Gebruiker:P.M.A. Derks/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
The Man Who Cried I Am
Auteur(s) John A. Williams
Land Verenigde Staten
Taal Engels
Genre Roman
Uitgever Little, Brown and Company
Uitgegeven 1967
Pagina's 403
Grootte 22 cm
Vorige boek This Is My Country Too
Volgende boek Sons of Darkness, Sons of Light
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

The Man Who Cried I Am is een roman uit 1967 van de Amerikaanse schrijver John A. Williams. Het was de vierde roman die hij publiceerde en hij droeg het boek op aan zijn vrouw Lorrain Isaac. In Nederland verscheen de roman in 1969 onder de titel Naar Jamestown en terug.

Samenvatting[bewerken | brontekst bewerken]

De roman bestaat uit negenentwintig hoofdstukken verdeeld over vier delen. Aan het begin van elk hoofdstuk staat aangegeven op welke locatie(s) zich de handeling afspeelt.

Deel een[bewerken | brontekst bewerken]

Hoofdstuk 1. Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Op een namiddag in mei 1964 ziet Max Reddick, een zwarte Amerikaanse journalist en romanschrijver, zijn vijfendertigjarige Nederlandse vrouw Margrit Westoever terug op het Leidseplein in Amsterdam. Max en Margrit woonden in New York maar zijn door spanningen in hun huwelijk apart gaan wonen en Margrit is uiteindelijk teruggekeerd naar Amsterdam waar ze weer werkt bij de galerie waar ze eerder actief was. Ze voelen zich nog steeds tot elkaar aangetrokken, maar hun contact blijft gecompliceerd. Max, die veertien jaar ouder is, weet dat hij darmkanker heeft, maar dat heeft hij Margrit niet verteld. Ze merkt dat er iets met hem aan de hand is en maakt zich zorgen. Max is net terug uit Parijs waar hij de uitvaart van zijn vriend, de bekende zwarte schrijver Harry Ames, heeft bijgewoond. Nadat Max met Margrit heeft afgesproken om later op de dag samen te gaan dineren ziet hij toevallig dat Alfonse Edwards, een andere zwarte Amerikaan, ook in Amsterdam is.

Hoofdstuk 2. Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Terug in zijn hotel vraagt Max zich af wat Edwards in Amsterdam heeft te zoeken. Max kent hem al sinds hij correspondent was in Nigeria en toen mocht hij Edwards al niet. Edwards was ook aanwezig bij de uitvaart van Harry Ames en vertelde dat Harry in zijn gezelschap plotseling op straat in Parijs was overleden. Max vraagt zich af waarom Harry eigenlijk tijd had besteed aan een figuur als Edwards. Naast Harry’s witte weduwe Charlotte zag hij ook Michelle Bouilloux weer, een Franse vrouw waar Harry een buitenechtelijke verhouding mee had. Bij de uitvaart realiseerde Max zich dat hij Charlotte nooit echt had gemogen. Ze had als witte vrouw veel opgegeven om met Harry te kunnen trouwen en ze kwam daar altijd op terug als het leven tegenzat. Max wordt in Amsterdam opgebeld door Michelle Bouiloux die zegt dat ze naar Nederland komt en hem de volgende dag wil zien in Leiden. Ze wil hem iets vertellen dat met Harry te maken heeft. Max vraagt zich verwonderd af waar het om zou kunnen gaan.

Max en Margrit dineren en hij vertelt haar dat hij verlof heeft genomen van het tijdschrift waar hij voor werkt. Ze komen te spreken over Roger Wilkinson, een andere zwarte Amerikaanse schrijver die Max van vroeger kent en die in Amsterdam woont. Margrit blijkt ook Alfonse Edwards te kennen die beweert romans te schrijven wat Max gezien Edwards´ achtergrond nogal vreemd vindt. Margrit vertelt dat Edwards niet geliefd is onder de artistieke zwarte Amerikanen die in Amsterdam wonen. Max denkt terug aan Harry die met zijn kritische geschriften de ergernis opwekte van de Amerikaanse overheid en in de gaten werd gehouden door de veiligheidsdiensten. Hij was lid geweest van de communistische partij, maar had die teleurgesteld weer verlaten omdat in de partij te weinig aandacht was voor de strijd tegen racisme. Na zijn breuk met de partij werd hij ook door de communisten gewantrouwd.

Hoofdstuk 3. Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Max en Margrit gaan langs bij Roger Wilkinson. Hij is als romanschrijver mislukt en probeert nu rond te komen van de journalistiek. Voordat hij in Amsterdam neerstreek woonde hij in allerlei andere Europese steden. Max vraagt aan Roger of hij Alfonse Edwards kent en wat hij in Amsterdam doet. Roger zegt dat hij gehoord heeft dat Edwards artikelen plagieert en daar goed aan verdient. Max vraagt of Edwards misschien voor de geheime dienst werkt, maar Roger zegt dat niet te geloven. Na het bezoek aan Roger wil Magrit van Max weten waarom hij zoveel gewicht heeft verloren, maar hij vertelt haar niet waarom. Ze spreken af om elkaar de volgende middag weer te zien nadat Max in Leiden is geweest.

