Naar inhoud springen

Geschiedenis van de Nederlandse gulden

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Robotje (overleg | bijdragen) op 16 nov 2004 om 08:07. (→‎Zilveren Carolus: Zeventien Provinciën)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

De eerste gulden werd florijn genoemd, naar de Florijnse lelie uit het wapen van Jan III van Brabant waarmee de munt versierd was. Daarmee is ook de herkomst verklaard van het altijd gebruikte ƒ-teken voor de gulden. In 1378 kwam de Hollandse gulden van hertog Willem V in omloop. Daarna voerden verschillende vorsten en heersende edellieden hun eigen gulden in.

Alle Nederlandse gewesten, met uitzondering van Groningen, slaan aan het einde van de 15e eeuw hun eigen guldens.

Dukaten

Naast guldens werden in Nederland ook dukaten geslagen. De dukaat was in principe een gouden munt van 3,5 gram, afgeleid van een Venetiaanse munt die in 1272 voor het eerst werd geslagen. Er zijn ook zilveren halve, hele en dubbele dukaten geslagen.

Deze gouden en zilveren munten zijn na de Muntwet uit 1816 slechts als penningen (zgn. negotiepenningen) geslagen, tot 1985 in opdracht van particulieren. De Munt garandeerde slechts gewicht en gehalte van het edelmetaal in de munten.

VOC-geld

De Vereenigde Oost-Indische Compagnie was, buiten de procincies en de Nederlandse Staat, de enige organisatie in Nederland die het recht had eigen munten uit te geven. Zij deed dat voor eigen gebruik, buiten Nederland.

Carolus-gulden

Deze munt is de eerste eenheidsmunt die in een groot deel van Europa circuleert.

Gouden Carolus

In 1521 voert keizer Karel V een munt in die naar hem de carolus wordt genoemd. De gouden Carolus is onderverdeeld in 20 stuivers, een indeling die bijna 500 jaar ongewijzigd blijft. Ook al verdwijnt de aanduiding stuiver in de 19e eeuw om plaats te maken voor 5 cent, in de volksmond blijft het muntje een stuiver genoemd worden.

Zilveren Carolus

Na de gouden carolus van 1521 kwam in 1582 de zilveren carolus, die tot 1680 gold als (eerste) eenheidsmunt voor de Zeventien Provinciën. Deze munt was de eerste met een 'kop' (van de keizer).

Provinciale uitgiften

De afwezigheid van een eigen gemeenschappelijke munt voor de Nederlanden heeft bij het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) gevolgen:

De provincies geven - om de oorlog te kunnen betalen - munten uit met een te laag gewicht of een te laag gehalte aan goud of zilver (in die tijd hadden munten dankzij het erin verwerkte metaal een intrinsieke waarde die weinig afweek van hun nominale waarde).

Door deze praktijk, en door het snoeien van zilveren en gouden munten, is betalen een ingewikkelde zaak. Munten worden vaak gekeurd en gewogen, en het zijn goede tijden voor geldwisselaars die met een set gewichten en een weegschaal rondreizen langs jaarmarkten en andere plaatsen waar veel gehandeld wordt.

De provincies Holland en Zeeland doen iets opmerkelijks: ze heffen belasting over al het geld wat in omloop is, en voorzien de munten waarover belasting is geheven, van een klop (een instempeling). Dit verklaart mogelijk de herkomst van de uitdrukking iemand geld uit de zak kloppen.

Generaliteitsgulden

In 1694 kwam de generaliteitsgulden in omloop, met de Nederlandse maagd-met-lans. Dit betekent echter niet het einde voor de provinciale munten. Het slaan van munten is een winstgevende zaak die de provincies niet graag opgeven.

De laatste provinciale zilveren munten worden pas in 1848 uit de roulatie genomen.

Maatregelen tegen snoeien

Vanaf 1749 worden alle zilveren en gouden munten voorzien van een kartelrand, die het probleem van het snoeien moet tegengaan. Op die manier willen de Staten-Generaal het vertrouwen in de gulden vergroten.

