Gebruiker:Benedict Wydooghe/Evoluties in het welzijns- en veiligheidsdenken deel9

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

HOOFDSTUK IX: BESLUIT .

EEN FUTUROLOGISCH BESLUIT: TUINIEREN IN HET ANTROPOCEEN

.

Reflecteren met de blik voorwaarts, dat is vooruitzien in de achteruitkijkspiegel

.

Dit beeld van de stadslichten op aarde is oorspronkelijk gemaakt om wolken bij maanlicht te bekijken en om de locaties van permanente lichten op het aardoppervlak in kaart te brengen. De helderste gebieden zijn het meest verstedelijkt, maar niet noodzakelijk het dichtst bevolkt. (Vergelijk West-Europa met China en India.) Steden hebben de neiging te groeien langs kustlijnen en langs transportnetwerken. Zelfs zonder de kaart zijn de contouren van veel continenten nog zichtbaar. Het interstate highway systeem van de V.S. verschijnt als een raster dat de heldere stippen van de stadscentra verbindt. In Rusland is de Trans-Siberische spoorlijn een dunne lijn die van Moskou door het centrum van Azië naar Vladivostok loopt. De Nijl, van de Aswandam tot aan de Middellandse Zee, is een andere heldere draad door een verder donkere regio. Sommige gebieden zijn dunbevolkt en onverlicht. Antarctica is volledig donker. De oerwouden in het binnenland van Afrika en Zuid-Amerika zijn meestal donker, maar er beginnen lichten te verschijnen. De woestijnen in Afrika, Arabië, Australië, Mongolië en de Verenigde Staten zijn eveneens slecht verlicht (behalve langs de kust), net als de wouden van Canada en Rusland, en de Himalaya. De biologie, het klimaat en de geologie van de planeet veranderen en doet wetenschappers sinds 2015 spreken over een nieuw geologisch tijdperk: het antropoceen dat het holoceen - Grieks voor 'heel recent' - opvolgt. Dat holoceen begon 11.700 jaar geleden na de laatste ijstijd. Plastic, cement en betonijzer gaan de aarde nu stilaan domineren. Wanneer dit antropoceen start, is voorwerp van discussie: was met de ontdekking van Amerika (1492), met de Industriële Revolutie (19de eeuw), de allereerste atoombom (1945) of de Kernramp van Tsjernobyl in 1986? Dat maakt eigenlijk niet zoveel uit. Wat wel vast staat, is dat er verandering op komst is. De wetenschapsjournalist Gwynne Dyer beschreef in 2010 in zijn boek 'De klimaatoorlogen' hoe de aarde er bij kan liggen halfweg de 21ste eeuw. Dat hij nu en dan de bocht uitvliegt, is onvermijdelijk, maar daarom niet oninteressant als denkoefening. Zijn voorspellingen zijn pessimistisch: In 2040 is de wereldbevolking geslonken tot 5.8 miljard mensen; De EU is geïmplodeerd onder de migratiedruk uit het Zuiden; Het V.K. en Japan zijn zelfvoorzienend en trokken zich terug achter hun kernmacht; Rusland profiteerde van een stijgende voedselproductie in de toendra en taiga; Na de burgeroorlog heeft China een bevolking van 800 miljoen, die nog amper te voeden is wegens het verdwijnen van de moesson. Ook voor onze streken schreef Dyer een scenario uit dat zich afspeelt rond 2040. Het klinkt, ondanks dat zijn tekst reeds een decennium oud is, verrassend actueel: 'Het talmen van de Vlaamse overheid met het opmaken van een kustverdediging maakte de Nederlanders en de Duitsers zenuwachtig. 'Om hun bezorgdheid weg te nemen, richtten de Nederlanders in 2020 enorme overstromingsgebieden in langs de grenzen met West- en Oost-Vlaanderen. Tijdens de gigantische overstromingen van de jaren 2030, toen zelfs een groot deel van Brugge onder water kwam te staan, bewezen deze investeringen hun nut. (...) Vlaanderen werd in die periode steeds vaker het oude Flaundra, het land van de vloed, en slaagde er veel minder goed in dan de Nederlanders om het water buiten te houden.' In 2040 kampen de Lage Landen met een teveel aan water en een tekort aan land en een voedseltekort. De internationale voedselmarkt bestaat niet meer.'[1]

.

Het kader waarbinnen wordt gedacht, de kennis die een samenleving op een bepaald moment heeft, is beplaend voor de vraag of iets als een probleem wordt gezien en zo ja, hoe dat zou moeten worden opgelost. Nieuwe ontdekkingen worden in eerste instantie dan ook in veel gevallen gedaan door mensen die in staat bleken om buiten die kaders te denken.

Hans Mulder, conservator van de natuurhistorische collecties van de Universiteit van Amsterdam in 2021.</ref>

.

Ik kijk uit naar reizen in de ruimte. Ik zou een van de eersten zijn die een kaartje kocht. Ik vermoed dat we binnen de komende honderd jaar in staat zullen zijn naar iedere plek in ons zonnestelsel te reizen, behalve misschien naar de verste buitenplaneten. Reizen naar de sterren zal iets langer duren. Ik denk dat we over vierhonderd jaar enkele van de nabije sterren hebben bezocht.

.

