Françoise Mallet-Joris

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Françoise Mallet-Joris in 1988.

Françoise Mallet-Joris, geboren als Françoise Lilar (Antwerpen, 6 juli 1930Bry-sur-Marne, 13 augustus 2016) was een Belgisch-Frans schrijfster.

Biografie[bewerken | brontekst bewerken]

Françoise Lilar was de dochter van politicus Albert Lilar en schrijfster Suzanne Lilar. Mallet-Joris verbleef twee jaar in de Verenigde Staten voordat ze naar Parijs ging om er aan de Sorbonne te gaan studeren. Sindsdien woonde ze afwisselend in Parijs en Brussel.

Toen Lilar met de Franse esotericus, vrijmetselaar en Martinist Robert Amadou trouwde, kreeg ze de dubbele Belgisch-Franse nationaliteit. Daarna trouwde ze met Alain Joxe en daarna met Jacques Delfau. In totaal kreeg ze vier kinderen.

Ze was lid van de Prix Femina-comité van 1969 tot 1971, een prijs die ze zelf kreeg in 1958 voor haar werk L'empire céleste. Ze heeft ook liedjes geschreven voor Marie-Paule Belle.

In 1993 werd Françoise Mallet-Joris lid van de Belgische Académie Royale de Langue et de Littérature françaises, waar ze de zetel van haar moeder, die het jaar voordien gestorven was, innam.

Zij was eveneens lid van de Franse Académie Goncourt.

Literair debuut[bewerken | brontekst bewerken]

Mallet-Joris begon haar literaire loopbaan op jonge leeftijd met de publicatie van Le rempart des Béguines (1951). Het verhaal speelde zich af in een stad die leek op haar geboortestad Antwerpen en behandelde de thema's van de werkende klasse en het lesbianisme. In 1955 kwam er een vervolg met La chambre rouge. Hiermee speelde ze verder in op de behandeling van de werkende klasse in België.

Thema's[bewerken | brontekst bewerken]

De novellen van Mallet-Joris behandelen thema's zoals de menselijke relaties en de werkende klasse in Frankrijk en België. Dikwijls zijn de personages teleurgesteld wanneer ze zich realiseren dat ze onrealistische verwachtingen hebben. Zij schildert ook regelmatig sociale klimmers en bedrieglijke karakters af.

In Allegra (1976) pakte Mallet-Joris de thema's racisme en feminisme in Frankrijk aan.

Zij schreef ook non-fictie, zoals de biografieën van Marie Mancini, de eerste liefde van Lodewijk XIV, en van de mystica Jeanne Guyon. Verder schreef ze essays over haar levensfilosofie - ze bekeerde zich tot het katholicisme - en schreef ze Lettre à moi-même in 1963 en La Maison de papier in 1970.

Andere werken[bewerken | brontekst bewerken]

  • 1958: Cordélia (een collectie korte verhalen);
  • 1966: Les signes et les prodiges
  • 1968: Trois âges de la nuit
  • 1973: Le jeu du souterrain
  • 1978: Jeanne Guyon (een biografie)
  • 1980: Dickie-Roi
  • 1985: Le rire de Laura
  • 1990: Adriana Sposa
  • 1993: Divine

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Françoise Lilar van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.