Franse bezetting 1810-1814

Tijdens de Franse bezetting onder keizer Napoleon is de Franse Franc betaalmiddel in Nederland. Een klein deel van het muntgeld wordt in Nederland geslagen.

De gulden keert echter snel terug en vanaf 1825 zijn Franse Francs, die nog veel in omloop waren in de Zuidelijke Nederlanden, geen wettig betaalmiddel meer.

De muntwet van 1816

Op 18 september 1816 werd een muntwet aangenomen waarmee de onderverdeling van de gulden in 100 cent werd vastgelegd. Hiermee werd het decimale muntstelsel in Nederland ingevoerd. Bij de vaststelling van de waarde in zilver en goud maakt men echter een fout: de vastgestelde waardeverhouding tussen zilver en goud wijkt af van de werkelijke verhouding, waardoor veel zilvergeld uit de roulatie verdwijnt om te worden omgesmolten.


Vanaf 1817 (koning Willem I) heeft elke Nederlandse vorst of vorstin één of meer 'eigen' guldens gekregen, met kop, omcirkeld door de tekst 'koning(in) der Nederlanden'. Ook werd in 1818 het kantschrift 'God zij met ons' ingevoerd.

Nederlandse munten 1817-2002
Decimaal stelsel: 1 gulden = 100 cent
Informatie
Waarde (gulden) waarde (cent) Naam in omloop van in omloop tot
0,005 0,5 Halfje 1818 1935
0,01 1 Cent 1817 1983
0,025 2,5 2½ cent
Halve stuiver
1877 1948
0,05 5 Stuiver 1818 2002
0,10 10 Dubbeltje 1818 2002
0,25 25 Kwartje 1817 2002
0,50 50 Halve gulden 1818 1930
1,- 100 Gulden 1840 2002
2,50 250 Rijksdaalder 1840 2002
3,- 300 Drie gulden 1817 1839
5,- 500 Vijfje 1826 1912
,, ,, ,, 1988 2002
10,- 1000 Gouden tientje 1818 1933
,, ,, Zilveren tientje 1970 2002
50,- 5000 Vijftig gulden 1982 2002



Opmerking: de naoorlogse 10 en 50 gulden munten waren speciale uitgiften die wel wettig betaalmiddel waren, maar nauwelijks in omloop waren.

Waarde van de gulden

De waarde van de gulden is in het verleden uitgedrukt in goud en/of zilver in de munt. Van 1816 tot 1847 kende Nederland de dubbele standaard (goud en zilver). Tijdens deze periode werd internationaal de waarde gerelateerd aan het zilvergehalte van de gulden.

Tussen 1850 en 1873-1875 (overgangspreriode) hanteerde men de zilveren standaard; hierna ging men onder invloed van de landen om ons heen over op de gouden standaard, tot 1936.

Hoeveelheid goud in het gouden tientje:

  • 1 gouden tientje = 6,048 gram fijn goud.

Hoeveelheid zilver in de Nederlandse gulden:

  • 1694: 1 generaliteitsgulden = 10,61 gram (ca. 9,6 gram fijn zilver);
  • 1816: 1 gulden = 10,766 gram zilver, gehalte 893/1000 (9,61 gram fijn zilver);
  • 1839: 1 gulden = 10 gram zilver, gehalte 945/1000 (9,45 gram fijn zilver);
  • 1919: 1 gulden = 10 gram zilver, gehalte 720/1000 (7,2 gram fijn zilver);
  • 1954: 1 gulden = 6,5 gram zilver, gehalte 720/1000 (4,68 gram fijn zilver)
  • 1968: De zilveren gulden wordt vervangen door een nikkelen gulden van 6 gram.

Het einde van de gulden

Op 1 januari 2002 ging Nederland over op de Euro. De Nederlanders hadden vier weken de tijd, tot 28 januari 2002, om hun overgebleven munten en bankbiljetten uit te geven. Nederland was daarmee één van de landen die het snelst helemaal overgingen op de Euro. In 2004 kunnen munten en bankbiljetten met een waarde in guldens uitsluitend nog bij de Nederlandse Bank worden ingewisseld.

Hiermee kwam een eind aan een munt die bijna 700 jaar had overleefd.