We gaan niet op reis om tomaten te observeren en betalen geen ticket om een zeldzame courgette in het echt te zien. (...) We hechten ons niet aan groenten, we liggen niet wakker van hun lot, we kunnen niet overal van wakker liggen. En toch zijn veel variëteiten met uitsterven bedreigd. Supermarkten verkiezen groeten met voorspelbare eigenschappen en grote zaadbedrijven hebben zoveel macht dat ze de traditionele veredelaars dreigen dood te knijpen. Residente, lekkere, streekgebonden soorten, die ooit door noeste tuinders zijn ontwikkeld, zijn aan het verdwijnen.

.

Een antwoord is altijd een stukje van de weg die achter je ligt. Alleen een vraag brengt je verder.’ Achteruitkijken met de blik voorwaarts dus. Of vooruitblikken in de achteruitkijkspiegel.

.

De indruk groeit dat de moderne mens niet alleen de biologie maar ook de geologie van onze planeet beïnvloedt. Dat leidt tot een verhit debat over de vraag of de tijd rijp is voor een nieuw geologisch tijdperk: het antropoceen, of het tijdperk van de mens die de hele planeet naar zijn hand zet.

Dirk Draulans, ergens omstreeks 2018.

.

We zouden allemaal onze onvolmaakte voorvaderen terechte verwijten kunnen maken - en we zullen vast de volle laag krijgen van ons nageslacht, dat de vinger zal leggen op onze tegenstrijdigheden en ongevoeligheden. Maar als we de drang kunnen weerstaan om de literatuur te simplificeren met heldere oordelen, zullen we haar beter lezen. Hoe nuchterder en scherpzinniger ons historisch begrip, hoe meer we in staat zullen zijn datgene te beschermen waar we waarde aan hechten.

Irene Vallejo, 2021.

.


La vérité est en marche et rien ne l'arrêtera.

.

Nieuwe wetenschappelijke inzichten veroveren geen terrein doordat tegenstanders worden overtuigd, maar doordat ze vroeg of laat doodgaan.

.

Alles wat het de mens mogelijk maakt te leven, wordt hem stilaan onder de voeten weggeslagen. Lucht wordt toxisch, voedsel wordt volgepropt met glucose-fructose, transvetten en suikers, stilte wordt ingeruild voor autogeraas en nachtvluchten. Open sterrenhemels worden versluierd, bevuild met neonreclame. Anderhalve eeuw geleden trokken schilders naar de monding van de Seine, om het licht in zijn veelkleurige verschijningsvormen op doek te vangen. Vandaag is de lichtintensiteit aan de bakermat van het impressionisme enorm afgenomen. De aroma's van vers graf, bloesems en fruit worden weggedrukt door benzine- en diezelgeuren. Moestuintjes geraken vervuild met zware metalen. Open ruimte wordt almaar schaarser. Wouden en bossen worden gekapt of platgebrand. Gemeenschapsgronden verdwijnen achter omheiningen.

.

Om het wezen van de macht te begrijpen, of het nu in oude of moderne samenlevingen is, moet je de kloof erkennen tussen wat elites beweren te kunnen doen en wat ze in werkelijkheid kunnen doen.

— David Graeber & David Wengrow, 2022.

.

Cultuur als wapen tegen geweld van Ignaas Devisch[bewerken | brontekst bewerken]

Ignaas Devisch (Brugge 1970), professor in de medische filosofie.

.

Met Thierry Baudet is de zoveelste narcist verkozen die naar cultuur verwijst op een manier dat het hem navelsgewijs goed uitkomt. Hij scandeert voor wie het horen wil dat het met onze cultuur bergaf gaat en dat we dringend moeten terugkeren naar ooit, toen het beter was. Vandaag is cultuur in handen van de linkse, gesubsidieerde elite die niet wil luisteren naar wat het volk wil en tot zo lang dit duurt, zet het verval zich voort (...). Interessant genoeg deelt de Italiaanse filosoof Alessandro Baricco tot op zeker niveau dit verwijt aan het adres van de elite, maar het brengt hem tot andere conclusies. Zo’n twee maanden geleden publiceerde Baricco in La Repubblica zijn essay ‘E ora le élite si mettano in gioco’ (‘Vandaag staan de elites op het spel’). Baricco beschrijft hoe mensen het niet langer pikken dat de elites in hun plaats beslissen waar het met de samenleving naartoe moet. Vandaag neemt het volk langzaam maar zeker de boel over om van de elites terug te nemen wat hen toebehoort, schrijft hij: hun geld, hun zeggenschap over het leven, hun toekomst. Die elites hebben nog niet begrepen waarom er zoveel woede is. Ze illustreren dit door het volk na elke stembusgang irrationaliteit, fascisme of domheid te verwijten. Bijgevolg volhardt dit volk met meer stelligheid en stemt het massaal op leiders die garant staan ‘voor een dagelijkse wraak in de permanente achteruitversnelling’, aldus Baricco. Denk gerust aan Donald Trump, Jair Bolsonaro, Matteo Salvini, Viktor Orban en nu ook Baudet.

Elitaire gedachte?

Ondanks de fundamentele kritiek heeft Baricco’s tekst iets hoop­gevends. De kern van die hoop ligt in het woord cultuur besloten. Een omslag kan er volgens hem komen door niet langer te beweren dat er geen alternatief is voor het huidige beleid, door veiligheid te scheppen, te maken dat er tijd is om naar elkaar te luisteren en het vertrouwen in het belang van cultuur te herstellen. Van cultuur weten ze in Italië wel iets af. In 2016 besliste de toenmalige premier, Matteo Renzi, om 18-jarigen een cultuurcheque van 500 euro te geven om radicalisering tegen te gaan. De opzet was een beetje een losse flodder, maar is op zich niet onnozel. Want hoe ga je op de lange termijn radicalisering te lijf? Door bepaalde gedachten te verbieden of door hun denkwereld te openen? Je kunt geradicaliseerden straffen tot ze blauw zien en repressie klinkt altijd stoer. Maar hoe krijg je hen – in de letterlijke betekenis van het woord – op andere gedachten? Cultuur hanteren als wapen tegen geweld werkt bij sommigen op de lachspieren. En inderdaad, op het eerste gezicht lijkt het een hopeloze en misschien zelfs elitaire gedachte. Is bovendien, om de woorden van dichter Lucebert te citeren, niet ‘alles wat van waarde is weerloos’? En toch, laten we ons oordeel opschorten en de vraag stellen: wat vermag cultuur in een samenleving als de onze? Waarom zou cultuur niet – interessant woord – ontwapenend kunnen werken?

Nonsensicaal Latijn

Cultuur is evident geen zaak van links alleen en interessant genoeg bevestigen types als Baudet de kracht van cultuur, zij het op een geperverteerde manier. Met name door de angst te exploiteren die bij heel wat mensen leeft: dat hun cultuur zou kunnen verdwijnen. Dat hij die angst beluistert, is positief, maar de wijze waarop hij vervolgens over de hoofden heen praat met nonsensicaal Latijn of met woorden zoals ‘boreaal’, is zonder meer grotesk voor iemand die beweert in naam van het gewone volk te spreken. Maar dat doen overmoedige narcisten wel meer, denken dat de wereld aan hun voeten ligt, terwijl ze hoop en al een kiezelsteentje hebben weggetrapt. De belangrijke vraag is: waarom laten velen toe dat uitgerekend dat tuig met hun angst aan de haal kan gaan en niet andere politici? Wat heeft hij dat anderen missen? Erkent hij beter dan de rest dat die angst er is en velen bezorgd maakt? Geeft hij mensen de perceptie dat hij hun emoties deelt? Het Forum voor Democratie en vergelijkbare strekkingen leven bij ons van het ongepolijste, het ruwe en het rauwe. Andere partijen reageren steevast verkrampt op zoiets. Neem nu die beruchte praalwagen tijdens Aalst Carnaval. Meteen volgde de veroordeling bij zowat alle partijen, terwijl Vlaams Belang het had over ‘onze tradities’. Alweer een gemiste kans. Misschien wisten de makers niet eens iets af van de geschiedenis van de karikatuur? Laat gerust historici aan het woord om de beladenheid van die symboliek uit te leggen, maar haal de makers ervan niet door de vleesmolen. Laat ook hen uitleggen wat ze bedoelen en confronteer ze geduldig met wat dit voor joden betekent. Maar doe niet alsof het volk principieel te dom of te lomp is of stijf staat van racisme. Dan blijven ze achter met gevoel dat er weer iets van hen is afgepakt. Hetzelfde geldt trouwens voor debatten over Zwarte Piet of godbetert, een kerstmarkt. Luisteren werkt beter dan kapittelen.

Zaniken over radicalisering

Nu ik voor onderzoekswerk een tijdje in Rome verblijf en deze wonderbaarlijke stad wat beter leer kennen, deden de analyse van Baricco en de stelligheid van Baudet me denken aan die bekende uitspraak: ‘Rome is niet op één dag gebouwd’. Naar verluidt werd ze voor het eerst gebruikt door een twaalfde-eeuwse geestelijke in het hof van Filips van de Elzas, de graaf van Vlaanderen: ‘Rome ne fut pas faite toute en un jour.’ Af te meten aan het onwaarschijnlijke aantal monumenten en kerken in de eeuwige stad kan ik het alleen maar bevestigen. Anders gezegd, de opbouw van cultuur vraagt tijd en inspanning. Als samenleving moeten we daarom een principiële keuze maken: je kunt niet tegelijk beweren dat geschiedenis, cultuur of humane wetenschappen er niet meer toe doen, omdat het nutteloze zaken zouden zijn én klagen over het gebrek aan historisch inzicht in onze samenleving. Nederland wil flink besparen op alfawetenschappen, ook bij ons staan vakken als Nederlands en geschiedenis onder druk. Nog minder cultuur dus. Maar wel zaniken over radicalisering en irrationeel stemgedrag. Kunnen we echt niet beter? Wie iedereen wil meekrijgen in het verhaal van de democratie, moet inspanningen leveren. Daarbij hoort een brede definitie van cultuur, zodat elkeen zich erin herkent. Bij wijze van boutade: Rome is niet op één dag gebouwd, maar die praalwagen evenmin. Als cultuur draait rond de confrontatie met het andere dan jezelf, waarom gebruiken we die aanpak niet voor zaken binnen de eigen gemeenschap? De keuze is helder: willen we ons beter wapenen om de farce van een figuur zoals Baudet in te zien nog voor die een rol van betekenis kan spelen of zullen we na de volgende verkiezingen opnieuw vol ongeloof de resultaten aanschouwen? Om het tij te keren, moeten we veel en veel meer cultuur in stelling brengen. En geduld en luisterbereidheid. Liefst nu, want de tijd dringt.

