880.
  • J.A.F. KRONENBURG, Maria's heerlijkheid in Nederland, dl. 6, Amsterdam, Bekker, 1909.
  • Isidoor TEIRLINCK, Hulsterloo in: De toponymie van den vos Reynaert, Gent, Siffer, 1910-1912.
  • [F. DEPREST], Het mirakuleuze beeld van O.L. Vrouw van Drongen, Gent, 1923.
  • J.R.W. en M. SINNINGHE, Zeeuwsch sagenboek, Zutphen, Thieme, 1923.
  • D.A. STRACKE, Krieke putte in het Hulster loe, in: Tijdschrift voor taal en letterkunde, 1924.
  • L. SCHEPENS, Hulsterloo en zijn wonderdadig Mariabeeld, in: Dietsche warande en belfort, 1924.
  • G. J[UTEN], Bedevaartplaatsen in ons bisdom. Geschiedkundige bijzonderheden, in: Sancta Maria, 1923-1924.
  • A.J. FRUYTIER, De norbertijnen of praemonstratensers te Hengstdijk, Pauluspolder en Hulsterloo in: Sancta Maria, 1925-1926.
  • Karel DE FLOU, Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaams Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, dl. 6, Brugge, Koninklijke Vlaamsche academie voor taal & letterkunde / A.van Poelvoorde, 1926.
  • J. VAN VLIERBERRHE, De kapellen in Waasland. Kieldrecht. Kapel van O.L. Vrouw van Hulsterloo, in: Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas, 1935.
  • L. LOCKEFEER, Schoon Saeftinghe, land, wachtend op herleving, in: Zeeuws Tijdschrift, 1955.
  • G. GOEMÉ, De norbertijnen te Drongen 1138-1796, in: Bijdragen van de heemkundige kring Dronghine, Drongen 1972.
  • R. DIDIER, Sedes Sapientiae, in: M. Goossens e.a., Gent, duizend jaar kunst en cultuur, dl. 1, Gent, Stad Gent, 1975.
  • R. VAN GERVEN, Hulsterloo, in: De scheldepolders van de linkeroever, Beveren-St.-Niklaas, 1977.
  • Jan VAN HERWAARDEN, Opgelegde bedevaarten, Assen-Amsterdam, Van Gorcum, 1978.
  • P. VERBEECK & E. ENGELS, In de schaduw van Hulsterloo, in: Kieldrecht, polders gewonnen op de zee... , Beveren: Deckers Druk, 1982.
  • M.K.E. GOTTSCHALK, De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de middeleeuwen. Een historisch-geografisch onderzoek betreffende Oost-Zeeuws-Vlaanderen, Assen, Van Gorcum, 1984.
  • A.M.J. SCHUTIJZER, De Lieve Vrouwtjes van Zeeland. Bedevaartplaatsen in Zeeland, Koudekerke, Schutijser, 1988.
  • Carlo BUYSROGGE en George SPONSELEE, Clinge, Graauw, Heikant, Hulst, Nieuw-Namen en Sint-Jansteen van 1900 tot nu, Hulst, Van Geyt Productions, 1990.
  • Albert SCHOUTEET, De broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterlo, 14de -16de eeuw. Archief en ledenlijst, in: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis te Brugge, 1990.
  • Sandra GOOSSENS & George SPONSEELE, Kieldrecht en Nieuw-Namen toen en nu. Twee dorpen op de grens, Hulst, 1993.
  • H.J.E. VAN BEUNINGEN & A.M. KOLDEWIJ, Heilig en profaan. 1000 laat-middeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen, Cothen, Stichting Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes, 1993.
  • J. DE BAAR, Nieuw-Namen en Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterloo. Legende en historie, Hulst, Werkgroep 'Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterloo', 1995, met facsimile-uitgave van Het mirakuleuze beeld van O.L. Vrouw van Drongen (Gent, 1923).
  • Alfons DEWITTE, Onser Vrauwen vander Loo. Brugge 1349 - Damme 1410, in: Biekorf, 1995.
  • Ottie THIERS, Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterloo