Frisisme

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Een frisisme is een barbarisme dat gevormd is naar voorbeeld van het Fries.

Lexicale frisismen in het Nederlands[bewerken | brontekst bewerken]

Frisisme Betekenis
aankomen langskomen
aanmaken opschieten
aanwillen; het wil me niet aan ik geloof het niet
met zin met opzet
anders geen mogelijkheid geen andere mogelijkheid
asvat prullenbak, vuilnisvat
begroten; het begroot me dat jammer vinden
erover kunnen ertegen kunnen
mogen lusten (ook een germanisme)
onder beneden
over (Leeuwarden) gaan via (Leeuwarden) gaan
ongelijk verschillend
praten van een taal spreken van een taal
waar kom je weg? waar kom je vandaan?
ik heb mijn nocht ik heb er genoeg van
wat komt er voor de televisie? wat komt er op televisie?
televisie zien televisiekijken (ook een germanisme)
zien naar kijken naar
afvallen tegenvallen
uit van huis gaan gaan logeren
om drinken gaan wat te drinken halen
thee ingieten thee inschenken
pan schotel, bord
ik wist niet als... ik wist niet dat...
sneupen snuffelen, met name in winkels
op bed gaan naar bed gaan
van bed af gaan uit bed gaan
beurs portemonnee
neef/mug mug/vlieg
ergens wijs mee zijn blij mee/trots op zijn
aan tijd hebben de tijd ervoor hebben
zien ziet u
netjeser netter
opfietsen samen ergens naartoe fietsen
het spoelt het regent erg hard
het is net of ben je erbij het is net of je erbij bent
hemelen schoonmaken
wegnemen kopen, halen
op sprong en stuit op stel en sprong
best dat is goed

In Bokwerder Belang, een wekelijks verschijnend cursiefje dat tussen oktober 1970 en april 1992 wekelijks in de Leeuwarder Courant stond, gebruikte Rink van der Velde 'met zin' zo veel mogelijk frisismen.

Syntactische frisismen in het Nederlands[bewerken | brontekst bewerken]

Weglaten van de te + infinitief na om. Voorbeelden:

  • Ik heb zin om naar Frankrijk. (Ik heb zin om naar Frankrijk te gaan.)
  • Het is misschien wel leuk om er even heen. (Het is misschien wel leuk om er even heen te gaan.)

Onjuiste invoeging van 'te' voor een infinitief bij de absentief. Voorbeelden:

  • We gaan te kamperen. (We gaan kamperen.)
  • Ik was te varen. (Ik was aan het varen.)

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]