— IGNAAS DEVISCH[3]

.

.

De wijze mens van Dirk De Wachter[bewerken | brontekst bewerken]

Edward Hopper: Chop Suey, 1929. Zonder woorden, of aldus Hopper: 'If you could say it in words, there would be no reason to paint it.

.

Het loskomen van de eigen gedachtekaders, het inpassen van de menselijke soort in zijn geschiedenis en in zijn ontwikkelende culturele patronen zijn onontbeerlijk om een volledig en genuanceerd beeld van de werkelijkheid te kunnen hanteren. Het is een slechte evolutie dat de vakken [zoals filosofie en geschiedenis] in de opleiding van hulpverleners een steeds kleinere plaats innemen, en zijsprongetjes, versieringen haast worden, terwijl het een basis vormt voor ons denken en over ons bestaan en de wereld. Zonder filosofische grond blijven onze gedachten ongerichte flarden tekst zonder samenhang. We zijn verhalen en onttrekken onze identiteit aan verhalen. Onze verhalen zijn fluïde en veranderlijk met de tijd. Ons persoonlijk verhaal, onze identiteit, heeft geen kern, want ligt niet vast voor de rest van je leven. Om door elkaar geïnspireerd te blijven is het noodzakelijk om elkaars stories nooit helemaal te kennen. Een gemeenschappelijk verhaal is dus nodig, maar volledige overlapping van verhalen is geen goed idee. Er moet verschil en frictie zijn. We moeten niet steeds op zoek naar nieuwe verhalen, we moeten nieuwe betekenissen zoeken in dezelfde verhalen. Als kinderen zich leren uitdrukken, zullen ze later beter verbinden. Woorden zijn essentieel zoals voeding dat is. Taal kan dat onzegbare wel omweven. Maar taal lijkt te verdwijnen. Alles wordt kort: reclame, Twitter, sms. Zulke korte verhalen van mensen zijn te broos, te ontoereikend. Er is te weinig houvast voor scharnieren, en de boel dreigt te barsten. Als de woorden je niet gegeven zijn, is het moeilijker om duurzaamheid te creëren. Zonder woorden wordt de wereld erg eenzaam. Een geslaagde therapie eindigt met: 'We begrijpen onszelf en de ander niet, en dat is boeiend.' Partners met een problematische relatie komen naar de therapeut voor antwoorden. Het is een moeilijk en paradoxaal vak, want het ultieme antwoord is dat er geen antwoord is. De hoogtechnologische beschaving maakt ons wijs dat we zelfs de liefde zullen begrijpen, helemaal binnen twintig of dertig of honderd jaar. Dat is volstrekt niet waar, per definitie. Zij ontsnapt altijd aan ons begripsvermogen. Gelukkig maar. Dat maakt haar de moeite waard om te leven.

— DIRK DE WACHTER[4]

.

.

Einde van een tijdperk van Nadav Eyal[bewerken | brontekst bewerken]

Nadav Asher Eyal (Hebrew: נדב אשר איל; born March 6, 1979) is een Israëlische journalist en de schrijver van Revolt: The Worldwide Uprising Against Globalization uit 2021.


Het gebouw ziet eruit als zo'n typische kantoorkolos die je in elk welvarend stadscentrum kunt vinden, van Manhattan tot Londen tot Tel Aviv. De VIPS worden door een gangetje naar een kleine dienstlift gebracht, wat eigenlijk helemaal niet past bij de gelegenheid en de ambiance nog mysterieuzer maakt. De lift gaat naar beneden en de deuren onthullen de locatie waar de bijeenkomst vanavond gehouden zal worden: de wijnkelder van de familie, een geheime, zoals onze gastheer zegt. Achteraan in de ruimte is een beroemde chef-kok het diner aan het bereiden. Langs de muren, achter glas liggen flessen wijn, ingevlogen van wijngaarden over de hele wereld. De gasten - hightechondernemers, een voormalig premier, een voormalige hoge legerofficier die tegenwoordig sociaal ondernemer is, de CEO'S van een aantal grote bedrijven - zijn onder de indruk, en dat zijn ze niet gauw. Iedereen daar, ja, bijna iedereen op de wereld, kent de naam van onze genereuze gastheer. Als we rond een tafel gaan zitten, kijk ik om me heen en tel ik de zeer welgestelden. Ik ben er vrij zeker van dat ik de enige ben die hiernaartoe is gereden in een Toyota Corolla met een losse bumper. Ik ben uitgenodigd om over de internationale situatie te spreken, over de globalisering en de opstand daartegen. Mijn gehoor in de uitstekend verlichte wijnkelder luistert aandachtig naar mijn verhalen over volken en bevolkingsgroepen waar de welvaart die door de huidige wereldorde is voortgebracht aan voorbij is gegaan, en over de giga technologiebedrijven die de verantwoordelijkheid voor de tekortkomingen van de wereld die zij hebben geschapen uit de weg gaan. Ik betoog dat liberale waarden op de proef worden gesteld door een heropleving van vijanden van de vooruitgang, en voer aan dat jonge mensen minder geneigd zijn te vechten voor de democratie en in plaats daarvan om radicale oplossingen vragen. De cijfers, zeg ik, laten zien dat de mensheid in het algemeen het goed doet. Waarom voelen zoveel mensen zich dan klemgezet? Ik had kunnen weten wat de reactie zou zijn. (...) Onze royale gastheer en een of twee van zijn gasten begrijpen mijn analyse wel zo ongeveer, al onderschrijven ze hem niet. De anderen tekenen bezwaar aan. 'Het is overdreven pessimisme,' zegt een van hen opeens, en de anderen beginnen de lettergrepen te scanderen: 'Pes-si-mis-me.' (...) Het gesprek implodeert en ontaardt in het anachronistische discours dat kenmerkend is voor mensen die zijn geboren in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, compleet met clichés als 'vertrouwen leidt tot succes', 'zonder lef geen fortuin', 'ze worden vanzelf wijzer' en 'we kunnen niet meer terug naar de middeleeuwen.' De meesten van hen hebben geen belang bij wat ik te zeggen heb. Ze willen liever de rollen omdraaien en mij - en met mij mijn hele generatie - op het hart binden dat alles goedkomt als we maar positief denken. Het dessert wordt opgediend en maakt een eind aan het debat, of wat daarvoor door moest gaan. Het is niet moeilijk mijn analyse beleefd af te wijzen als de toekomst van je kinderen is veiliggesteld met obligaties zonder al te veel risico. (...) Het is alleen zo dat als de superrijken ergens over inzitten, ze zich in een cellofaanachtige verpakking hullen die knispert van optimisme. De middenklasse reageert veel eenvoudiger: met verontwaardiging.'

