Pieter Sickinghe

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Wapen van de familie Sickinghe

Pieter of Peter Sickinghe ook wel van Sickinga genoemd (ca.1530 - 1578) was een Nederlands militair, politicus, olderman van Harlingen, drost van Friesland, grietman van Barradeel en heer van Zuidwolde. Hij was namens de Groningse Ommelanden een van de ondertekenaren van de Unie van Brussel op 9 januari 1577.

Leven[bewerken | brontekst bewerken]

Pieter (van) Sickinghe, telg uit het Groningse adellijke regentengeslacht Sickinghe, werd geboren als zoon van de Groningse burgemeester dr. Johan Sickinghe (1495-1572) en Anna Gysens (Chiesens). Sickinghe was heer van Zuidwolde. De jonkers Feijo II Sickinghe (1546-1579) en Harmen Sickinghe (overl. vóór 1606) waren zijn broers. Hij was een oom van de landedelman jr. Johan Sickinghe (1576-1652). Pieter Sickinghe was getrouwd met Bauw van Isselmuyden. Zij kregen geen kinderen samen.

Op 26 November 1571 trad hij namens zijn vrouw op bij de scheiding van huizen, hoven, landerijen en heerlijkheden tussen zijn vrouw, Erenst van Iselmuden, de vrouw Hindrick van Iselmuden en de broers Coert, Hindrick, Hermen, Wigbolt en Claes.[1]

Pieter Sickinghe erft van zijn vader het huis te Beyum (Sickinghe) ’binnen de brugge’ met grachten, hoven en singel voor 600 emder gulden.[2][3] Sickinghe was in 1577 en 1578 olderman van de stad Harlingen.[4]

Na zijn eigen overlijden in 1578 krijgen zijn broer Harmen Sickinghe (overl. vóór 1606) en diens vrouw Beele Clant, telg uit het jonkers en hoofdelingen geslacht Clant, de borg in handen. Een stuk uit 1578 laat een inventaris zien van de 'ammunitie en proviand, die Hendrick van Oyenbrugge, drost van Harlingen, heeft overgenomen van de erfgenamen van zijn voorganger, Peter van Sickinge.'[5]

Werk[bewerken | brontekst bewerken]

Als Ommelander heer bij de Unie van Brussel[bewerken | brontekst bewerken]

Huis te Beyum met het wapen van de familie Sickinghe

Pieter Sickinga was, in tegenstelling tot zijn vader dr. Johan, samen met zijn broers Harmen en Feijo een groot tegenstander van de stad Groningen. Zij vonden de druk die de Stad op de Ommelanden uitoefenden onevenredig hoog. Sickinghe diende daarom in maart 1571 met twee andere Ommelanders bij de centrale regering te Brussel een smeekschrift in, waarin over de onderdrukking door de stad geklaagd werd. De stadssyndicus G. Westendorp, die het antwoord van de stad moest opstellen, schreef teleurgesteld op de keerzijde van het stuk: Nota dat deese supplicatie tho Hove overgegeven is gewest door Peter Sickinga, borgemester Johan Sickinga sone. Uit datzelfde jaar stamt een akte met als inhoud: 'Akte van volmacht van de Staten der Ommelanden voor Johan de Mepsche op den Ham, Peter Sickinge en dr. Peter van Zijl om Alva een verklaring over te leggen, dat de ordonnantie op de criminele justitie strijdig is met de privileges'.[6]

In de herfst van 1576 werden de Stad en Ommelanden geconfronteerd met de politieke omwenteling in het Zuiden. De Staten van Brabant gingen gebukt onder de muitende Spaanse soldaten op hun gewest en riepen in september 1576 zelf de Staten-Generaal bijeen. De kans dat het Noorden hieraan mee zou doen werd echter klein geacht aangezien de koningsgezinde Portugese stadhouder van de Friesland en Groningen, Caspar de Robles (1527-1585), de teugels daar strak hield. Herhaaldelijk negeerde of verduisterde hij de oproepingsbrieven van de zuidelijke gewesten. Het duurde niet lang voor de Ommelanders lucht kregen van de verduisterde brieven die mede aan hen gericht waren. In eerste instantie ontkende de Robles maar niet veel later moest hij toch toegeven dat er een brief was binnengekomen met het verzoek aan de Ommelander Staten om afgevaardigden naar Brussel te zenden.[7]

Bij de Pacificatie van Gent in 1576 waren de gewesten Friesland en Groningen onder de Robles niet vertegenwoordigd geweest en op 20 oktober werd dan ook een brief verzonden, direct aan Robles gericht, met daarin de oproep onmiddellijke vertegenwoordiging vanuit de Staten van Friesland en Groningen te zenden. De Brusselaar Francois Marini Stella werd vanuit het Zuiden naar Groningen gestuurd, de Robles zijn verblijfplaats, om de aansluiting van de noordelijke gewesten bij de pacificatie te bevorderen. Bij aankomst werd hij direct gevangengenomen door de Robles. Stella wist echter de soldaten die hem gevangen hielden achter zich te krijgen en liet de Robles gevangennemen.

