Assyrische Genocide

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Assyrische genocide)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Aangeraden wordt eerst het artikel over de Armeense Genocide te lezen.
Aramese Genocide
Aramese vluchtelingen nabij het Urmiameer, Iran
Plaats Ottomaanse Rijk
Datum 15 juni 1915
Slachtoffers 500 - 750.000 Arameeërs
Portaal  Portaalicoon   Geschiedenis‎

De Assyrische of Aramese Genocide (Aramees: ܩܛܠܥܡܐ ܣܘܪܝܝܐ, qtol'amo Suryoyo, Turks: Süryani Soykırımı) ook wel aangeduid met de Aramese term Sayfo (letterlijk "zwaard"), is de benaming voor de volkerenmoord op de Suryoye gepleegd onder leiding van de beweging der Jonge Turken, in het Ottomaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Gedurende de genocide werd ongeveer 70% van de totale Aramese bevolking vermoord door speciale Ottomaanse eenheden en gelieerde Koerdische milities. Volgens ooggetuigen, waaronder westerse officieren, diplomaten en nieuwsrapportages in de media werden honderdduizenden Arameeërs die in het noorden van Mesopotamië (het huidige zuidoosten van Turkije en noordwesten van Iran) leefden, in de periode 1915-1920 met geweld gedeporteerd, uitgehongerd en vermoord.[1]

De Sayfo wordt expliciet erkend als een genocide in resoluties die zijn aangenomen door het parlement van Zweden (2010), Armenië (2015), Nederland (2015) en Duitsland (2016). De Genocide op de Suryoye wordt daarnaast door genocide-wetenschappers, historici en eveneens een klein aantal politici, uit met name Nederland, Frankrijk en de Verenigde Staten, erkend.

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

De Hamidische bloedbaden tijdens het bewind van Sultan Abdul Hamid II, worden gezien als een voorloper van de Aramese Genocide die later zou plaatsvinden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tijdens deze massamoord pleegden de Ottomanen een reeks gewelddadige aanvallen tegen Aramese en Armeense dorpen en steden, waarbij duizenden onschuldige mensen om het leven kwamen aan het einde van de 19e eeuw.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog, verzette het Ottomaanse Rijk zich onder leiding van De Jonge Turken tegen Rusland en de geallieerden en werden de Arameeërs, samen met de Armeniërs en andere minderheidsgroepen, beschouwd als een bedreiging voor de nationale veiligheid van het Ottomaanse Rijk. Dit leidde tot de systematische deportatie, gevangenzetting, marteling en moord van Arameeërs, samen met andere christelijke volkeren waaronder de Armenen en Pontische Grieken.

De voornaamste factor voor de genocide op de Arameeërs was hun religieuze en culturele identiteit als christenen, die hen onderscheidde van de meerderheidsmoslimbevolking in het Ottomaanse Rijk. Het Ottomaanse Rijk was een islamitische staat en de regering zag de aanwezigheid van grote niet-moslim minderheidsgroepen als een bedreiging voor de nationale eenheid. De regering vreesde dat deze minderheidsgroepen loyaal zouden zijn aan de vijanden van het Ottomaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, met name Rusland, een christelijke natie die historisch gezien banden had met de Armeense en Aramese gemeenschappen.[2]

Bovendien hadden de Arameeërs, net als de Armeniërs, een sterke aanwezigheid in de economie en de samenleving van het Ottomaanse Rijk. Deze aanwezigheid en economische macht zorgden voor een bepaalde mate van afgunst en wantrouwen bij de Ottomaanse autoriteiten. Ze beschouwden de Arameeërs als een potentieel gevaarlijke groep die zich tegen de Ottomaanse regering kon keren; aldus deporteerde de Ottomaanse overheid deze bevolkingsgroepen systematisch naar onder meer de Syrische Woestijn. Tijdens de deportaties (“Dodenmars”) waren er veel sterfgevallen door systematische verhongering en dehydratie. Bij massa-executies en bestraffing ten gevolge van vluchtpogingen viel ook een groot deel van de dodelijke slachtoffers.[2]

Arameeërs in het Ottomaanse Rijk[bewerken | brontekst bewerken]

Van oudsher leefden de Arameeërs in het zuidoosten van Turkije met name in de moderne provincies Mardin, Sirnak, Hakkari, Sanliurfa, Adiyaman, Malatya, Elazig, Batman, Siirt, Bitlis en Wan. Er zijn geen officiële statistieken beschikbaar betreffende de post-genocide Aramese bevolking. Verschillende onderzoekers hebben schattingen gedaan, waarbij het aantal varieert tussen 800.000 en 1.200.000 Arameeërs.

In het Ottomaanse Rijk waren minderheidsgroepen, zoals de Arameeërs, onderworpen aan het millet-systeem, een manier voor de Ottomaanse autoriteiten om minderheidsgroepen te beheren en te controleren. Elke minderheidsgroep had zijn eigen millet, een term die in het Ottomaans-Turks 'natie' betekent. Elk millet had zijn eigen leider, wetten, rechtspraak en verantwoordelijkheden, waaronder belastingen en militaire dienst.

De Arameeërs maakten door hun diverse religieuze denominaties deel uit van een viertal millet-gemeenschappen, namelijk de Syrisch-Orthodoxe millet (Süryani milleti), Syrisch-Katholieke millet (Süryani Katolik milleti), Chaldeeuwse millet (Keldani milleti) en Nestoriaanse millet (Nasturi milleti) die elk werd geleid door een patriarch die de Aramese christenen vertegenwoordigde bij de Ottomaanse autoriteiten. Het millet-systeem bood de minderheidsgroepen een zekere mate van autonomie en bescherming, maar het systeem was ook gebaseerd op religieuze en etnische scheidslijnen, waardoor minderheidsgroepen zichzelf gescheiden voelden van de bredere samenleving. Bovendien moesten minderheidsgroepen speciale belastingen betalen, de zogenaamde jizya, en waren ze onderworpen aan discriminatoire wetten en beperkingen

Gedocumenteerde aantallen van de slachtingen[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel er geen consensus bestaat over het aantal Arameeërs dat slachtoffer is geworden van de genocide, lopen schattingen van wetenschappers uiteen tussen de 250.000 en 850.000 stervelingen. Het exacte aantal is echter moeilijk te bepalen vanwege een gebrek aan officiële tellingen uit het bevolkingsregister en de chaotische omstandigheden van die tijd. De Assyro-Chaldean National Council verklaarde op 4 december 1922 dat ongeveer 275.000 "Assyro-Chaldeans" omkwamen tussen 1914 en 1918.[3][1] Deze telling bestaat enkel uit de Nestoriaanse en Chaldeeuwse millet en excludeert de Syrisch-Orthodoxe en Syrisch-Katholieke millet alsmede de gevallen slachtoffers uit deze religieuze gemeenschappen.

Ondanks de uiteenlopende schattingen van slachtoffers is de wetenschappelijke consensus dat de gebeurtenissen gedurende de Aramese Genocide een opzettelijke en systematische poging vertegenwoordigden om het Aramese volk als groep te vernietigen.

Tur Abdin[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Verdediging van Iwardo en Verdediging van Azech

In Tur Abdin verdedigden sommige Aramese dorpen zich tegen hun poging tot uitroeiing. Dit werd beschouwd als verraad door Ottomaanse functionarissen, die slachtoffers van de slachting als rebellen rapporteerden. De Aramese leiders in Midyat die voornamelijk bestonden uit Syrisch-Protestantse Arameeërs overwogen verzet nadat ze over slachtingen elders hoorden, maar de lokale Syrisch-orthodoxe Aramese gemeenschap weigerde aanvankelijk dit te ondersteunen. Op 21 juni werden 100 mannen gearresteerd, gemarteld om bekentenissen te verkrijgen die anderen impliceren en buiten de stad geëxecuteerd; dit zorgde voor paniek bij de Syrisch-orthodoxen. Lokale Aramese bewoners in Midyat weigerden hun wapens af te geven, vielen overheidsgebouwen aan en sneden telegraaflijnen door; lokale Arabische en Koerdische stammen werden gerekruteerd om de christenen aan te vallen. De stad werd begin augustus gepacificeerd na weken van bloedige stedelijke oorlogsvoering waarbij honderden christenen omkwamen. Overlevenden vluchtten oostwaarts naar het meer verdedigbare Iwardo, dat succesvol standhield met voedselhulp van lokale Jezidi's

Een maand eerder begonnen lokale stammen met het aanvallen van christelijke dorpen in de buurt van Azech op de weg van Midyat naar Cizre Cizre. De dorpen werden van noord naar zuid aangevallen, waardoor de aanvallers bij Azech (een van de zuidelijkste dorpen) meer tijd hadden om zich voor te bereiden. Het voornamelijk Syrisch-orthodoxe dorp weigerde de leden van de Syrisch-Katholieke en Syrische-Protestantse millet over te dragen, zoals geëist door de autoriteiten. Azech werd op 17 of 18 augustus voor het eerst aangevallen, maar de verdedigers sloegen dit en de daaropvolgende aanvallen gedurende de volgende drie weken af.

Tegen het advies van generaal Mahmud Kâmil Pasha in, beval Enver in november de opstand neer te slaan. Delen van het Derde, Vierde en Zesde Leger en een Turks-Duitse expeditiemacht onder Max Erwin von Scheubner-Richter en Ömer Naji werden gestuurd om de opstandelingen te verpletteren, waarbij de laatste werd afgeleid van de aanval op Tabriz. Om de aanval op Azech te rechtvaardigen beweerden Ottomaanse functionarissen (zonder bewijs) dat "Armeense rebellen" de "moslimbevolking van de regio wreed hadden afgeslacht". Scheubner, die sceptisch was over de aanval, verbood alle Duitsers om deel te nemen.