— NADAV EYAL[5]

.

.

Sociaal werkers? Dat zijn tuinlui[bewerken | brontekst bewerken]

Gerrit Komrij (1944–2012) was een Nederlands schrijver, vertaler en polemist. In 1990 schreef hij ter gelegenheid van de Huizingalezing de tekst 'Over de noodzaak van tuinieren.'

.

FILM, Il faut cultiver notre jardin.

.

Uitgaande van het kleinere [...] ben ik, u zult het moeten toegeven, inderdaad op het grotere gekomen, op het àl te grote misschien. Toch heb ik [...] bij deze rondgang de beroemdste zin over tuinen nog niet genoemd. Het is, uiteraard, de slotzin van Voltaire's Candide. Na de ontmaskering van utopieën, ideologieën en het streven naar het paradijs op aarde als gevaarlijke illusies besluit het boek met: 'Dat hebt u voortreffelijk gezegd', antwoordde Candide, 'maar laten wij onze tuin bewerken' Il faut cultiver notre jardin... Pangloss heeft Candide er dan al op gewezen dat we daarmee terug zijn bij het begin, bij de Hof van Eden, waarin God de mensen zette 'om die te bebouwen en die te bewaren'. Dat lijkt ironisch, maar misschien ook weer niet zo ironisch voor de schrijver van wie ook de zo vaak geciteerde zin afkomstig is dat, als God niet bestond, de mens Hem zou moeten uitvinden - een zin waarvan Voltaire moest bekennen dat hij er, al was hij zelden tevreden over zijn zinnen, een vaderlijke genegenheid voor koesterde. Maar het gaat Voltaire natuurlijk om het bebouwen van de tuin als een nuchtere bescherming tegen verveling, zonde en zorgen, als een remedie tegen het onverbeterlijk geredekavel over oorzaken en gevolgen, dat wil zeggen over zaken waarbij men er beter het zwijgen toedoet, en als een activiteit die (Voltaire zou anders Voltaire niet zijn) vrucht en dus winst oplevert. Een beetje losgewenteld uit de context zouden we het Il faut cultiver notre jardin... in onze tijd nog kunnen opvatten als een aansporing om de parameters van onze omheinde ruimte - van ons huis, onze verantwoordelijkheden, onze vriendschappen - te kennen, omdat deze gegevens - al zijn het nog zulke gemeenplaatsen - binnen de onafzienbare ruimte van de wildernis, de jacht, de vlucht, de vrije keus, de valse alibi's, het als-God-willen-zijn, nu eenmaal onze tuin verbeelden. Nu eenmaal onze tuin zijn. Een sociaal symbool dus. Geen streven in de eerste plaats naar een paradijs of het radeloos doorvorsen van een labyrint: Il faut cultiver notre jardin... Geen tuin van week mededogen en bemoeizuchtig begrip, van filantropie en socialisme, maar een tuin waarin elk moment de bloemen kunnen opbloeien van Narcissus, Hyacinthus, Adonis, Crocus die allen ooit mensen waren.

— GERRIT KOMRIJ[6]

.

De oude tuinman van Emile Claus (1849-1924)

.

