Plateel
Plateel is een bepaald soort keramiek (aardewerk). Het decor of motief wordt met de hand door een zogenaamde plateelschilder op het plateel geschilderd voordat het voor de tweede keer gebakken wordt. Dit werk vindt plaats in de plateelbakkerij.
Platte schotel
[bewerken | brontekst bewerken]Het woord plateel is afgeleid van het Oud-Franse woord platel, dat platte schotel betekende. Vanaf de zeventiende eeuw gebruikt men het woord plateel voor al het beschilderde Hollandse majolica en Delftse faience. Dit aardewerk werd apart benoemd om het te kunnen onderscheiden van het Chinese porselein.
Tegenwoordig wordt al het poreuze aardewerk, gevormd in mallen, al dan niet beschilderd en voorzien van een laagje glazuur, met het woord plateel aangeduid.
Plateelbakkerijen
[bewerken | brontekst bewerken]Een plateelbakkerij is een aardewerkfabriek die plateel produceert. Nederland had tot in de twintigste eeuw een groot aantal beroemde plateelbakkerijen, waarvan vele inmiddels zijn verdwenen. Deze bevonden zich voornamelijk in Delft, Gouda en Rotterdam, maar ook het Friese Makkum bezat een beroemde plateelbakkerij. Bekende fabrieken waren/zijn: Arnhemsche Fayencefabriek, Goedewaagen, De Porceleyne Fles, Regina, Flora, de Plateelbakkerij Zuid-Holland (PZH), Rozenburg, ESKAF en Plateelfabriek De Distel.
Nijverheid en kunstzinnigheid
[bewerken | brontekst bewerken]De meest vooraanstaande (en zelfs wereldberoemde) plateelbakkerijen maakten niet alleen gebruiksaardewerk, maar werden vooral bekend door artistiek sieraardewerk. Door het aantrekken van talentvolle kunstenaars en vormgevers werd in de bakkerijen ambachtelijkheid gecombineerd met kunstzinnigheid. Zo zien we art nouveau en art deco prominent vertegenwoordigd in keramische producten uit Nederland. Rond de Eerste Wereldoorlog was Theodoor Colenbrander (1841-1930) een van de bekendste kunstenaars, die zijn artistieke ideeën in en op keramiek realiseerde.
Concurrentie van massa-keramiek
[bewerken | brontekst bewerken]Na de Tweede Wereldoorlog leefde de aardewerkindustrie in Nederland aanvankelijk sterk op, maar halverwege de jaren zestig begon de neergang. De dure producten van de ambachtelijke Nederlandse keramische industrie moesten concurreren met goedkope massaproducten uit het buitenland. De aardewerkindustrie moderniseerde door het toepassen van betere technieken en een rationelere organisatie en marketing. Hierdoor kon weliswaar betrekkelijk goedkoop massa-aardewerk tegen lage prijzen worden geproduceerd, maar kwam de artistieke kwaliteit van de Nederlandse industrie steeds meer onder druk te staan. Het met de hand beschilderen van plateel, dat veel vakmanschap vereist, werd vervangen door productie door machines, die decors door middel van transfers aanbrachten of gebruik maakten van zeefdruktechnieken. Het machinaal produceren van keramiek had ook grote gevolgen op de vormgeving: massaproductie staat alleen relatief eenvoudige standaardvormen toe en biedt nog maar weinig ruimte aan de inspiratie van kunstenaars en vormgevers.
Overleven door kwaliteit
[bewerken | brontekst bewerken]De Nederlandse overlevers in de sterk concurrerende markt voor keramiek konden overleven dankzij de bijzondere producten die ze maken. Zo nam de keramiekfabriek Flora in de jaren tachtig jonge, talentvolle kunstenaars als Jeroen Bechtold en Doroté van Agthoven in dienst, die een keur aan fraai sieraardewerk ontwierpen. Naar hun werk is nog steeds vraag, vooral bij de groep gespecialiseerde keramiekverzamelaars. Voor modern, kunstzinnig vormgegeven en beschilderd keramiek bestaat nog steeds veel belangstelling, maar ook naar het meer traditionele gebruiks- en sieraardewerk van bijvoorbeeld Goedewaagen is nog altijd veel vraag.