Bestorming van de Tuilerieën

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Bestorming van de Tuileriën)
Bestorming van de Tuilerieën
Onderdeel van de Eerste Coalitieoorlog
La prise des Tuileries door Jean Duplessi-Bertaux, 1793
Datum 10 augustus 1792
Locatie Tuilerieënpaleis, Parijs, Frankrijk
Resultaat Republikeinse overwinning
Strijdende partijen
Republikeinen
Royalisten
Leiders en commandanten
Antoine Joseph Santerre
François Joseph Westermann
Charles-Alexis Alexandre
Claude Fournier-L'Héritier
Claude François Lazowski
Lodewijk XVI
Augustin-Joseph de Mailly
Karl Josef von Bachmann
Troepensterkte
ca. 20.000
12 kanonnen
900 Zwitserse gardisten
200 tot 300 lijfwachten
Enkele royalistische Nationale gardisten
Verliezen
200 tot 400 doden 600 doden
200 krijgsgevangenen

De Bestorming van de Tuilerieën (Frans: Prise des Tuileries, beter bekend als Journée du 10 août 1792 oftewel "Dag van 10 augustus 1792") was een cruciale gebeurtenis tijdens de Franse Revolutie, waarbij verschillende revolutionaire milities op 10 augustus 1792 een aanval deden op het Tuilerieënpaleis in Parijs, waar koning Lodewijk XVI van Frankrijk zich had verschanst met 900 Zwitserse soldaten als bescherming. Het gevecht was het gevolg van toenemende spanningen tussen de impopulaire constitutionele monarchie en radicaliserende revolutionairen die steeds republikeinser werden, mede door de voor Frankrijk aanvankelijk rampzalig verlopende Eerste Coalitieoorlog, waarvan de koning de schuld kreeg. Nadat een deel van de Nationale Garde was overgelopen naar de aanvallende Parijse sansculotten en Zuid-Franse jakobijnen, bleef alleen de Zwitserse Garde nog over voor de verdediging van het paleis. Toen na een urenlange confrontatie uiteindelijk een vuurgevecht uitbrak, kwam twee derde van de Zwitserse lijfwacht om en werd de koning gevangengenomen en geschorst.

Verloop[bewerken | brontekst bewerken]

In de nacht van 9 op 10 augustus 1792 vergaderden de 48 Parijse secties van de sansculotten. 47 secties spraken zich uit voor afzetting van de koning. Het stadhuis van Parijs werd bezet, het stadsbestuur werd afgezet en in zijn plaats werd een nieuwe Commune insurrectionelle gesteld. Georges Danton liep heen en weer en werd de volgende dag benoemd tot minister van Justitie in een comité van louter girondijnen. Bij de jakobijnen nam Robespierre de leiding.

De Leeuw van Luzern herinnert sinds 1821 aan de slachtoffers onder de Zwitserse garde
Na het gevecht werden de gedode gardisten uit het raam gegooid, ontkleed en verbrand (Étienne Béricourt, ca. 1792)
De toren van de Temple (1795)

Op 10 augustus werd het Tuilerieënpaleis bestormd. Om acht uur 's ochtends kwam de federatie uit Marseille aan. De Zwitserse lijfwacht van de koning opende het vuur. Vroeg in de ochtend ging Lodewijk XVI de tuin in om de Nationale Garde aan te moedigen. Hij nam daarna zijn toevlucht, samen met de koninklijke familie, tot de vergaderzaal van de Wetgevende Vergadering in de Salle du Manège. Om tien uur gaf de koning de Zwitserse Garde het bevel het vuren te staken en ondertekende daarmee hun doodvonnis. Het werd de bloedigste dag in de Franse Revolutie.

Alle kamers en kasten werden doorzocht. De ongelukkigen die zich daar verstopt hadden, werden uit de ramen geworpen. Meer dan honderd bedienden van de koning ondergingen hetzelfde lot. Sommigen hadden zich verstopt in de schoorsteenpijpen. Men bracht een bezoek aan keukens en kelders van het paleis. De dronken menigte danste rond de vuren op de binnenpleinen. Tegen de middag was de strijd afgelopen.

Ook burgemeester Pétion van Parijs liet zich gevangenen nemen.[1] Tussen de toeschouwers bevond zich Napoleon Bonaparte. De bescherming van de Assemblée bleek niets waard: de koning en zijn gezin werden door de Commune gevangengezet in de Temple, met een smoes: "voor hun veiligheid". Om de familie rustig naar de Temple te krijgen werd hen listig voorgespiegeld dat ze in het stadspaleis aldaar zouden verblijven. Het werd de sombere donjon.

Constitutionele implicaties[bewerken | brontekst bewerken]

Parallel aan de bestorming liet de Parijse Commune ook haar invloed gelden in de Wetgevende Vergadering. Deze was het initiatief verloren en stemde in met de revocatie van de ministers, de schorsing (niet afzetting) van de koning en de bijeenroeping van een Nationale Conventie. Nog op 10 augustus werd beslist dat de verkiezing ervan zou gebeuren bij algemeen mannenstemrecht.[2] Bij acclamatie stelde de Conventie een voorlopige uitvoerende raad aan, bestaande uit Danton, Roland, Servan, Clavière, Lebrun en Monge. De volgende dag werd de kieswet gestemd, die alle mannen boven de 21 jaar liet deelnemen aan de verkiezingen van 1792, zonder cijnsvoorwaarde. Het verschil tussen actieve en niet-actieve burgers werd opgeheven. Tot haar laatste zitting op 20 september zou de Wetgevende Vergadering, bevrijd van het koninklijke veto, een frenetiek werktempo aanhouden, in een klimaat van militaire dreiging: de coalitie nam op 23 augustus Longwy en op 2 september Verdun, het laatste bolwerk vóór Parijs.[3]

Nasleep[bewerken | brontekst bewerken]

Op 21 augustus vond de eerste terechtstelling van vijanden van de revolutie plaats onder de guillotine. Vervolgens kwam het tot de Septembermoorden waarbij honderden gevangenen op brute wijze werden vermoord.

Nadat de monarchie op 21 september was afgeschaft, raakte de Conventie, opvolger van de Nationale Vergadering, in conflict met de 'commune', het stadsbestuur van Parijs, dat door de sympathisanten van Robespierre beheerst werd. Dit conflict zou dramatische gevolgen hebben voor het verloop van de Revolutie.

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Albert Mathiez, Le dix Août, Paris, Hachette, 1931, 127 p.
  • Marcel Reinhard, La Chute de la Royauté, Paris, Gallimard, 1969, 656 p.

Voetnoten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Hibbert, C. (1980) The French Revolution, p. 154.
  2. Decreet nr. 1297 van 10 augustus 1792
  3. Anne de Mathan, "10 août 1792. L'Assemblée Législative et la Commune de Paris, ou les conséquences politiques de la chute de la royauté", in: Parlement[s]. Revue d'histoire politique, 2017, nr. 2, p. 187-204. DOI:10.3917/parl2.026.0187