Deze cursus vergeleek de tuin met 'de maatschappij' sedert de sedentatie. De tuin die door zijn ommuurde ruimte veiligheid en welzijn kon scheppen, en tegelijk in- en uitsluiting betekende. Onwelzijn, onveiligheid dus. Dit spanningsveld is het domein van de tuinman, de tuinlieden: zij bepalen wie er in komt en niet, zij bepalen de infrastructuur, zij bepalen het samenleven, wat men veilig vindt en wat niet. Tuinlieden nemen vele rollen op zich: die van hulpverlener (het ondersteunen van planten, het afdekken, het watergeven als een plant het niet alleen aankan), die van cultureel werker (die nadenkt over ontspanning, het toeven), de veiligheidsregisseur (die de tuintaken op elkaar afstemt: sproeien, snoeien, maaien, zaaien, paden onderhouden...), de preventiewerker (hoe voorkom je ongedierte en schimmels op de planten), die van beleidsmedewerker (die vooruit kijkt in de tijd en achteruit blikt: wat liep fout, wat doen we volgend jaar anders). Tuinieren is het doorlopen van een cyclus: zoeken, proberen, testen, werken, evalueren, bijsturen... Soms dient het wat strenger als er bezoek komt: juryleden beoordelen de tuin op gekende en ongekende kenmerken. De kennis van planten, de vaardigheid van het kweken en het respect als attitude. Dit zit allemaal vervat in dit schilderij van Emile Claus: het respect, de wijsheid, de ongedwongenheid, de sociale aanvoelen, de geborgenheid. En bij momenten: het oproepen tot actie, weerbaarheid en emancipatie. Kortom het gaat om een sociaal beroep. De vakken ‘Evoluties in het veiligheidsdenken’ en ‘Hedendaagse spanningen in een historisch perspectief’ tonen hoe welzijn en haar bedreigingen evolueren op sociaal economisch, mentaal-cultureel en politiek-institutioneel vlak. Of het nu gaat over het welzijns- of veiligheidsparadigma bij de Perzen, de Romeinen, die in het Frankrijk van Lodewijk XIV of die in het internettijdperk, steeds berusten ze op vier interagerende B’s: bescherming en bedreiging, betrouwbaarheid en bemiddeling. Bescherming betreft de organisatie van het samenleven en het overleven en hoe dat in stand te houden met grensbeveiliging en demografie, stadshygiëne, architectuur, belasting en arbeid, energie & voedsel, technologie en verkeer, de rol van de staat, de politiek en spionage, militaire strategie, straf en discipline. Hier tegenover staan bedreigingen: het klimaat, de schaarste, middelengebruik, alcoholisme, maffia, drughandel, verzet, privémilities, oproer, crisis, ziekte, hekserij, een holocaust, identiteitsfraude, oorlog door vijandige krijgers en hun wapentechnologie… Omdat bescherming en bedreiging subjectieve begrippen zijn, verwijst de cursus naar verhalen over (on)betrouwbare informatie: propaganda, ideologie, taal, macht en radicalisering. Bemiddeling tenslotte zoekt hierin evenwichten via onderhandeling, dialoog en diplomatie.

.

.

Veiligheid en welzijn verhouden zich tot elkaar[bewerken | brontekst bewerken]

Voltaire, een pseudoniem voor François Marie Arouet (1694-1778) schrijft eind jaren vijftig het achttiende-eeuwse meesterwerk van de Franse literatuur. In een maand tijd zijn zesduizend exemplaren verkocht, Voltaire ziet zijn werk twintig keer in herdruk. Zijn satire op utopische ideologieën maakt in één zin komaf met het optimisme en het pessimisme.

Wat een maatschappij als dreigend of als welzijn ervaart, verandert. Tot de jaren tachtig van de vorige eeuw was onveiligheid synoniem voor een criminele inbreuk, wat de strafwet beschrijft en een politionele aanpak (eerste dimensie). Het welzijnswerk kende een inbedding in een verzuilde politieke structuur waarbij katholieken, socialisten en liberalen achtereenvolgens andere klemtonen legden of gevoeligheden naar voor schoven. Solidariteit, gelijkheid en vrijheid omkaderden het welzijnsbegrip met een democratische oorsprong (tweede dimensie). Incidenten zoals het Heizeldrama en de zwarte zondagen, criminele groepen zoals de Bende van Nijvel en de CCC, onveiligheidsgevoelens, overlast en verstoringen in de leefbaarheid hebben het welzijns- en veiligheidsperspectief sindsdien verbreed. De klemtoon kwam te liggen op partners: buurtwerkers, justitie, lokale besturen... samenwerking dus.

De derde dimensie[bewerken | brontekst bewerken]

En opnieuw, de cyclus herhaalt zicht: optimisme en pessimisme. Recente gebeurtenissen – de aanslagen in Zaventem (2016), de corona-pandemie (2020) en de overstromingen in de Vesdervallei (2021) – gaven welzijn en crisisdreigingen een derde dimensie: de zelfredzaamheid van burgers is niet langer te negeren. De realisaties en de ambities van de bachelor in de maatschappelijke veiligheid en de sociaal werker evolueren mee met de noden van het moment en de tijdsgeest. Eigentijdse evidenties doorprikken met kritische en historische reflecties – door het gesprek met mensen die welzijns- en veiligheidsproblemen in een recent verleden als anders hebben ervaren of de confrontatie met documenten uit een veel verder verleden - tonen dat de werkelijkheid vele lagen kent. Zonder filosofische en historische, zonder psychologische en sociologische achtergronden blijven deze beroepen een onsamenhangend amalgaam, solitair aankijkend tegen uitdagingen. Dé werkelijkheid is natuurlijk onbestaande, het is een geïnterpreteerde projectie van wat op ons afkomt: kennis, inzichten, wijsheden, vaardigheden, attitudes… in een framing. De vraag is niet wat de werkelijkheid precies is, maar wie de beeldvorming bepaalt en het zijn hand zet. Wie vaste waarheden en bevestiging zoekt, zal in het werkveld van de maatschappelijke veiligheid of het welzijnswerk geen geschikte plek vinden. Deze opleidingen, hun studenten en de samenleving zijn in een constante staat van zelfonderzoek. Definitief welzijn of absolute veiligheid bestaan alleen in een totalitair denken. De corebusiness van de BaMV’er of de BaSW’er is zijn en haar rol in een democratische samenleving. Veiligheid en welzijn zijn geen thematische momentopnames, ze zijn een veelomvattende werkmethode in evolutie met een schier oneindig aantal beroepen.

