Jean Starobinski

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Jean Starobinski
Jean Starobinski
Algemene informatie
Volledige naam Jean Isaac Starobinski
Geboren 17 november 1920
Geboorteplaats Genève
Overleden 4 maart 2019
Overlijdensplaats Morges
Land Vlag van Zwitserland Zwitserland
Beroep Hoogleraar ideeëngeschiedenis, Franse filologie en medische geschiedenis
Werk
Bekende werken Montesquieu (1953); Jean-Jacques Rousseau: la Transparence et l’Obstacle (1957) ; L’invention de la liberté (1964) ; Les mots sous les mots : les anagrammes de Saussure (1971) ; Le remède dans le mal : critique et légitimation de l’artifice à l’âge des lumières (1989) ; Diderot dans l’espace des peintres (1991) ; Largesse (1994) ; Les enchanteresses (2005).
Dbnl-profiel
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Jean Isaac Starobinski (Genève, 17 november 1920Morges, 4 maart 2019) was een Zwitserse psychiater, filoloog in Franse literatuur, medisch historicus en ideeënhistoricus.[1]

Starobinski was docent Romaanse talen aan de Johns Hopkins-universiteit (1953-1956), hoogleraar Franse literatuur aan de universiteit van Genève (1958-1985) en gasthoogleraar aan het Collège de France (1987-1988).

Hij geldt als een autoriteit van de Verlichtingsfilosofen.[2]

Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]

Starobinski was een zoon van Aron Starobinski en Szajndla Frydman, een joods echtpaar. Zijn vader vluchtte uit Polen in 1913 omwille van jodenvervolging. Beide ouders studeerden af in Genève als arts; zijn vader was daarnaast essayist.[3] Aan de universiteit van Genève studeerde Starobinski Frans, Latijn en Oudgrieks (1939-1942). Hij leerde er Pierre Jean Juve kennen, die in ballingschap in Genève leefde. Hij publiceerde de gedichtenbundel Porches à la nuit des saints van Jouve.

Vervolgens studeerde Starobinski geneeskunde in Genève (1942-1948). Een carrière als arts leek hem meer organiseerbaar dan als filoloog. Tijdens zijn geneeskundestudies onderhield hij contacten met joodse verzetsstrijders in Frankrijk. Tevens bestudeerde hij literaire werken, zodat hij in 1945 commentaren publiceerde over Franz Kafka. Na het behalen van zijn diploma verwierf hij het Zwitsers staatsburgerschap (1948), iets wat hem in 1940 nog geweigerd was.

Hij combineerde een opleiding tot psychiater met een assistentschap Franse literatuur aan de universiteit van Genève.

Op uitnodiging van Georges Poulet werd Starobinski docent aan de Johns Hopkins-universiteit in Baltimore (1953). Het werden beslissende jaren in zijn academische keuze om literatuurstudies verder te zetten. Uit methodologische discussies tussen de literatuurcritici Georges Poulet en Leo Spitzer destilleerde Starobinski zijn eigen methode. Hij noemde het ‘relation critique’. Hij bekwaamde zich in Franse literatuur van de 16e tot de 20e eeuw, van Montaigne tot Valéry, om zich specifiek toe te leggen op de werken van Jean-Jacques Rousseau. Met zijn doctorale thesis La transparence et l’obstacle (1957) gewijd aan Rousseau behaalde hij internationale bekendheid. Hij interpreteerde er met psychoanalytische methoden de persoonlijkheid van Rousseau.[4]

In 1957 was Starobinski terug in Zwitserland. Hij werkte nog als arts in het psychiatrisch ziekenhuis in Prilly (1957-1958). Het liet hem toe een tweede maal te promoveren: het doctoraat in de geneeskunde met een proefschrift over de geschiedenis van de behandeling der melancholie tot het jaar 1900. Hij promoveerde hiermee aan de universiteit van Lausanne (1960).

Ondertussen verkreeg Starobinski in 1958 de leerstoelen Ideeëngeschiedenis en Geschiedenis der geneeskunde aan de universiteit van Genève. Na het emeritaat van Marcel Raymon (1962) nam hij er de leerstoel Moderne Franse literatuur bij. In 1964 volgde een bevordering tot gewoon hoogleraar. Hij nam het ambt van gasthoogleraar waar aan de universiteit van Bazel (1959-1961), Collège de France in Parijs (1987-1988) en de Eidgenössische Technische Hochschule Zürich (1992-1993).

Dertig jaar was Starobinski de organisator van de Rencontres internationales de Genève (1965-1996) en de voorzitter van de Société Jean-Jacques Rousseau in Genève (1967-1993). Ook na zijn emeritaat (1985) bleef hij internationaal publiceren.

Hij stierf aan de leeftijd van 98 jaar in Morges (2019).

Zijn persoonlijke bibliotheek en zijn archiefstukken bevinden zich in de Schweizerische Nationalbibliothek in Bern.[5]

Gezin[bewerken | brontekst bewerken]

In 1954 huwde Starobinski met Jacqueline Sirman, een oogarts. Het echtpaar had drie zonen.[6]

Eerbewijzen[bewerken | brontekst bewerken]

Hij ontving in totaal zestien eredoctoraten[7] onder meer van de Université Libre de Bruxelles (1979) en de Johns-Hopkins universiteit (1993). Hij was lid van academies in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Duitsland, Frankrijk en België.

Hij ontving de volgende prijzen: