Jacob Binckes

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Treehill (overleg | bijdragen) op 20 jul 2009 om 19:31. (→‎Bronvermelding)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Jacob Binckes (schilderij van Nicolaes Maes)

Jacob Binckes (Koudum, 1637Tobago, 12 december 1677) was een Nederlandse commandeur in de "Gouden Generatie" van Nederlandse marineofficieren. Zijn naam werd door hemzelf als "Benckes" geschreven. Binckes was een Friese zeeheld in dienst van de Admiraliteit van Amsterdam. Hij behaalde in de Eerste Slag bij Tobago van 3 tot en met 12 maart 1677 bij de Nederlandse kolonie Nieuw Walcheren op Tobago een tactische overwinning op de Fransen, maar sneuvelde in de Tweede Slag bij Tobago.

Zijn jeugd

Aan het begin van de 17e eeuw woonde in Koudum in de provincie Friesland, de schippersfamilie Binckes. De vader van Jacob en diens broers waren koopvaardijschippers en zoals dat gebruikelijk was in die jaren, waren Jacob en zijn broers dat aanvankelijk ook. De Nederlandse 17e eeuwse koopvaardijschippers waren in de Gouden Eeuw zeer rijk en de familie Binckes had in het openbare leven van hun stad grote invloed. De welvaart van destijds valt nog steeds te bewonderen aan het interieur van de Koudummer Martinikerk. Jacob werd op 10 september 1637 in Koudum gedoopt, als zoon van Bencke Benckes (senior) en Rinck Jacobs Hennema (1598-1662).

Opmerkelijk is dat van zijn ouders nog een aankoopbewijs voor een stuk land uit 7 maart 1635 bewaard is gebleven:

                  "Bencke Benckes en Rinck Jacobs Hennema echteluijden tot coudum 
                  ende Reuwer Jacobs Hennema en Jan Jacobs insgelijce echteluiden
                  wonende mede tot coudum" kochten van dorpsgenoot Andries Andries
                  "seeckere beschut stuck lants leggende bij terwische inde
                  gerechticheijt van den voorseide dorpe,.... steeckende van Jolle
                  tot aen de oosterwar hebbende Sijmon Jansen hollander ten
                  suidwesten naesten" [Op 29 maart 1637 werd de aankoop echter 
                  teruggedraaid, omdat bleek dat het land was belast met "fidei 
                  commisair" en daarom niet verkocht mocht worden door Andries].

Jacob en zijn broers zochten het, gedreven door avontuurzucht en vaderlandsliefde, hogerop. Jacob was in zijn jeugd opgegroeid met verhalen over de overwinningen van zeehelden als Lodewijk van Boisot, Jacob van Heemskerck en Maarten Tromp en koos om die reden voor de marine. Uiteindelijk zou hij uitgroeien tot commandeur, een hoofdofficiersfunctie in de Nederlandse marine, die tijdelijk werd toegekend aan een kapitein-ter-zee als deze meerdere schepen moest bevelen, soms gevolgd door benoeming tot een hogere rang. De Engelsen zouden in navolging hiervan later de rang "Commodore" invoeren. Zijn broers werden invloedrijke personen, die werkten voor de VOC, of net als Jacob voor de Admiraliteit van Amsterdam. Jacob's broer Haitje was aanvankelijk schipper op de Witte Eenhoorn, maar verhuisde later naar Amsterdam, waar hij onderéquipagemeester werd, belast met het uitrusten van schepen voor de admiraliteit van Amsterdam. Een andere broer Poppe deed mee in 1653 in dienst van dezelfde admiraliteit van Amsterdam, aan de Slag bij Terheyde, als kapitein op de driemaster De Brak en zou in 1654 voor de Amsterdamse kamer van de VOC een reis maken via Kaap de Goede Hoop naar Batavia. Een gedeelte van de familie bleef Friesland trouw en ging in Staveren, de oude naam voor Stavoren wonen, waar de familie Binckes tot ver in de 18e eeuw zeer grote invloed had. In 1611 was Jacob Binckes Hannema burgemeester van Stavoren, in 1695 was dat Bincke Binckesz Binkes en in 1716 Folkert Binkes. Ook Jacob ging na zijn huwelijk, op 21 juni 1657 met Thiedt Galties, in Stavoren wonen, waar hij als erenaam "De Zeekapitein" had. Na haar overlijden in 1668 zou hij zich in 1675 verloven met Ingena Rotterdam. De familienaam Binckes stierf echter in de 19e eeuw geheel uit.

Zijn maritieme loopbaan

Onder admiraal Michiel de Ruyter deed Binckes zeer verdienstelijk mee in de Tweede Engels-Nederlandse oorlog, de eerste keer op 4 en 5 augustus 1666 tijdens de Tweedaagse Zeeslag, die begon bij de Engelse kust bij North Foreland. Daarna was hij een van de kapiteins van de Nederlandse vloot die daadwerkelijk in juni 1667 de Theems opvoeren tijdens de Tocht naar Chatham en waarbij hij onder de rook van Londen meehielp, om de beste schepen van de Engelse vloot in brand te steken of te veroveren. Van het Engelse vlaggenschip de Royal Charles dat daarbij werd meegesleept, is heden nog steeds het houten achterdeel in het Rijksmuseum in Amsterdam te bewonderen, als permanent bewijs van de moed van mannen als Binckes. Daarnaast bleef hij na deze actie gedurende de rest van de oorlog met de Nederlandse vloot aanvallen uitvoeren op de Engelse oost- en zuidkust. In de Derde Engels-Nederlandse Oorlog deed hij op 7 juni 1672 aan de Engelse oostkust bij Suffolk, wederom onder luitenant-admiraal De Ruyter van zich spreken, als kapitein van de Woerden met 70 stukken tijdens de strategische overwinning in de Slag bij Solebay, tegen de Engels-Franse vloot onder het bevel van de hertog van York. En het zou onder anderen Binckes zijn, samen met andere Nederlandse zeeofficieren, die later tijdelijk de naam van een plaats New York, genoemd naar diezelfde York zou veranderen. In juni 1672 commandeerde Binckes de Groot Hollandia tijdens een actie voor West-Kapelle bij de Zeeuwse kust en op 21 juli werd hij weer kapitein van de Woerden. In september werd Binckes samen met vier andere officieren waaronder Volckert Schram en David Vlugh, ten onrechte door de Orangist schout-bij-nacht Jan den Haen om politieke redenen beschuldigd van lafheid getoond tijdens de in juni gevoerde Slag bij Solebay. Allen werden echter door de krijgsraad van alle blaam gezuiverd en Binckes kon zich weer bij de vloot bij Texel voegen.

De herovering van Nieuw-Amsterdam

Terwijl in 1673 tijdens de Derde Engels-Nederlandse Oorlog Het Kleen Hoopken, de bijnaam van de hoofdmacht van de Nederlandse vloot, achter de Zeeuwse zandbanken op een gecombineerde Engels-Franse aanval bleef wachten, voerden de Nederlandse admiraliteiten daarnaast vele kleinere expedities uit. Op 8 december 1672 werd door de Admiraliteit van Amsterdam een eskader onder commandeur Binckes op de Noordhollandt, die het bevel voerde over vier oorlogsschepen, naar Cádiz gezonden om te voorkomen dat de Engelsen of Fransen de Zilvervloot zouden onderscheppen van Spanje, een land dat, hoewel het nog niet aan de oorlog meedeed, toch een bondgenoot was van de Republiek. Na afloop van die, overigens geslaagde, missie moest men doorvaren naar West-Indië, om daar op kaapvaart te gaan en omgekeerd Engelse en Franse kapers te onderscheppen.

In de middag van 22 mei 1673 naderde Binckes strijdmacht, ondertussen uitgegroeid tot zes vaartuigen, de Franse bezitting Martinique. Men voer ter misleiding onder Franse vlag. Onverwacht ontmoette men een eskader dat de Nederlandse vlag voerde. Snel liet men de valse kleuren zakken. Het bleek te gaan om een vloot oorlogsschepen van de West-Indische Compagnie onder het bevel van de Zeeuw Cornelis Evertsen de Jongste. Deze "Keesje de Duivel" had opdracht gekregen om Sint-Helena en Cayenne te nemen maar had op beide punten gefaald. De twee commandanten besloten nu hun strijdkrachten samen te voegen om zo een ongemeen sterke vloot te formeren die alsnog iets van groter belang zou kunnen verrichten. Er waren op dat moment geen gelijkwaardige Engelse of Franse eskaders in Amerika. Wie het bevel zou voeren over de gecombineerde strijdmacht liet men in het midden; Binckes kon zonder uitdrukkelijke opdracht ook geen schepen van de Admiraliteit van Amsterdam ondergeschikt maken aan Evertsen, die werkte voor de West-Indische Compagnie en de Admiraliteit van Zeeland en omgekeerd gold dat natuurlijk ook.