Il faut cultiver notre jardin[bewerken | brontekst bewerken]

Toen Voltaire de destructie van Lissabon zag na een aardbeving en een tsunami, sloeg hij aan het schrijven en produceerde zijn bekendste werk. ‘Candine ou l’optimisme’ vertelt de wereldreis van een jongeman op zoek naar de waarheid. Voltaires hoofdpersonage Candide groeit op in een kasteelomgeving die vol is van Gottfried Wilhelm (von) Leibniz (1646-1716), de gedachte te leven in de beste mogelijke wereld, een idee dat Voltaire lang genegen is. Twintig jaar voor Candide, in 1738 stelt hij in zijn ‘Elementen van Newtons filosofie’ dat ‘wat slecht is ten opzichte van u, goed is in de algemene ordening.’ Zijn minnares, Emilie du Châtelet (1706-1749) die hij ontmoet na zijn Londense ballingschap, is een aanhangster van Leibniz optimisme. In 1759 neemt Voltaire dit gedachtengoed op de korrel met de creatie van dokter Pangloss, een man die alle (pan) talen (gloss) spreekt. Pangloss is gespecialiseerd in de 'cosmolonozelogie' en relativeert, negeert of redeneert alle wereldse ellende weg. In een adellijk decor, het aards paradijs onderwijst deze kamergeleerde de naïeve Candide en de bloedmooie Cunégonde, de dochter van de baron. Ze leren dat alles een nobel doel dient: benen passen in broekspijpen, daarom dragen mensen broeken, een neus is voorbestemd om een bril te dragen, daarom draagt iedereen een bril… Als Pangloss een dienstmeid onderwijst in de experimentele biologie is Cunegonde er de getuige van. Voltaire zet het zo in scène: ‘Toen Cunegonde op een dag een wandelingetje maakte bij het kasteel onder een groepje bomen, ‘het park’ genoemd, zag zij hoe doctor Pangloss tussen de struiken een experimentele biologieles gaf aan het kamermeisje van haar moeder, een knappe, leergierige brunette. Aangezien freule Cunegonde aanleg had voor de exacte vakken, bleef ze ademloos kijken naar de proefnemingen (...). Zij zag wat de voldoende reden van de geleerde was, begreep de gevolgen en de oorzaken, en opgewonden keerde ze huiswaarts, peinzend en vol verlangen om ook zo geleerd te worden, en ze dacht eraan dat zij weleens de voldoende reden van de jonge Candide kon worden en hij van haar.’ In alle naïviteit bootsen Cunegonde en Candide de biologieles van hun leermeester na, tot woede van de baron, die hen betrapt en Candide uit het paradijs verstoot. Candides zwerftocht doet hem mondjesmaat ontwaken: niet iedereen heeft het beste met elkaar voor, zo leert hij. Hij ontmoet Pangloss en samen reizen ze de wereld af. Ze zien oorlogsgeweld en religieuze radicalisering, ze zien de destructie onder de indianengroepen na de komst van de conquistadores, ze zien slavernij, ze zien het verwoeste landschap in Lissabon, geteisterd door een aardbeving, een tsunami en brand. De ramp van Lissabon in 1755 en het begin van de Zevenjarige Oorlog een klein jaar later, zorgen voor een wending in het denken van Voltaire. In 1756 herinnert niets nog aan zijn ooit optimistische ideeënwereld. ‘Bijna de hele geschiedenis is een opeenvolging van nutteloze wreedheden’ noteert hij met een ganzenveer in zijn ‘Essai sur les moeurs et l'esprit des nations.’ De ongeziene aardbeving op 1 november 1755 kostte zestigduizend levens en veroorzaakte de complete destructie van Lissabon en haar omgeving. De willekeur over leven en dood beïnvloedt niet alleen Voltaires gedachten, elke Verlichtingsfilosoof debatteert over het fatalisme en het kwaad. Heel Europa snelt Portugal ter hulp. Als Voltaire zijn Candide in 1759 publiceert is hij nog radicaler en rekent hij bijna persoonlijk af met Leibniz. Na dertig hoofdstukken vol satirisch schrijven en ellende houdt Pangloss voet bij stuk en zijn ongebreidelde optimisme. Het lukt hem niet zichzelf tegen te spreken: ‘Leibnitz kan geen ongelijk hebben’ roept hij uit. Cunegonde is al haar jeugdige schoonheid verloren en huwt Candide. Niemand is gelukkig. Een derwisj geeft raad: vraag niet waarom god de mens ongelukkig maakt, een kapitein vraagt evenmin of de muizen in het schip gelukkig zijn. Een oude Turk is wijzer. Hij raadt het gezelschap aan te werken. Werken verdrijft verveling, ondeugd en armoede. De beroemde zin 'Il faut cultiver notre jardin' die Candide op het einde van het verhaal formuleert is er de samenvatting van en een aansporing om niet bij de pakken te blijven zitten, te doen wat mogelijk is en dat zo dichtbij als mogelijk: in de tuin. Op zich een bizarre keuze. Voltaire kon evengoed schrijven 'als iedereen voor zijn deur veegt, dan is de straat netjes.' Of: wie het kleine niet eert, is het grote niet weert. Begin bij jezelf, alleen zo kan je een betere wereld realiseren. Hij doet het niet en grijpt naar een metafoor waar weinig filosofische interesse voor bestaat: die van het plantenrijk en het tuinieren. Filosofen hadden nooit veel belangstelling voor het plantenrijk. Zelfs de tegenpolen Hegel en Schopenhauer zijn het wat planten betreft met elkaar eens. Als vanouds plaatsen ze die op de laagste plaats in de rangorde van alle leven. Alleen stenen zijn dommer. Alleen door komaf te maken met dit soort pretentie, is onze soort te redden.

