Staatscommissie-Van Schaik

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De Staatscommissie-Van Schaik was een Nederlandse staatscommissie die op 17 april 1950 werd ingesteld door het kabinet-Drees/Van Schaik. Zij moest een herziening van de Grondwet voorbereiden, waarbij werd overwogen dat de dekolonisatie, de komst van internationale organen en maatschappelijke ontwikkelingen dat nodig maakten.

De Staatscommissie hield zich met vele onderwerpen bezig, waarvan uitbreiding van het ledental van beide Kamers, een andere procedure voor Grondwetsherziening, verlaging van de kiesrechtleeftijd en de positie van de Eerste Kamer de meest in het oog springende waren. Andere onderwerpen waarover voorstellen werden gedaan, waren onder meer de buitenlandse betrekkingen, de persvrijheid en de overzeese rijksdelen.

In juli 1951 bracht de commissie een interim-rapport uit over onder andere de uitbreiding van het ledental van de Kamers. Haar eindrapport verscheen in januari 1954.

Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Na de Tweede Wereldoorlog leefde vrij breed de gedachte dat de Grondwet verouderd was. Een staatsrechtelijke opknapbeurt werd wenselijk geacht. Zaken als de verhouding tussen regering en parlement, de werking van het tweekamerstelsel en de taken van het parlement dienden opnieuw bekeken te worden. Verder maakten veranderde verhoudingen in het Koninkrijk (een zelfstandiger positie van Suriname en de Nederlandse Antillen) en de komst van nieuwe internationale organen (zoals de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal) aanpassingen in de Grondwet wenselijk.

Vanwege de wens om enkele onderdelen van de herziening al voor de verkiezingen van 1952 te regelen, werd al in 1951 een interim-rapport uitgebracht over enkele onderdelen van de herziening.

Advies[bewerken | brontekst bewerken]

Procedure Grondwetsherziening[bewerken | brontekst bewerken]

De commissie stelde in meerderheid voor de tweede lezing van een voorstel tot Grondwetsherziening te laten behandelen in een aparte Kamer voor Grondwetsherziening. Daarin diende een tweederdemeerderheid een vereiste te blijven om een voorstel aan te nemen. Enkele leden kozen voor een drievijfdemeerderheid.

Uitbreiding aantal Kamerleden[bewerken | brontekst bewerken]

Vanwege de toegenomen werkzaamheden en omdat sommige Kamerleden ook in internationale organen actief waren, werd voorgesteld het aantal leden van de Tweede Kamer te verhogen van 100 naar 150 en dat van de Eerste Kamer van 50 naar 75. Een minderheid van de commissie stelde voor stemoverdracht voor Kamerleden die in het buitenland verbleven, mogelijk te maken.

Verlaging leeftijd passief kiesrecht[bewerken | brontekst bewerken]

De commissie stelde unaniem voor de minimumleeftijd om gekozen te worden tot Kamerlid te verlagen van 30 naar 23 jaar.

Eerste Kamer[bewerken | brontekst bewerken]

Op zes leden na wenste de commissie het budgetrecht van de Eerste Kamer te beperken. De Eerste Kamer zou alleen nog de begrotingshoofdstukken Huis der Koningin, Hoge Colleges van Staat en Nationale Schuld dienen te behandelen. Daarmee zou zij jaarlijks met de regering kunnen debatteren over het algemene regeringsbeleid. Vrijwel unaniem stelde de commissie voor de zittingsduur terug te brengen van zes naar vier jaar, waarbij alle leden tegelijkertijd moesten worden gekozen. Eén lid was voorstander van rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer.

Vereenvoudigde wetgeving[bewerken | brontekst bewerken]

De commissie wees in meerderheid het openen van een mogelijkheid tot vereenvoudigde wetgeving af. Daarbij zouden wetsvoorstellen in beide Kamers ook stilzwijgend kunnen worden goedgekeurd, zonder echte parlementaire behandeling.

Resultaten[bewerken | brontekst bewerken]

De voorstellen van de commissie zijn slechts gedeeltelijk overgenomen. In 1952 verwierp de Eerste Kamer wetsvoorstellen tot uitbreiding van het ledental van de Tweede en Eerste Kamer. Het voorstel over het ledental van de Tweede Kamer kreeg bij de tweede lezing geen tweederdemeerderheid. Daarbij speelde vooral verzet mee tegen de mogelijkheid van stemoverdracht. In 1956 werd de uitbreiding van het ledental alsnog gerealiseerd. Er was toen geen mogelijkheid van stemoverdracht voorgesteld. De leeftijd voor passief kiesrecht werd pas bij een beperkte Grondwetsherziening in 1963 gerealiseerd. De leeftijd ging echter niet van 30 naar 23 jaar, maar naar 25 jaar terug. Een voorstel om de minimumleeftijd van 30 jaar in de Eerste Kamer te handhaven, werd toen verworpen. Een wetsvoorstel over instelling van een Kamer van Grondwetsherziening werd ingetrokken, omdat daarvoor onvoldoende steun in de Tweede Kamer bleek te zijn. Voorstellen met betrekking tot de Eerste Kamer werden niet gedaan. Het budgetrecht bleef onverkort gehandhaafd en ook de zittingsduur bleef (vooralsnog) zes jaar.

Samenstelling[bewerken | brontekst bewerken]

Naast voorzitter Josef van Schaik (KVP) waren er twee ondervoorzitters: minister Johannes Henricus van Maarseveen (KVP) en Eerste Kamervoorzitter Roelof Kranenburg (PvdA). Van Maarseveen overleed eind 1951. Secretaris/lid waren Wim van der Grinten (hoogleraar, KVP) en Jan M. Kan (ambtenaar, partijloos).

Bronnen en voetnoten[bewerken | brontekst bewerken]