Samen met Cornelis Evertsen de Jongste zou Jacob Binckes vele overwinningen behalen. Hij trad met succes op in de Franse West-Indische gebieden en heroverde het tijdelijk Engelse eiland Sint Eustatius. Dit eiland is nu nog steeds onderdeel van Nederland, maar bij de herovering sneuvelde op 8 juni 1673 kapitein Hanske Fokkes. Deze had eerder in 1667 als kapitein van de Overijssel met 32 stukken meegedaan met de aanval op Harwich en in 1672 op de Amsterdam met 60 stukken aan de succesvolle Slag bij Solebay. Daarna zeilden de gecombineerde eskaders van Evertsen en Binckes naar het noorden en overvielen op 22 juli 1673 met succes een veertigtal Engelse handelsschepen van de tabaksvloot op de James-rivier in de Engelse kolonie Virginia. Zes prijzen (buitschepen) werden genomen en nog eens tien schepen werden vernietigd, door de Nederlanders of door de Engelsen zelf om te verhinderen dat ze in vijandelijke handen zouden vallen. En op 9 augustus van dat jaar verscheen Binckes met de Nederlandse eskaders plotseling voor de oorspronkelijk Nederlandse kolonie Nieuw-Amsterdam, dat in 1664 in vredestijd door de Engelsen was "veroverd" zonder één enkel schot te hoeven lossen en waarbij zij de stad hernoemd hadden in New York, naar de hertog van York, de latere koning Jacobus II van Engeland. De beide officieren Binckes en Evertsen hadden geen opdracht om Nieuw-Amsterdam te heroveren, maar de mannetjesputters probeerden het toch. Binckes en de Nederlandse eskaders ankerden bij Manhattan en eisten de overgave van de kolonie. Na een bombardement op Fort James dat door slechts tachtig man verdedigd werd, gaf de stad zich op 29 juli over. Joan Becker zeilde met twee snauwen de rivier hoger op en dwong op 23 augustus de overgave van Fort Albany af, zodat de hele kolonie in Nederlandse hand kwam. Binckes en Evertsen veranderden de naam voor de tweede keer. De stad werd nu Nieuw Oranje hernoemd, naar de nieuwe stadhouder Willem III van Oranje-Nassau. Binckes zeilde weg in de hoop dat de stad Nederlands zou blijven, maar de hoofdstad en de hele kolonie Nieuw Nederland werden in 1674 bij de Vrede van Westminster aan het einde van de Derde Engels-Nederlandse Oorlog aan Engeland teruggegeven, zoals dat in 1667 na de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog bij de Vrede van Breda was overeengekomen. Zeeland noch Holland waren in het behoud van de kwetsbare en weinig profijtelijke kolonie geïnteresseerd. Op 14 september voer de vloot naar Europa, maar werd door een storm uiteengeslagen zodat Binckes en Evertsen gescheiden werden; pas op 7 december werden ze weer verenigd in de Zuid-Spaanse havenstad Cádiz.

Het Ongelijke Duel

Binckes, die eerder nabij Cadiz was aangekomen, had met veertien weer andere Zeeuwse kapers al een vergeefse poging gedaan een Engels konvooi te onderscheppen. In december deed de gezamenlijke vloot weer een poging maar kaapte slechts een Frans en Turks schip. Op 24 januari 1674 vertrok Binckes voor een derde tocht, nu alleen met de schepen van Amsterdam. Terwijl deze in februari 1674 bij de ingang van de Middellandse Zee aan het kruisen was op zoek naar vijandelijke schepen, had Cornelis Evertsen de Jongste zijn schip in de neutrale Cádiz gekrengd: opzij getrokken om de bodem schoon te kunnen laten maken. Op 22 februari liep 's-middags een klein Zeeuws oorlogsschip, de Schakerloo met 100 man en 28 stukken onder het bevel van kapitein Lievense Passchier de Witte, die in het eskader van Binckes en Evertsen mee had gedaan met de herovering van Nieuw-Amsterdam en die een zeer goede naam had, de haven binnen. Niet veel later liep ook het veel grotere Engelse oorlogsschip de Tyger met 300 man en 64 stukken, onder het bevel van kapitein Thomas Harman de haven binnen. Plotseling waren er ongegronde, voornamelijk Engelse, geruchten, dat kapitein De Witte de haven was ingelopen, omdat hij de Engelse kapitein Harman niet durfde te trotseren. De Hollandse consul hoorde de geruchten en vertelde dit aan Evertsen. En deze drong er bij De Witte onmiddellijk op aan, dat deze laatste de Engelsman zou uitdagen voor een scheepsduel van schip tegen schip. Kapitein De Witte was woedend dat er aan zijn moed getwijfeld werd en leende van Evertsen 70 bemanningsleden, om nog steeds onderbemand met 170 man het gevecht te kunnen aangaan. De Witte voer op 23 februari als eerste de haven van Cádiz uit, onmiddellijk gevolgd door het veel grotere Engelse oorlogsschip. De Witte had met zijn veel kleiner oorlogsschip natuurlijk geen enkele kans en als enige mogelijkheid probeerde hij het grotere Engelse schip te enteren. Maar hij werd teruggeslagen en het gevecht werd met de kanonnen voortgezet. Toen hij 50 doden en 70 gewonden had, waaronder hijzelf, gaf hij zich over en liet de vlag strijken. Blijkbaar triomfantelijk voerde de lichtgewonde Harman, met hele lichte verliezen aan boord de Schakerloo en de gevangenen naar Cádiz. Maar Binckes had het kanonvuur gehoord en kwam enkele uren later ook de havenstad binnen. Toen hij hoorde wat er gebeurd was, stuurde hij en drie andere Hollandse kapiteins de Engelse kapitein een hele simpele maar dreigende boodschap: "Laat ogenblikkelijk alle gevangenen vrij, of de Tijger zal ter plaatse in de grond geboord worden, neutrale haven of niet". Harman had het ongelijke scheepsduel met de veel kleinere Schakerloo kunnen winnen, maar riskeerde geen nieuw gevecht met een ander aan hem gelijkwaardig Hollands oorlogsschip en liet de gevangenen vrij. Binckes werd ter plaatse gevierd als held en, na een vertrek op 3 maart, in Holland aangekomen kreeg hij (en dat zal ook voor kapitein Passchier de Witte gegolden hebben) van de Admiraliteit van Amsterdam vele eerbewijzen en geld. Harman werd op 10 september 1677 als kapitein op de "Sapphire" in gevecht met Algerijnse schepen gedood.

Binckes in de Oostzee

Zweden was net als de bisdommen Münster en Keulen een van de landen geweest, die een verbond met Engeland en Frankrijk hadden gesloten tijdens de Derde Engelse Oorlog. Na het einde van deze oorlog en na ondertekenen van de Vrede van Westminster op 19 februari 1674, was Engeland als vijand weggevallen, maar de zeereuzen Frankrijk en Zweden waren nog steeds in oorlog met de Republiek. Een van de belangrijkste Nederlandse pijlers van de economie was de lucratieve Oostzeehandel. Uitbreiding van de Zweedse invloedssfeer betekende een bedreiging voor de Republiek, die er alle belang bij had om te voorkomen, dat de Zweden of andere landen de Oostzeehandel konden belemmeren. Kapitein Binckes werd in 1675 met een eskader van negen oorlogsschepen en enkele kleinere schepen door de Staten-Generaal naar de Oostzee gestuurd, om de Zweedse expansie te stoppen. De Denen hadden in de Republiek de belangrijkste bondgenoot en ook zij zonden ter ondersteuning een oorlogsvloot onder het bevel van admiraal Koert Sivertsz. Adelaer. Hij was van Hollands-Noorse afkomst en had nog gediend onder Maarten Tromp en Michiel de Ruyter. De Deense vloot was voor het grootste gedeelte een exacte kopie van het Hollandse voorbeeld en had ook veel Nederlandse officieren en manschappen. Maar de beide vloten van Binckes en Adelaer hadden in 1675 geen grote ontmoetingen met de Zweedse vloot en daarom werd Binckes samen met het Nederlandse eskader naar de Republiek teruggeroepen. In de komende winter overleed Adelaer aan een epidemische ziekte en de Deense koning vroeg luitenant-admiraal Cornelis Tromp om Deens opperbevelhebber te worden, wat uiteindelijk op 11 juni 1676 tot de Zeeslag bij Öland zou leiden, waarbij de gecombineerde Hollands-Deense vloot na 1644 bij de Zeeslag in het Listerdiep en 1658 bij de Slag in de Sont, opnieuw de Zweedse vloot verpletterend zou verslaan.