Op 25 december 1915 vaardigde de Ottomaanse regering een decreet uit waarin werd bepaald dat de "Aramese bevolking in plaats van te worden gedeporteerd" afgeslacht zou worden op "hun huidige locaties". Tegen die tijd lag het grootste deel van Tur Abdin in puin, met uitzondering van dorpen die weerstand boden en families die toevlucht vonden in kloosters. Andere Arameeërs waren naar het zuiden gevlucht, naar het huidige Syrië en Irak.

Erkenning[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de jaren 1990 begonnen Aramese diasporagroepen, geïnspireerd door campagnes voor erkenning van de Armeense genocide, te pleiten voor een formele erkenning van de Sayfo. Deze inspanningen waren bedoeld om aandacht te vestigen op de wreedheden begaan tegen het Aramese volk tijdens de Eerste Wereldoorlog. In het veld van het onderzoek naar de Armeense genocide groeide de erkenning van de Arameeërs als slachtoffers naast de Armeniërs. Deze erkenning droeg bij aan een groter bewustzijn over de Sayfo en de impact ervan op de Assyrische gemeenschap. Een belangrijke mijlpaal vond plaats in december 2007, toen de International Association of Genocide Scholars (IAGS) een resolutie aannam waarin de Aramese genocide officieel erkend werd. Deze resolutie markeerde een belangrijke academische erkenning van de Sayfo.

Naar aanleiding van de resolutie van de IAGS hebben verschillende landen de Sayfo erkend als genocide. Zweden nam in 2010 een resolutie aan, Armenië in 2015, Nederland in 2015 en Duitsland in 2016. Deze landen erkenden formeel de Assyrische genocide en bevestigden de noodzaak om de slachtoffers te herdenken en te eren.

Het erkennen van de genocide bracht commotie met zich mee in Zweden, de Turkse ambassadeur werd door Ankara opgedragen Zweden onmiddellijk te verlaten en een gepland bezoek van premier Erdoğan aan Zweden werd geannuleerd.[4] In tegenstelling tot de brede erkenning van de Armeense Genocide door vele landen en internationale organisaties loopt de erkenning voor de Aramese Genocide achter. Aramese historici verklaren dat dit komt door hun staatloze situatie en de 20e eeuw waarin het volk politiek machteloos werd gemaakt. Bovendien wordt de tragedie van de uitroeiing van alle christenen in Klein-Azië voornamelijk overschaduwd door de controverse rondom de Armeense Genocide.

Gedenktekens aan de Aramese Genocide staan in Armenië, Australië, België, Frankrijk, Griekenland, Zweden, Oekraïne en de Verenigde Staten herdenken de slachtoffers van de Sayfo.

Actueel[bewerken | brontekst bewerken]

De in Turkije wonende Aramese priester Yusuf Akbulut werd in het jaar 2000 opgepakt door de Turkse autoriteiten, nadat hij in een kranteninterview naar voren bracht dat naast de Armeniërs ook de Suryoye slachtoffer waren van een genocide in het Ottomaanse Rijk. Hij werd vrijgelaten, nadat mensenrechtenorganisaties en verschillende campagnes voor zijn vrijlating pleitten.

In het kader van de vrijheid van meningsuiting in Turkije, die in april 2016 veel in het nieuws is gekomen, heeft de Turkse ambassade in Stockholm het uitzenden van een documentaire over de Assyrische/Aramese Genocide proberen tegen te houden. Het Zweedse kanaal TV4 heeft bevelen van de Turkse ambassade die per e-mail verstuurd werden niet opgevolgd en de documentaire alsnog uitgezonden.[5]

In juli 2018 ontstond er commotie rondom de Hogeschool Saxion in Enschede. Een Aramese studente Media, Informatie en Communicatie reisde af naar het Zuidoosten van Turkije om een documentaire te maken over deze genocide. Het Hogeschoolblad Sax wilde haar interview achteraf niet publiceren uit veiligheidsoverwegingen. Het onderwerp zou te gevoelig liggen in de Turkse gemeenschap. Het Interstedelijk Studenten Overleg hamerde op het gebrek aan persvrijheid bij de Hogeschool. De commotie leidde tot Kamervragen in het parlement en een massale media-aandacht over de kwestie.[6][7][8]

Monumenten[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Johnny Shabo, De genocide op Arameeërs in het kort, Amsterdam, 2018. ISBN 9789402176728
  • de Courtois, Sébastien, The Forgotten Genocide: Eastern Christians, the Last Arameans. Gorgias Press LLC (2004). ISBN 1-59333-077-4.
  • Gabriele Yonan: Ein vergessener Holokaust. Die Vernichtung der christlichen Assyrer in der Türkei, Pogrom-Taschenbücher Bd. 1018, Reihe bedrohte Völker, Göttingen und Wien 1989, ISBN 3-922197-25-6
  • David Gaunt: Massacres, Resistance, Protectors: Muslim-Christian Relations in Eastern Anatolia during World War I, Gorgias Press LLC, 2006, ISBN 1-59333-301-3
  • Yacoub Joseph: The Assyrian question, Ed. Alpha graphic, Chicago, 1986
  • Yacoub Joseph: Year of the Sword, The assyrian Christian genocide, A history, Hurst Publisher, London, 2016

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Assyrian Genocide van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.