.

.

De wereld zonder ons[bewerken | brontekst bewerken]

Alan Weisman ondernam een hypothetisch onderzoek: hoe ziet de wereld er uit na het afsterven van de mens?[7]

Kijken[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

Examen (niet in 2023)[bewerken | brontekst bewerken]

A-Vragen[bewerken | brontekst bewerken]

V&S.Leg uit: Antropceen, Holoceen, IJstijd, Atoombom, Gwynne Dyer, Dirk Draulans, Ludo De Witte, Ignaas Devisch, Thierry Baudet, Narcist, Dirk De Wachter, Edward Hopper, Gerrit Komrij, Huizingalezing, Over de noodzaak van tuinieren, Nadav Eyval, Il faut cultiver notre jardin, Voltaire, Candide, Emile Claus, De oude tuinman, La Boverie.

B-Vragen[bewerken | brontekst bewerken]

  • V&S.Wat bedoelt Voltaire met 'Il faut cultiver notre jardin?' en waaruit is deze zin afkomstig? Waarom is de metafoor van de tuin doorheen deze cursus zo belangrijk?

.

  • Welk tuintype kan je bedenken en uitwerken voor de periode 1989-2020?

.

C-Vragen[bewerken | brontekst bewerken]

V&S_Wat bedoelt Ignaac Devisch als hij het volgende schrijft. Werk uit met voorbeelden uit zijn eigen tekst en maak linken naar de vorige cursusdelen. 'Wie iedereen wil meekrijgen in het verhaal van de democratie, moet inspanningen leveren. Daarbij hoort een brede definitie van cultuur, zodat elkeen zich erin herkent. Bij wijze van boutade: Rome is niet op één dag gebouwd, maar die praalwagen evenmin. Als cultuur draait rond de confrontatie met het andere dan jezelf, waarom gebruiken we die aanpak niet voor zaken binnen de eigen gemeenschap? De keuze is helder: willen we ons beter wapenen om de farce van een figuur zoals Baudet in te zien nog voor die een rol van betekenis kan spelen of zullen we na de volgende verkiezingen opnieuw vol ongeloof de resultaten aanschouwen? Om het tij te keren, moeten we veel en veel meer cultuur in stelling brengen. En geduld en luisterbereidheid. Liefst nu, want de tijd dringt.'

.

D-Vragen[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

.

.

.

.

  1. LUC GOETEYN & CHRIS JACOBSON. In het oog van de storm. Over mensen, geschiedenis en klimaatveranderingen, ASP, Brussel, 2012, p. 206-207.
  2. STEPHEN HAWKING vertaald door Rob de Ridder. De antwoorden op de grote vragen. Spectrum, Amsterdam, 2018, p. 220.
  3. Ignaas Devisch. In: De Standaard, zaterdag 30 maart 2019.
  4. Dirk de Wachter. Liefde. Een onmogelijk verlangen? Lannoo, Tielt, 2014.De laatste zinnen zijn ook op maatschappelijk niveau te lezen: Een maatschappij die slaagt eindigt met: 'We begrijpen onszelf en de ander niet, en dat is boeiend.' Wie de geschiedenis wil begrijpen raadpleegt de historicus voor antwoorden. Geschiedenis is moeilijk en paradoxaal, want het ultieme antwoord is dat er geen antwoord is. De hoogtechnologische beschaving maakt ons wijs dat we zelfs de geschiedenis zullen begrijpen, helemaal binnen twintig of dertig of honderd jaar. Dat is volstrekt niet waar, per definitie. De geschiedenis ontsnapt altijd aan ons begripsvermogen. Gelukkig maar. Dat maakt haar de moeite waard ze te beleven.
  5. NADAV EYAL, Vertaald door AUKE LEISTRA & ATTY MENSINGA. Revolte. De wereldwijde opstand tegen globalisering,Arbeiderspers, Antwerpen, 2021, p. 11-13.
  6. GERRIT KOMRIJ. Over de noodzaak van tuinieren. Huizinga-lezing 1990, Amsterdam, Bert Bakker, 1991.
  7. ALAN WEISMAN, vertaald door Peter Diderich. De wereld zonder ons. Atlas, Amsterdam, 2007.