Naar inhoud springen

Delftse School

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Het oude raadhuis van Wateringen
Gijsbert Friedhoff: stadhuis van Enschede
Van Abbemuseum in Eindhoven
Het oude gemeentehuis van Spijkenisse

De Delftse School (ca. 1925-1955) was een stroming in het traditionalisme in de Nederlandse architectuur die is ontstaan rondom de Delftse hoogleraar ir. Marinus Jan Granpré Molière. De naam 'Delftse School' werd geïntroduceerd door de architect Jacobus Oud van de kunstenaarsgroep De Stijl. Vanaf het einde van de jaren 40 maakte de Delftse School geleidelijk plaats voor de Bossche School rond Dom Hans van der Laan.

Belangrijke representanten van de Delftse School waren, naast Granpré Molière, C.M. van Moorsel en B.J. Koldewey. Andere voorbeelden zijn J.F. Berghoef, A.M. De Rouville de Meux, Gijsbert Friedhoff, Cees Pouderoyen en in het zuiden Cor Roffelsen.

Na zijn bekering tot het katholicisme in 1927 ontpopte Granpré Molière zich tot de belangrijkste theoreticus van de katholieke bouwkunst. Zijn denkbeelden verbonden theologie en filosofie en waren gebaseerd op de leer van Thomas van Aquino, die in de twintigste eeuw vorm kreeg in het Neothomisme van de Fransman Jacques Maritain. Dit gedachtegoed streefde naar een maatschappelijke ordening met God als het hoogste doel.

De Delftse School, die op Molière's ideeën was gebaseerd, streefde naar een architectuur met universele, 'eeuwige' waarden en wilde de traditie van de Nederlandse plattelandsbouw in ere houden. Deze stroming was een reactie op de Amsterdamse School, die volgens de traditionalisten te decoratief was ingesteld, en ook op de nieuwe zakelijkheid. Hierin grepen ze terug op het rationalisme van Berlage. Volgens Molière moest alle kunst, inclusief de architectuur, God dienen en een eeuwigheidswaarde bezitten, wat bereikt kon worden door het gebruik van natuurlijke materialen, ambachtelijkheid en eenvoudige hoofdvormen. Hij verzette zich fel tegen moderne stromingen zoals de Amsterdamse School en de nieuwe zakelijkheid, omdat deze de mens in plaats van God centraal stelden. Deze stijlen werden gezien als uitingen van het socialisme/communisme of het kapitalisme/liberalisme, die volgens Molière in strijd waren met het door de kerk voorgestane corporatistische model.

Molière's ideeën werden verspreid tijdens de jaarlijkse Huijbergen-dagen (van 1932 tot 1940), die onder zijn leiding werden georganiseerd door de Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging (AKKV). Volgens Granpré Molière bevatten de verslagen van de conferenties van Huijbergen "een vrij volledige beginselverklaring van wat de Delftse School bedoelde". Het doel van deze dagen was om de eenheid in de katholieke kunst te bevorderen en een duidelijke katholieke identiteit voor de bouwkunst vast te stellen. De leer van de Delftse School werd vervolgens uitgedragen via het tijdschrift R.K. Bouwblad.

Monumentaal versus sober

[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens de architecten van de Delftse School lag schoonheid juist in de eenvoud en was een goede harmonie tussen massa, ruimte en lichtval belangrijk. De architectuur moest nederig zijn en vooral niet opvallen. De functie van een gebouw moest tot uitdrukking komen in de vorm. Vandaar werd ook een groot onderscheid gemaakt in de vormgeving van woonhuizen (simpel en ingetogen) en publieke gebouwen als stadhuizen en kerken, die juist monumentaal moesten zijn om hun functie te benadrukken. Met name op de katholieke kerkenbouw had de Delftse School grote invloed.

Kenmerkend voor de Delftse School zijn het vrijwel uitsluitende gebruik van baksteen, brede kozijnen en erkers (veelal in lichte kleuren), hoge gootlijnen en groene hagen. De daken tussen topgevels, zijn hoog en steil en met pannen bekleed. De baksteen gevels vallen op door het gebruik van natuursteen op constructief belangrijke punten. Een belangrijke bron van inspiratie was het werk van A.J. Kropholler, die echter zelf geen deel uitmaakte van de Delftse School.

De architectuur van de Delftse School heeft de wederopbouw tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in sterke mate beheerst, wat illustratief lijkt voor de populariteit en het vertrouwen in de toekomstwaarde ervan. Critici stellen wel dat de macht van de Delftse School zo groot was, dat architecten die er geen deel van uitmaakten, simpelweg weinig kans kregen om hun ontwerpen uit te voeren. Architecten van de Delftse School waren onder meer betrokken bij de herbouw van Rhenen[1] en Middelburg.[2]

Met name vanuit het functionalisme bestond er grote weerstand tegen de Delftse School. Maar ook in traditionalistische kringen was de Delftse School niet onomstreden. Met name Frits Peutz was een verklaard tegenstander van de kring rond Granpré Molière. Bovendien waren verschillende vooraanstaande architecten van het traditionalisme, zoals H.W. Valk en Alphons Boosten, niet bij de Delftse School betrokken. Het is dan ook onterecht dat het begrip Delftse School vaak gebruikt wordt als aanduiding voor het totale traditionalisme in Nederland.