The End of Gender: Debunking the Myths about Sex and Identity in Our Society

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

The End of Gender: Debunking the Myths about Sex and Identity in Our Society is een genderkritisch boek van seksuologe, neurowetenschapper en journalist Debra Soh, uitgegeven in 2020 door Simon & Schuster.

Inhoud[bewerken | brontekst bewerken]

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

Het boek beschrijft in 10 hoofdstukken wat er volgens Soh wetenschappelijk onjuist is aan wat zij noemt genderideologie. Zij stelt dat genderwetenschappen en in bredere zin de maatschappij is verontreinigd door onjuiste, niet-wetenschappelijke ideeën en dat er in zijn fanatiekste vorm tevens sprake is van cultvorming. Dit benoemen van de cultvorming komt ook naar voren in andere genderkritische boeken zoals Irreversible Damage van Abigail Shrier en Detrans van dr. Az Hakeem. De eerste negen hoofdstukken hebben de titels Myth 1 tot en met Myth 9 en hoofdstuk tien is de conclusie. In de negen hoofdstukken pakt ze negen aspecten van de genderideeën en voert met wetenschappelijke argumenten aan wat er onjuist aan is.

  • Hoofdstuk één, Mythe 1: Sekse is een spectrum. In dit hoofdstuk weerlegt Soh dat sekse een spectrum zou zijn. Haar stelling is dat de sekse van een mens bepaalt wordt wat deze persoon produceert: zaadcellen of eicellen. Dus niet zozeer het geslachtsorgaan of het DNA van de persoon. Hierdoor maakt ze duidelijk dat intersekse geen 'derde' tussenvorm is, aangezien intersekse niet beide of een andere voortplantingscel produceert.
  • In hoofdstuk twee, Mythe 2: Gender is een sociaal construct. Hierin is haar stelling dat gender geen sociaal construct is. Het mannelijke gedrag wordt volgens haar voornamelijk veroorzaakt door testosteron in de embryonale fase. Indien een meisje in die fase meer testosteron ontvangt is de kans groter dat ze zich interesseert in meer aspecten die we doorgaans associëren met mannelijk gedrag, en vice versa. Ze wijst in dit hoofdstuk op de misleidende rol van de media, die een bias heeft om sneller over positieve nurture-studies te publiceren dan studies die juist wijzen op de dominante rol van de natuur op gedrag.
  • Hoofdstuk drie, Mythe 3: Er zijn meer dan twee genders In dit hoofdstuk gaat ze dieper in op de veelheid aan genders die tegenwoordig genoemd worden. Haar stelling is dat dit een neiging is om bij een (jeugd)groep te horen, vergelijkbaar met hoe kinderen zich vroeger als gothic, of punker of kakker presenteerden. Het verschil is echter dat die identiteiten niet gepaard gingen met opgelegde wetgeving en medicalisatie. Ook wijst ze op de tendens dat er schaamte is over homofilie, zogeheten geïnternaliseerde homofobie, en dat er daardoor veel jongeren, met name meisjes, zijn die zeggen dat ze non-binair zijn. Ook mensen in detransitie gaan vaak niet terug naar hun oorspronkelijke sekse, maar kiezen een tussenvorm en presenteren zich als non-binair. Zij meent dat dit is, omdat ze dan niet verstoten worden door de transgemeenschap.
  • Hoofdstuk vier, Mythe 4: Seksuele geaardheid en genderidentiteit staan los met elkaar. Dit blijkt onwaar. Transseksualiteit gaat in hoge mate samen met andere parafiliën en fetishes als exhibitionisme, sado-masochisme, voyeurisme enzovoort. Homofilie gaat in hoge mate samen met atypisch gedrag in relatie tot de eigen sekse (vrouwelijke mannen en mannelijke vrouwen). In dit hoofdstuk legt Soh uit dat er twee types transseksuelen zijn, 'vroege uiting' en 'late uiting', waarbij de vroege al van kinds af aan atypisch gedrag vertonen in relatie met hun gender en deze personen groeien vaak uit dit gedrag en blijken homoseksueel te zijn. De late uiting is met name een fetish waarbij de man seksueel opgewonden raakt van zichzelf als vrouw. Dit gaat vaak gepaard met een langdurig geheim seksleven en dit zijn veelal heteroseksuele of biseksuele mannen met een partner, kinderen en een succesvolle carriere. De vroege vorm heeft een meetbaar profiel in de hersenen dat afwijkt van gewone heteroseksuelen, maar wat niet afwijkt van homoseksuelen. Het is dan ook niet bewezen dat de transseksuele aard veroorzaakt wordt door die afwijkende hersenstructuur, of dat die afwijkende structuur simpelweg dezelfde afwijkende structuur is die ook zichtbaar is bij homoseksuelen. De late variant heeft hersenen die er bij metingen niet afwijken van heteroseksuelen.
  • Hoofdstuk vijf, Mythe 5: Kinderen met genderdysforie moeten in transitie. Het is uit de literatuur bekend dat 80% van de genderdysfore kinderen hieruit groeit. Om die reden acht Soh het onethisch om deze groep te medicaliseren en uiteindelijk chirugisch aan te passen. Ze vindt dit een moderne vorm van homoconversie. Tevens vindt ze vanwege haar overtuiging dat de pubers en adolescenten die na 2010 zich uitten als transgenders leiden aan ROGD en verwacht dat veel hiervan ook niet permanent genderdysfoor zullen blijven en er ook overheen zullen groeien. Ze verwacht een grote golf aan transspijt op termijn vanuit deze twee groepen.
  • Hoofdstuk zes, Mythe 6: Er is geen verschil tussen transvrouwn en biologische vrouwen.
  • Hoofdstuk zeven, Mythe 7: Vrouwen moeten zich seksueel gelijkwaardig gedragen als mannen
  • Hoofdstuk acht, Mythe 8: Genderneutraal ouderschap is goed.
  • Hoofdstuk negen, Mythe 9: Seksuologie en sociale rechtvaardigheid is een goed duo.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]