Hoofdstuk 4. Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Margrit is thuis en slaapt slecht. Ze is teleurgesteld dat Max haar geen kus gaf bij hun weerzien. Ze denkt terug aan het feestje bij Roger Wilkinson waar ze Max voor het eerst ontmoette en hij haar voor het eerst kuste. In zijn hotelkamer denkt Max de volgende ochtend dat hij Margrit bij hun weerzien had moeten kussen. Hij neemt zijn medicijnen in en vertrekt met een huurauto naar Leiden.

Hoofdstuk 5. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Onderweg denkt Max terug aan de tijd voor de Tweede Wereldoorlog toen hij Harry leerde kennen. Het was in New York op een feestje in het huis van Bernard Zutkin, een Joodse criticus. Max werkte bij de zwarte krant de Harlem Democrat en hij had net zijn eerste roman gepubliceerd. De critici hadden het vergeleken met het werk van Harry. Max was teleurgesteld dat Harry zijn boek niet gelezen bleek te hebben, maar ze mochten elkaar en besloten contact te blijven houden. Max zag bij Zutkin ook Charlotte voor het eerst. Harry was toen nog niet met haar getrouwd.

Hoofdstuk 6. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Harry en Charlotte hadden geen gelukkig huwelijk. Harry bleek er buitenechtelijke verhoudingen op na te houden. Max was vierentwintig en voelde zich onzeker over zijn schrijverschap. Hij sprak erover met Harry die hem vertelde dat het rebels was om een zwarte schrijver in Amerika te zijn omdat zwarte literatuur de witte bevolking aan de misdaden herinnerde die de zwarten waren aangedaan. Hij zei dat het ook de opdracht van Max was om zo te schrijven. Max wilde eigenlijk een lyrische schrijver zijn, maar Bernard Zutkin en zijn entourage zaten te wachten op hard realisme.

Hoofdstuk 7. New York[bewerken | brontekst bewerken]

In de herfst van 1939 kwam de zaak Moses Boatwright in het nieuws. Hij gold als een succesvol voorbeeld van zwarte integratie: hij had filosofie gestudeerd aan Harvard en woonde in Greenwich Village, maar werd ter dood veroordeeld omdat hij een witte man had vermoord en het lijk had opgegeten. Max was gefascineerd door de zaak en wilde over Boatwright schrijven in de Harlem Democrat maar kreeg daar pas na enige moeite toestemming voor omdat de zaak niet bijdroeg aan het ideaal van de zwarte emancipatie. Hij bezocht Boatwright in de gevangenis en volgde de zaak meer dan drie maanden lang. Zijn berichtgeving in de krant deed de oplage met enige honderden exemplaren stijgen. Harry vertelde Max dat hij ging scheiden en ging trouwen met Charlotte. Max was verbaasd over deze beslissing en Harry voelde zich onzeker gezien het feit dat Charlotte een witte vrouw was. Harry vroeg Max als getuige op het huwelijk.

Hoofdstuk 8. En route naar Leiden[bewerken | brontekst bewerken]

Onderweg naar Leiden denkt Max terug aan Moses Boatwright en hoe klein zijn misdaad was vergeleken met de grote massaslachtingen uit de wereldgeschiedenis. Zijn ziekte herinnert hem aan zijn eigen sterfelijkheid en ergens is hij opgelucht dat hij de wereld kan verlaten.

Hoofdstuk 9. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Max opgeroepen voor het leger en verbleef in Oklahoma. Tijdens een verlof logeerde hij bij Harry en Charlotte. Max miste een vrouw om zich heen en merkte dat hij zich aangetrokken voelde tot Charlotte. Zij voelde zich ook aangetrokken tot hem en ze vertelde hem dat ze ongelukkig was met Harry. Ze hield van hem, maar hij hield er ook verhoudingen met andere vrouwen op na. Charlotte vertelde Max dat ze in verwachting was.

Hoofdstuk 10. Italië[bewerken | brontekst bewerken]

Max was weer in het zuiden toen Charlotte beviel van een zoontje. Hij had bedenkingen bij Harry’s jongste boek en durfde het aan om hem dat te laten weten. Tot zijn verbazing voelde Harry zich niet aangevallen en hun contact bleef goed. Max’ eenheid werd in Italië ingezet bij gevechten tegen de Duitsers en Max werd ook in het leger geconfronteerd met racisme. Het leger bleek midden in het overzeese oorlogsgeweld een exacte afspiegeling te zijn van de gesegregeerde Amerikaanse maatschappij.

Hoofdstuk 11. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Na de oorlog schreef Max een roman gebaseerd op zijn ervaringen in het leger en wist het manuscript te verkopen aan een uitgever. Harry publiceerde zijn vierde roman en tussen hem en Charlotte leek het weer beter te gaan. Max had ondertussen een grote liefde opgevat voor Lillian Patch, een zwarte onderwijzeres uit een eenvoudig middenklassegezin. Toen Harry en Charlotte haar ontmoetten merkte Max dat Charlotte Lillian niet mocht. Ze vond dat Max net als Harry de durf moest hebben om een verhouding te beginnen met een witte vrouw. Harry vertelde dat hij een man uit Nigeria had leren kennen en speelde met het idee om ooit samen met Max Afrika te bezoeken. Harry zag dat het kolonialisme op zijn einde liep en hij beschouwde een onafhankelijk Afrika als een machtsfactor die in het voordeel zou kunnen werken voor de zwarte Amerikanen. Max wilde met Lilian trouwen, maar ze maakte zich zorgen over de financiële situatie: ze vond zijn bestaan als journalist en romanschrijver onzeker. Max besefte dat Harry en Charlotte daarom op Lillian neerkeken. Omdat hij zielsveel van Lilian hield en ze verder nog nooit een eis aan hem had gesteld wilde hij haar tegemoet komen.

Hoofdstuk 12. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Max was gefrustreerd omdat hij als zwarte journalist bij geen enkele grote krant een vaste aanstelling kreeg. Kermit Shea, een witte redacteur van het dagblad de Telegram die Max van vroeger kende, probeerde hem vergeefs te helpen en werd er voor eerst van zijn leven mee geconfronteerd hoe moeilijk het was om bij de gevestigde bladen werk te vinden voor een zwarte journalist. Max was er zich van bewust dat zijn relatie met de Harlem Democrat voorbij zou zijn indien men daar te weten kwam dat hij bij andere kranten solliciteerde. Toen Lillian in verwachting raakte, stelde ze voor een abortus te ondergaan omdat ze de onzekere financiële situatie waarin Max verkeerde niet wilde verergeren. Harry kreeg het goede nieuws dat hij in aanmerking kwam voor een beurs van de regering om een jaar in Europa door te brengen en te verblijven aan het American Lykeion, een prestigieus instituut in Athene. Max, die al ongelukkig was over zijn situatie, werd overmand door jaloezie. Max en Lilian kregen onenigheid omdat Max eigenlijk wilde dat Lillian van de abortus afzag. Hij besefte dat de situatie er volledig anders zou uitzien als hij een vaste aanstelling bij een gevestigde krant had. Lillian vond een dokter die de illegale abortus uitvoerde. Na afloop stierf ze aan een complicatie die door de ingreep was veroorzaakt. Max was gebroken, verweet zichzelf dat Lilian was overleden en vervloekte de witte redacteuren die hem geen vaste aanstelling hadden gegeven. Toen Kermit Shea hoorde wat er was gebeurd, voelde hij zich schuldig. Bernard Zutkin vermoedde dat Lilians dood Max wel eens zou kunnen verlossen van zijn laatste illusies over de Amerikaanse samenleving.

Hoofdstuk 13. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Max kwam na de dood van Lilian tot niets meer en dronk te veel. Harry en Charlotte waren zich aan het voorbereiden op hun vertrek naar Europa, maar na een gesprek dat Harry had met Mr Kittings, directeur van het American Leykeion, werd de beurs die hem door de jury was beloofd toch niet toegekend. De zaak drong door tot de kranten. Omdat niemand wilde zeggen waarom Harry was afgewezen, werden er allerlei dubieuze suggesties gedaan. Harry was woedend en besloot om Amerika te verlaten en naar Parijs te vertrekken, hoe onzeker zijn bestaan daar ook zou zijn. Harry’s Nigeriaanse vriend Jaja Enzkwu stuurde een troostbrief en prees hem met zijn beslissing om Amerika te verlaten. De avond voor de uitreiking van de beurs werd Harry opgebeld door de witte dichter Daniel O’Brien die in plaats van hem de beurs zou ontvangen. O’Brien verklaarde dat hij in zijn dankwoord zou vermelden wat er was voorgevallen. De volgende dag luisterde Harry samen met Max naar de uitreiking op de radio.

Deel twee[bewerken | brontekst bewerken]

Hoofdstuk 14. Leiden[bewerken | brontekst bewerken]

Max komt aan in Leiden bij het adres dat Michelle Bouilloux hem heeft opgegeven. Het blijkt een huis te zijn dat al lang in het bezit is van haar familie. Haar echtgenoot weet niets van het huis en Michelle verbleef er de keren dat ze met Harry samen Parijs verliet. Michelle merkt dat Max er slecht aan toe is. Ze drinken en halen herinneringen op aan Harry. Ze voelen zich tot elkaar aangetrokken. Michelle overhandigt Max een aktetas maar hij is vermoeid. Ze brengt hem naar een slaapkamer waar hij kan uitrusten.

Hoofdstuk 15. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Max denkt terug aan de dag waarop Harry en Charlotte Amerika verlieten. Het was toen dat hij Regina leerde kennen, een vrouw met wie hij een verhouding begon ofschoon ze al een relatie had met een getrouwde man. Max vond dat niet erg omdat hij er zelf ook andere relaties op nahield. Regina zocht Max telkens op wanneer het niet goed ging tussen haar en haar geliefde. Ze kampte met psychische problemen waarvoor ze regelmatig werd behandeld in een kliniek. Ze was van Duits-Joodse afkomst en had als kind als enige van haar familie aan de Sjoa weten te ontkomen. Rond deze tijd werd Max opgebeld door de invloedrijke schrijver Granville Bryant die Max vanwege zijn homoseksuele geaardheid niet mocht. Bryant vroeg hem om contact op te nemen met Julian Berg, een vriend van Bryant die net de links-liberale krant de New York Century had opgericht. Berg was Joods en vertelde Max dat veel Joodse en zwarte lezers rechtse kranten lazen omdat ze het verschil niet zagen tussen de linkse en rechtse pers. De Century wilde daar verandering in brengen. Max accepteerde de baan en schreef over allerlei zaken die in New York speelden.

Max’ derde roman werd door de critici enthousiast begroet. Er was een krant die schreef dat hij Harry had overtroffen. Max kreeg hierna minder brieven van Harry uit Parijs en de brieven die hij nog wel kreeg straalden geen warmte meer uit. Max ergerde zich aan de gewoonte van de critici om zwarte schrijvers alleen met andere zwarte schrijvers te vergelijken. Op een feestje ter gelegenheid van de publicatie van zijn derde roman bleek Roger Wilkinson de enige aanwezige van alle zwarte personen die Max had uitgenodigd. Max stelde teleurgesteld vast dat ze hem vanwege zijn succes niet meer als een van hen beschouwden.

Hoofdstuk 16. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Max had sinds de dood van Lillian verschillende vriendinnen gehad, maar geen enkele relatie hield stand. Harry schreef hem vanuit Parijs dat hij Jaja Enzkwu in Afrika had bezocht. Julian Berg wilde Max voor de Century naar de oorlog in Korea sturen, maar Max was niet van plan om het oorlogsgevaar op te zoeken nu als hij zwarte journalist een goede aanstelling had en hij vond dat Berg zich daar bewust van had moeten zijn. Max kreeg te horen dat Regina’s geliefde op sterven lag. Hij bracht het slechte nieuws aan haar over waarop ze opnieuw psychisch instortte. Max begeleidde haar naar een kliniek waar ze al vaker was behandeld.

Hoofdstuk 17. Leiden[bewerken | brontekst bewerken]

Max opent de aktetas die hij van Michelle heeft gekregen en ziet een brief van Theodore Dallas, een Amerikaan die hij van vroeger kent. Dalles heeft een zwarte achtergrond maar ziet er bijna wit uit en heeft blond haar en blauwe ogen. Hij maakte deel uit van de Amerikaanse vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties. De brief lijkt vriendelijk en verder niet bijzonder. De aktetas bevat verder een reeks genummerde pakketten. Max opent het eerste pakket en begint te lezen wat Harry aan hem heeft geschreven.

Hoofdstuk 18. New York – Parijs[bewerken | brontekst bewerken]

Max denkt terug aan de lente van 1953 toen hij met verlof naar Parijs trok om een roman te schrijven. Hij zag Harry weer terug en ook Roger Wilkinson bleek in Parijs te verblijven. Harry was in Afrika geweest en kon maar weinig waardering opbrengen voor Jaja Enzkwu die een obsessie voor witte vrouwen bleek te hebben. Een andere schrijver die Max ontmoette was de jonge Marion Dawes wiens debuut in Amerika lovend was besproken en die verkeerde in de kringen van Granville Bryant. Dawes schreef in Amerika al kritisch over Harry en liet er ook in Parijs geen twijfel over bestaan dat hij Harry’s plaats wilde innemen als de belangrijkste zwarte Amerikaanse schrijver. Op een feestje maakte Max kennis met Jaja Enzkwu die geen enkele belangstelling voor hem had en zich alleen maar opdrong aan vrouwen.

Hoofdstuk 19. Frankrijk[bewerken | brontekst bewerken]

Terwijl Max in Parijs werkte aan zijn nieuwe roman merkte hij dat Harry hem nog steeds zag als een literaire concurrent. Hij ontving een brief van Kermit Shea die hem vroeg of hij wilde gaan werken voor het tijdschrift Pace. Te midden van de andere zwarte Amerikanen die in Parijs met moeite wisten te overleven voelde Max zich vanwege zijn bevoorrechte positie een buitenstaander. Harry was in conflict geraakt met een groep Afrikanen die vonden dat de Franse koloniën niet volledig moesten breken met Frankrijk. Harry was van mening dat een volledige breuk noodzakelijk was omdat Frankrijk anders zetbazen zou aanstellen om de voormalige koloniën te besturen. Hij werd uitgejouwd.

Hoofdstuk 20. Parijs – New York[bewerken | brontekst bewerken]

De uitspraak in de zaak Brown v. Board of Education in mei 1954 werd in de kleine gemeenschap van zwarte Amerikanen in Parijs met enthousiasme begroet. Het was het moment waarop Max terugkeerde naar New York. Hij had zijn vierde roman voltooid en hoorde van Kermit Shea dat Pace zich ging profileren als een blad dat de burgerrechtenbeweging steunde. Men was op zoek naar een zwarte medewerker om over de ontwikkelingen te schrijven. Ook een toekomstig correspondentschap in Afrika zou tot de mogelijkheden kunnen behoren. Max was de enige zwarte journalist bij Pace en het besef dat ze hem eerder niet wilden hebben vervulde hem met verachting. Terwijl hij zijn draai probeerde te vinden in de witte wereld van Pace zocht hij weer contact met Regina. Ze bleek getrouwd te zijn en had een kind van twee maanden oud. Ze kwam nog een keer langs om afscheid te nemen van Max want ze was er van overtuigd dat haar man hem niet zou accepteren. Max vermoedde dat er veel witte vrouwen moesten bestaan die hun relaties met zwarte mannen verzwegen.

In 1955 werd Max naar het plaatsje Altea in het zuiden gestuurd waar de zwarte gemeenschap uit protest tegen de segregatie op scholen een boycot van winkels en het openbaar vervoer was begonnen. De actie werd geleid door dominee Paul Durrell die op de witte redacteuren van Pace een geruststellende indruk maakte. Max werd getroffen door het zelfvertrouwen van de lokale zwarte gemeenschap, maar hij kreeg bedenkingen bij Durrell, al wist hij niet precies waarom. In Harlem was Max ook getuige van de toespraken van Minister Q, een leider van zwarte moslims die vond dat geweld tegen zwarten met geweld moest worden beantwoord. Max ging hem interviewen en herinnerde zich dat hij Minister Q nog als boxer had gezien voordat deze wegens drugshandel in de gevangenis belandde waar hij tot geloof kwam. Max vermaakte zich met de vijandigheid die Minister Q opriep bij witte journalisten. Hij begreep hun voorkeur voor Paul Durrell die afkomstig was uit de kerkgaande middenklasse en hun nostalgische witte beeld van zwart Amerika in stand hield.

Max’ vierde roman was inmiddels verschenen, werd plichtmatig besproken en verdween al snel uit beeld. Hij werd opnieuw naar het zuiden gestuurd waar hij verslag deed van een witte opstand die uitbrak omdat een zwarte studente was toegelaten tot de universiteit. Voor het eerst maakte Max een agressieve witte meute mee waar hijzelf maar net aan wist te ontsnappen. Paul Durrells beweging had het ondertussen voor elkaar gekregen dat de discriminerende regels in Altea werden opgeheven. Max vreesde dat de steun die Durrell kreeg van het witte establishment een middel was om de kracht van de burgerrechtenbeweging te verzwakken.

Hoofdstuk 21. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Max was getuige van de ontwikkeling van Theodore Dallas, de politicus met een zwarte achtergrond maar die er bijna wit uitzag en met een witte vrouw was getrouwd. Max kende hem al toen Dalles belangstelling had voor de communistische partij waar hij echter nooit lid van werd. Hij had een oogje op Charlotte, maar hij was haar kwijtgeraakt aan Harry. Dallas wilde carrière maken in Washington en greep zijn kans door zich te storten op aangelegenheden die met Afrika te maken hadden. De Goudkust stond op het punt om onafhankelijk te worden en onder zwarte Amerikanen bloeide een grote belangstelling op voor Afrika. Dallas werkte inmiddels voor de regering en Max zag hem weer toen Kwame Nkrumah het Witte Huis bezocht. Max wist dat Nkrumah aan dezelfde Amerikaanse universiteit had gestudeerd als Jaja Enzkwu.

In 1958 was Max vierendertig geworden en na vier jaar bij Pace nog steeds assistent-redacteur. Hij overwoog het blad te verlaten omdat een verdere promotie uitbleef. Men liet hem een serie schrijven over zwarte Amerikanen die in Europa verbleven en zodoende zag Max in Parijs Harry, Charlotte en Michelle Bouilloux weer terug. Door de grote ontwikkelingen rond de dekolonisering van Afrika besloot Pace Max te vragen om correspondent te worden in West-Afrika.

Deel drie[bewerken | brontekst bewerken]

Hoofdstuk 22. Leiden – Afrika – Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Max reisde af naar Afrika en na een inspectietocht van drie maanden besloot hij zich te vestigen in Lagos. Roger Wilkinson was ondertussen in Amsterdam neergestreken en hij nodigde Max uit om hem de stad te laten zien. Max wist niet waar Roger van leefde, want hij was als schrijver mislukt. In de artistieke kringen van Amsterdam waarin zwarte Amerikanen actief waren ontmoette Max de bijna dertigjarige Margrit Westoever. Ofschoon Margrit een witte vrouw was deed ze hem denken aan Lillian wier dood hij nooit volkomen had kunnen verwerken. Ze was op haar negentiende getrouwd met een zakenman, maar het huwelijk hield geen stand. Daarna had ze zich in artistieke kringen begeven en was bij een galerie gaan werken maar een geschikte man had ze niet kunnen vinden. Max en Margrit vielen voor elkaar en Max bracht de laatste drie dagen van zijn verblijf in Amsterdam door bij Margrit.

Hoofdstuk 23. New York[bewerken | brontekst bewerken]

Terug in Amerika hoorde Max van Bernard Zutkin dat hij en Julian Berg contact hadden met tekstschrijvers van de President. Max werd gevraagd of hij voor het Witte Huis wilde gaan werken. Max vreesde dat zijn kans om naar Afrika terug te keren verloren zou gaan. Bernard Zutkin benadrukte dat Max aanwezigheid op het Witte Huis niet alleen zou bijdragen aan de lotsverbetering van de zwarte gemeenschap, maar ook van belang was voor de Joodse bevolking van Amerika.

Hoofdstuk 24. Washington D.C.[bewerken | brontekst bewerken]

Max besloot om vijf maanden verlof te nemen om de positie in Washington uit te proberen. Hij maakte kennis met de President en zijn medewerkers Jim Bonnard en Gus Carrigan. Max merkte al snel dat er nauwelijks iets met zijn inbreng werd gedaan. Theodore Dalles werd overgeplaatst naar de Verenigde Naties en bekende tegenover Max dat hij het niet lang meer in Washington zou hebben uitgehouden. Max werd voortdurend benaderd door Paul Durrell en andere zwarte leiders met de vraag wanneer de President iets ging doen voor de zwarte bevolking. Max raakte hierdoor in tweestrijd omdat hij Durrell niet mocht maar dat niet tegen de President en zijn medewerkers kon laten merken. Hoewel de President de indruk wekte dat hij serieus werk wilde maken van de gelijkberechtiging, aarzelde hij niet om beslissingen te nemen die daar lijnrecht tegenin gingen wanneer hem dat politiek beter uitkwam, hetgeen Max zwaar teleurstelde. Hij besefte dat men in Washington niet begreep wat de zwarte gemeenschap wilde.

In juni 1961 kwam de zwarte student William MacKendrick in het nieuws. Hij was toegelaten tot de Universiteit van Mississippi. De gouverneur van Mississippi verklaarde echter dat hij de toelating zou terugdraaien. Er werd druk uitgeoefend op de President om in te grijpen maar hij verklaarde dat het wat hem betrof om een lokale zaak ging. Toen volgde het nieuws dat MacKendrick zich had afgemeld. In de zwarte gemeenschap ging het gerucht rond dat MacKendrick was gedwongen door de regering. Gus Carrigan verklaarde dat de geruchten onjuist waren. Max zocht MacKendrick op en hoorde dat hij wel degelijk door de regering onder druk was gezet. Carrigan en Bonnard gaven vervolgens toe dat ze daarvan op de hoogte waren. Max was ontstemd over de politieke spelletjes die gespeeld werden met de zwarte gemeenschap en verloor zijn laatste stukje vertrouwen in de regering en besloot om Washington weer te verlaten. Terug in New York werd Max opgebeld door Paul Durrell, maar Max kapte het gesprek af omdat hij vond dat Durrell de burgerrechtenbeweging schade toebracht door zich te laten vleien door de regering en door zelf te veel op de voorgrond te treden.

Hoofdstuk 25. Leiden – Lagos[bewerken | brontekst bewerken]

In Leiden leest Max in Harry’s brief over een organisatie van Westerse regeringen die in het geheim bijeenkomsten organiseren om de ontwikkeling van de onafhankelijke Afrikaanse landen zoveel mogelijk te dwarsbomen: de Alliance Blanc. Jaja Enzkwu was toevallig achter het bestaan van de Alliance gekomen. Max gedachten dwalen af naar de tijd waarin hij terugkeerde naar Afrika nadat hij eerst drie dagen had doorgebracht in Amsterdam bij Margrit. Voor het eerst dacht hij er serieus over om met haar te trouwen. Hij bracht ook nog een dag door in Parijs met Harry die een fletse indruk maakte. Max werkte aan een roman en hij was er bijna zeker van dat het zijn laatste zou zijn. Hij had inmiddels niet eens een vaste uitgever meer.

Hoofdstuk 26. Lagos – Congo – Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Op een feestje van Jaja Enzkwu in Lagos zag Max voor het eerst Alphonse Edwards die net was komen werken bij de Amerikaanse ambassade. Max kreeg van Pace de opdracht om verslag te doen van de afscheiding van Katanga en van de bevrijdingsbewegingen in Angola. Hij bezocht Elisabethstad en was verbijsterd over het vertoon van rijkdom dat hij er aantrof. Hij besefte dat de kwestie Katanga alleen maar over geld ging. Hij scheef er een reportage over en trok daarna in Angola op met een guerrillagroep die een mislukte operatie uitvoerde. Bij het doorwaden van een rivier liep Max bilharzia op waar hij zich in Amsterdam voor liet behandelen. Max had na lang aarzelen besloten om Margrit ten huwelijk te vragen en werd zich door deze beslissing nooit dieper bewust van de invloed die de segregatie had gehad op de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Margrit verlangde naar Max. Ze had genoeg van de doodlopende wegen die ze in haar leven was ingeslagen. Max en Margrit trouwden en bezochten Harry, Charlotte en Michelle in Parijs die erg gelukkig waren met het huwelijk. Tot zijn teleurstelling kreeg Max van Pace te horen dat hij werd teruggeroepen naar New York en dat zijn bureau in Lagos wegens bezuinigingen werd gesloten.

Deel vier[bewerken | brontekst bewerken]

Hoofdstuk 27. Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Magrit vond in New York werk bij een galerie en maakte kennis met mensen als Bernard Zutkin, Kermit Shea en Minister Q. Max werd steeds gevoeliger voor de reacties die hij en Margrit als gemengd echtpaar in het openbaar kregen en hij merkte dat Margrit daar onvoldoende begrip voor had. Door de steeds verder oplopende spanningen in de Amerikaanse samenleving werd Max’ onrust nog groter. Hij was inmiddels in het bezit van vijf vuurwapens en een grote voorraad munitie. Hij voorzag groot gevaar voor de zwarte bevolking en wilde op alles voorbereid zijn. Magrit was geschokt en dacht dat Max de controle aan het verliezen was. Hij had ook lichamelijk klachten en liet zich medisch onderzoeken. Het was inmiddels 1963 en ze waren drie jaar getrouwd. Na een grote ruzie besloot ze terug te keren naar Amsterdam. Ze vertrok op de dag waarop de Mars naar Washington werd gehouden en er een bericht in de krant verscheen dat Jaja Enzwku dood was aangetroffen in Zwitserland.

Hoofdstuk 28. Leiden[bewerken | brontekst bewerken]

In Leiden denkt Max terug aan de Mars naar Washington die hij bijwoonde met het besef dat het medisch onderzoek had uitgewezen dat hij kanker had. Hij herleest de brief die Harry aan hem schreef opnieuw. Jaja Enzkwu was na zijn ontdekking van de Alliance Blanc zoveel mogelijk informatie gaan verzamelen om aan te kunnen tonen dat de Afrikaanse leiders hun landen niet konden beschermen tegen dit nieuwe kolonialisme. Enzkwu was daarom van plan om de Alliance Blanc te ontmaskeren en heel Afrika onder zijn leiding te brengen. In Washington brak paniek uit toen men ontdekte dat de plannen waren uitgelekt. De Amerikaanse regering bleek een geheim plan te hebben ontwikkeld: het King Alfred Plan. Het hield in dat in geval van een opstand de zwarte bevolking zou worden geïnterneerd en uitgeroeid. Toen de Amerikanen ontdekten dat Enzkwu weet had van het plan probeerden ze hem vergeefs uit de weg te ruimen. Enzwku begon te onderhandelen en was bereid de informatie terug te geven op voorwaarde dat de Amerikanen ervoor zorgden dat hij leider werd van Nigeria. Uit voorzorg speelde Enzkwu de informatie door aan Harry Ames. Toen Enzkwu kort daarop dood werd aangetroffen besefte Harry dat de Amerikanen hun geduld met Enzwku hadden verloren en dat hijzelf ook gevaar liep. Hij besloot om de informatie via Michelle Bouilloux over te dragen aan Max zodat die erover kon publiceren in Pace. Harry hield er zelfs rekening mee dat Charlotte, die had ontdekt dat hij een verhouding had met Michelle, in contact stond met de Amerikaanse geheime dienst.

Max leest het materiaal dat Jaja Enzkwu had verzameld en beseft dat er een opstand van Afrikaanse landen en zwarte bevolkingsgroepen zal uitbreken wanneer het bestaan van de Alliance Blanc wordt onthuld. Aan het eind van zijn brief merkte Harry op dat hij een afspraak had met Alfonse Edwards die de diplomatieke dienst had verlaten. Max beseft dat Harry door Edwards werd vermoord en dat hijzelf en iedereen die iets weet van het King Alfred Plan ook gevaar loopt. Hij sommeert Michelle om haar echtgenoot op te bellen en hem te vragen haar onmiddellijk op te halen en om bescherming te vragen van de Franse ambassade. Max belt met Minister Q in New York en geeft alle informatie over het King Alfred Plan door zodat Minister Q de plannen kan onthullen en een wereldwijde opstand in gang kan zetten.

Hoofdstuk 29. New York – Leiden – Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Het telefoongesprek tussen Max en Minister Q wordt afgeluisterd door de autoriteiten die concluderen dat Minister Q direct moet worden uitgeschakeld. Theodore Dallas, die deel blijkt uit te maken van de dienst die het gesprek afluistert, beseft dat hijzelf ook uit de weg geruimd zal worden nu hij weet heeft van het King Alfred Plan. Max die geplaagd wordt door pijn verbrandt de documenten en vertrekt. Hij is in het bezit van een vuurwapen. In Amsterdam bereidt Alfonse Edwards zich in zijn hotelkamer voor op het volbrengen van zijn missie. Hij was Michelle vanuit Parijs naar Leiden gevolgd waar iemand van de Amerikaanse ambassade haar huis in de gaten bleef houden. Hij wordt met de auto opgehaald door Roger Wilkinson. Wanneer Max bij Buitenkaag stopt om medicijnen in te nemen komen Edwards en Wilkinson aanrijden. Max weet Wilkinson met een schot te verwonden, maar Edwards slaagt erin Max een dodelijke injectie toe te dienen zodat het lijkt alsof hij aan een overdosis is bezweken. Edwards zoekt vergeefs naar de papieren van Jaja Enzkwu en beseft dat hij snel hulp voor Roger moet zoeken en naar Leiden moet om Michelle Bouilloux uit de weg te ruimen. In Amsterdam zit Margrit, die niet weet waarvoor Max naar Leiden is gegaan en die er inmiddels van overtuigd is dat haar toekomst met Max weer goed zal worden, op het Leidseplein op hem te wachten.

Personages[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel het verhaal dat in The Man Who Cried I Am verteld wordt fictief is, zijn verschillende personages uit de roman in meer of mindere mate gebaseerd op echte personen.

  • Max Reddick: een zwarte journalist en romanschrijver. Gebaseerd op Chester Himes.[1]
  • Margrit Westoever: Max Reddicks witte Nederlandse vrouw.
  • Harry Ames: een zwarte romanschrijver en vriend van Max Reddick. Gebaseerd op Richard Wright.[2]
  • Charlotte Ames: Harry Ames' witte vrouw. Gebaseerd op Ellen Poplar Wright.
  • Michelle Bouilloux: een witte Franse vrouw met wie Harry Ames een buitenechtelijke verhouding heeft.
  • Lillian Patch: een zwarte onderwijzeres en geliefde van Max Reddick.
  • Roger Wilkinson: een zwarte romanschrijver. Gebaseerd op William Gardner Smith.[3]
  • Alfonse Edwards: een zwarte overheidsfunctionaris. Gebaseerd op Richard Gibson.[4]
  • Theodore Dallas: een zwarte overheidsfunctionaris.
  • Bernard Zutkin: een Joodse literaire criticus.
  • Kermit Shea: een witte redacteur van het weekblad Pace waar Max Reddick voor schrijft.
  • Julian Berg: een Joodse redacteur van de krant New York Century waar Max Reddick voor schrijft.
  • Granville Bryant: een invloedrijke witte schrijver. Gebaseerd op Carl Van Vechten.[5]
  • Marion Dawes: een zwarte romanschrijver. Gebaseerd op James Baldwin.[6]
  • Jaja Enzkwu: een Nigeriaanse politicus en vriend van Harry Ames.
  • Regina Galbraith: een Joodse vrouw van Duitse origine met wie Max Reddick een losvaste verhouding heeft.
  • Paul Durrell: een zwarte dominee en voorman van de burgerrechtenbeweging. Gebaseerd op Martin Luther King.[7]
  • Minister Q: een zwarte moslimleider. Gebaseerd op Malcolm X.[8]
  • De President: gebaseerd op John F. Kennedy.[9]
  • Jim Bonnard: een witte romanschrijver en tekstschrijver voor de President.
  • Gus Carrigan: een witte tekstschrijver voor de President.
  • William MacKendrick: een zwarte student. Gebaseerd op James Meredith.[10]
  • Mr. Kittings: directeur van het American Lykeion in Athene. Gebaseerd op Richard Arthur Kimball.[11]
  • Daniel O’Brien: een witte dichter. Gebaseerd op Alan Dugan.[12]
  • Moses Boatwright: een zwarte filosoof, moordenaar en kannibaal.

Citaten[bewerken | brontekst bewerken]

  • "Dat moest je Nederland nageven; dat zijn ordelijkheid opvallend was, even opvallend als de hoog oprijzende gebouwen van New York." [13]
  • "Legers zijn als de maatschappijen die ze voortbrengen." [14]
  • "Wat prikkelde een zwarte huid de fascisten! Misschien omdat het de gemakkelijkst identificeerbare huid was; je hoefde niet te wachten tot je zo dichtbij was dat je zien kon of een neus recht of krom was; een zwarte huid kon je op straatlengte afstand al ontwaren." [15]
  • "Over München reizend werd ik naar Dachau getrokken en je kunt je nu, met die keurige ovens en heesters en bloemen moeilijk voorstellen wat daar twintig jaar geleden is voorgevallen. Er valt daar een les te leren voor de zwarte die hij nooit vergeten mag." [16]
  • "De niet ingeloste beloften kunnen nu barsten. Die driehonderd en vierenvijftig jaar oude rekening waarvan de rente sinds Jamestown en eerder is opgelopen, zal worden gepresenteerd." [17]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Merve Emre: Paraliterary: The Making of Bad Readers in Postwar America, The University of Chicago Press, Chicago/Londen, 2017.
  • William J. Maxwell, F.B. Eyes: How J. Edgar Hoover’s Ghostreaders Framed African American Literature, Princeton University Press, Princeton/Oxford, 2015.
  • LaRonda Meeshay Sanders-Senu, Toward a Progressive African Americanism: Africanism and Intraracial Class Conflict in Twentieth- and Early Twenty-First-Century African American Literature, The University of Tennessee, Knoxville, 2011.
  • Mark A. Tabone, The Politics of Utopia and Dystopia in Late Twentieth-Century Black Literature, University of Florida, 2013.
  • Jeffrey Allen Tucker (red.): Conversations with John A. Williams, University Press of Mississippi, Jackson, 2018.
  • John A. Williams: Flashbacks: A Twenty Year Diary of Article Writing, Anchor Press/Doubleday, New York, 1973.
  • John A. Williams: Naar Jamestown en terug, vertaald door Louis Ferron, A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1969.