Zijn laatste gevecht

Na de Derde Engels-Nederlandse Oorlog werd bij de Vrede van Westminster op 19 februari 1674, de vroegere Zeeuwse kolonie Nieuw Walcheren op Tobago, een verlaten maar vruchtbaar eiland in het Caribisch gebied voor de kust van het huidige Venezuela, opnieuw toegewezen aan Nederland. Hier probeerde in 1628, toen Piet Heyn de Zilvervloot achterna zat, de vloot van Pieter Adriaanszoon Ita met 63 Zeeuwse kolonisten op de Fortuyn Tobago te koloniseren, maar werd toen hij proviand en water zocht door indianen verdreven. Sinds 1632 toen er zich de eerste Zeeuwse kolonisten vestigden, was het drie keer in Nederlands bezit geweest en drie keer weer veroverd door andere landen. De Zeeuwse commandeur Abraham Crijnssen, had het onder andere in 1667 in bezit genomen, nadat hij eerder dat jaar Suriname veroverd had. Daarna was het in 1672 weer veroverd door Engelsen, waarna het in 1674 opnieuw Nederlands bezit werd. De Admiraliteit van Amsterdam onderzocht de mogelijkheden om de kolonie nieuw leven in te blazen. Met toestemming van de Staten-Generaal werd een eskader samengesteld, onder leiding van kapitein Binckes. Deze vloot bestond uit zeven oorlogsschepen waaronder Binckes vlaggenschip de Beschermer met 50 stukken en kapitein Roemer Vlacq op de Huys van Kruyningen met 56 stukken, drie adviesjachten en een fluit, deze twee laatste scheepstypen hadden zeer goede zeileigenschappen. De vloot van Binckes met 700 extra soldaten en Amsterdamse kolonisten aan boord verliet op 16 maart 1676 de haven van Texel, hetzelfde jaar dat Michiel de Ruyter zou sneuvelen in de Middellandse Zee en Cornelis Tromp de overwinning zou behalen tegen de Zweedse vloot. Binckes kreeg de orders mee voor het opzetten van een grotere kolonie met veel kolonisten en de order om zoveel mogelijk Franse bezittingen in West-Indië aan te vallen. Op 6 mei veroverde hij Cayenne in Frans Guyana en op 1 juni Marie Galante. De verovering van Guadeloupe mislukte op 16 juni, maar Binckes wist wel op 20 juni na zeer zware gevechten met de Franse verdedigers, Sint-Maarten te veroveren, dat daardoor onderdeel werd van de Nederlandse Bovenwindse Antillen en dat in 1817 definitief zou worden bevestigd. Op 30 juni deelde hij zijn eskader in tweeën. Hij stuurde kapitein Jan Bont met drie schepen, met aan boord de Amsterdamse kolonisten en ongeveer vierhonderd op de Fransen bevrijde slaven naar Tobago. Binckes ging zelf met de rest van het eskader naar Sint Domingo (het huidige Haïti) waar hij op 16 juli een rijke Franse handelsvloot veroverde.