De handtekening van Pieter Sickinghe (rode cirkel) op het derde blad van de Unie van Brussel (1577) te midden van de handtekeningen van Lambert van Starckenborgh (links) en Eysso Jarges (rechts)

Nu de Robles geen invloed meer had op het besluit om afgevaardigden te sturen begon de onenigheid tussen Stad en Ommelanden. Groningen stond voor een dilemma. Bleven zij loyaal aan de Spaanse majesteit of gebruikten zij dit moment om onder het strenge Spaanse juk vandaan te komen. Uiteindelijk besloot de stad slechts een stadsbode te sturen met een bewust vage brief. Mensen in Stad en Ommelanden waren alles behalve tevreden met deze zwakke opstelling. In de Stad was men bang voor muitende soldaten en hoopte men op een verlichting van de drukkende lasten. Bij de Ommelanders was men bang dat het gewest geïsoleerd zou raken als het niet snel afgevaardigden zou sturen naar het nieuwe bewind in Brussel. Na herhaalding aandringen door de Raad van State gingen Stad en Ommelanden met elkaar in overleg. De stad bleef, tot irritatie van de Ommelanders, het besluit echter voor zich uit schuiven. Er werd een gezamenlijke raad opgesteld die uitsprak geen afgevaardigden te sturen omdat de pacificatie toch al getekend zou zijn. Terwijl de kopie van deze te zenden brief gemaakt werd, kwamen de Ommelanden met de mededeling dat ze besloten hadden om zelf afgevaardigden te sturen.

De raad voelde zich bedrogen maar kon niet voorkomen dat op 7 december 1576 de heren Hermannus Dockum, Lambert van Starckenborgh, Pieter Sickinghe en Eysso Jarges naar Brussel vertrokken. Hier ondertekenden zij op 9 januari 1577 namens de Ommelanden voor de Unie van Brussel.[8][9] De stad Groningen besloot na veel consternatie uiteindelijk zelf geen afgevaardigden meer te sturen.

Als Drost van Harlingen en Grietman van Barradeel[bewerken | brontekst bewerken]

Het Blokhuis Harlingen

De Spanjaard Hernando de Bustamente werd in 1572 door de stadhouder Caspar de Robles benoemd tot grietman van Barradeel. Hij werd echter zeer gehaat door de bevolking, in 1576 gevanggenomen en naar Maastricht gebracht. In datzelfde jaar werd de stadhouder de Robles gevangengenomen door zijn eigen soldaten. Op voordracht van Willem van Oranje werd de graaf van Rennenberg George van Lalaing (1536-1581) in 1576 benoemd tot stadhouder van de noordelijke gewesten. Op 20 april 1577 april werd Pieter Sickinghe als opvolger van de Bustamente aangesteld als grietman van Barradeel. Naar aanleiding van het overlijden van Pieter Sickinghe in 1578 werd de Spaansgezinde Hendrik van Oyenbrugge aangesteld als Grietman.[10]

Sickinghe was kapitein en drossaard op het kasteel te Harlingen.[11] Hij was al zeker voor 23 februari aangesteld als tijdelijk drost. De stadhouder Rennenberg had hem destijds persoonlijk aangedragen. Toen de periode van de vorige drost afliep schreef de Staatsraad op 5 maart dat ze al iemand in gedachten hadden als opvolger. De voorkeurskandidaat was Willen van Doetinchem. Maar op aandringen van de nieuwe stadhouder Rennenberg kreeg de heer van Zuidwolde, Pieter Sickinghe, die in 1576 als Ommelander afgevaardigde naar de Staten-Generaal was gekomen, de post.[12][13] In zijn rol als drost van Harlingen ontving hij op 15 mei 1577 een brief van Margaretha van der Mark (1527-1599), gravin van Arenberg en echtgenote van Jan van Ligne (1525-1568), baron van Barbençon in het graafschap Henegouwen, met daarin het bericht dat zij de volgende nacht op het kasteel van Harlingen kwam logeren.[14]

In juni 1577 stuurt Sickinghe een rekest aan de Stadhouder van Friesland betreffende 'de voorraden levensmiddelen en brandhout, die daar nog ontbreken en door zijn voorganger nog moeten worden geleverd, tevens het verzoek inhoudende om er voor te zorgen, dat deze achterstallige leveranties nog worden gefourneerd, hetzij door verkoop der meubelen van Bustamente of door ordonnantie op de Rentmeester-Generaal van Friesland, aan wie voornoemde Bustamente nog een bedrag van 700 guldens schuldig is. Met specificatie van de nog te leveren artikelen en goederen en met appointement van de stadhouder, de Heer van Lalaing.'[5] Op 20 september volgt een 'memorie van een viertal punten door Pieter Sickinge, drost op het huis te Harlingen, aan de Graaf van Rennenberg overgegeven, vermeldende wat er te kort is aan geld, levensmiddelen en ammunitie op genoemd huis, alsmede over de onvoldoende soldij der soldaten, met het verzoek daarin te voorzien, opdat 's Konings blokhuis in tijd van nood in behoorlijke staat van verdediging verkeert en geen gevaar loopt de vijand in handen te vallen. Met apostilles van de Stadhouder op elk punt, 20 september 1577.'

Op 19 oktober 1577 ontving Pieter van de stadhouder van Friesland en Groningen Rennenberg een brief over de verbetering van zijn inkomen.[15] Op 4 november 1577 kreeg Pieter van de stadhouder opdracht om samen met grietman Francois van Pipenpoy, telg uit het van oorsprong Brusselse geslacht Pipenpoy, de onenigheden tussen de Gedeputeerden en de soldaten die bij Lemmer in bezetting lagen uit de weg te ruimen.[16][17]

Voorganger:
Hernando de Bustamente
Grietman van Barradeel
1577 - 1578
Opvolger:
Gerbrant van Walthama/ Hendrik van Oijenbrugge