Binckes kwam op 21 september 1676 aan op Tobago, waar inmiddels ook zijn vooruit gestuurde schepen waren, behalve dat van kapitein Jan Bont, want deze was alleen naar Nederland teruggekeerd. Als commandant begon Binckes op grote schaal verdedigingsmaatregelen te treffen tegen mogelijke Franse aanvallen, hoewel hij veel uitval had onder zijn manschappen, doordat het klimaat voor veel tropische ziekten zorgde. Binckes koos voor de plaats van de hoofdstad de plek van de nauwe goed te verdedigen Roode Klipbaai. Op het strand liet hij een vierkante zogenaamde sterrenschans aanleggen, dat geconcentreerd ondersteuningsvuur kon bieden aan de rest van zijn verdedigingswerken. Bij de rotsen bij de ingang van de baai liet Binckes nog een extra schans aanleggen. Op het moment dat in februari 1677 de verdedigingswerken klaar waren, kwamen drie schepen uit Nederland met nieuwe proviand en munitie, maar zonder de broodnodige extra soldaten. De bemanning van de schepen had wel de melding dat een Frans eskader met oorlogsschepen onder het bevel van de viceadmiraal Jean d'Estrées in het Caribisch gebied was. Deze Franse vloot was al op 6 oktober 1676 uit Brest vertrokken met de opdracht van de Franse koning Lodewijk XIV om de Nederlandse veroveringstocht te stoppen. Deze vloot had op 21 december Cayenne heroverd en kwamen op 20 februari 1677 aan op Tobago. De Franse landingen op de kust van Tobago begonnen direct diezelfde dag en daar pauzeerden de Fransen, in afwachting van de Franse vlootaanval tijdens de Eerste Slag bij Tobago die plaats zou vinden op 3 maart.

Tijdens de verbitterde, bloedige en langdurige gevechten wist Binckes, hoewel onderbemand door veel uitval door zieken vanwege het tropische klimaat, een drietal Franse landaanvallen op de "sterrenschans" af te slaan en daarna vandaar uit volhardend ondersteuningsvuur te bieden aan zijn schepen, waarbij er een heldenrol was van kapitein Roemer Vlacq (de oudste), die zijn schip Huys van Kruyningen opblies om het uit handen te houden van enterende Fransen en daarbij de Franse schepen zwaar beschadigde. Binckes wist uiteindelijk de Fransen te verdrijven en een overwinning te behalen, waarbij het Franse vlaggenschip verloren ging, de Franse viceadmiraal d'Estrées zwaar gewond raakte en de Franse schout-bij-nacht Gabaret sneuvelde. Daarnaast waren er 1500 Franse doden, ongeveer het vijfvoudige van het aantal Nederlandse doden. Binckes vlaggenschip de Beschermer was tijdens de heftige gevechten één van de weinige overlevende Nederlandse schepen. Ook het Nederlandse schip de Gouden Star met 28-30 stukken van de Amsterdamse Admiraliteit werd bij deze felle gevechten verbrand, waarbij kapitein Pieter Cooreman gedood werd. Maar ook de Franse vloot was zéér zwaar getroffen en het restant moest zwaar gehavend en onverrichter zake op 12 maart naar Frankrijk terugkeren. Binckes had de Nederlandse kolonie Nieuw Walcheren gered en dat zou waarschijnlijk promotie hebben betekend, maar hij was niet meer in staat om verder te vechten. Doordat versterkingen vanuit Nederland uitbleven, sneuvelde Binckes tijdens een tweede aanval van een nieuwe Franse vloot op 12 december 1677 tijdens de Tweede Slag bij Tobago, doordat een Franse mortierbom insloeg in de kruitkamer van de "sterrenschans", terwijl hij op dat moment in de eetkamer erboven zat te eten. Het vlaggenschip van Binckes de Beschermer werd door de Fransen tijdens deze tweede aanval veroverd. Commandeur Binckes vocht, won en sneuvelde geheel in de roemrijke traditie van de Nederlandse marine. Hij werd slechts veertig jaar oud. Het is niet bekend, maar het is onwaarschijnlijk dat zijn door oorlogsverwondingen gehavend stoffelijk overschot terug werd gebracht naar Nederland. Maar het is waarschijnlijker, dat hij in het vaderland een cenotaaf, een schijngraf kreeg of een epitaaf, een al dan niet grote opgehangen stenen herdenkingsplaat.

Informatief

  • Er bestaat in Amersfoort een Binckesstraat [1]
  • Er bestaan in Friesland twee Jacob Binckesstraten, in Koudum en in Leeuwarden.
  • Overigens wordt Binckes in een Engelstalig artikel over de expeditie in het Caribische gebied Vice-Admiraal genoemd.
  • In de bron: M.A. van Alphen: "Kroniek der Zeevaart" (2003) staat in tegenstelling tot twee andere verhalen, de versie dat kapitein De Witte werd beledigd door de Engelse kapitein Harman, dat het scheepsduel niet plaats vond op 23 februari, maar op 25 februari en dat kapitein Passchier de Witte sneuvelde en niet gewond raakte.

Externe links

Bronvermelding

  • Vere F. "Met zout in hun bloed"