Naar inhoud springen

Verschoningsrecht

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door 77.164.163.24 (overleg) op 6 mrt 2020 om 14:46. (Vertrouwenspersonen)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Verschoningsrecht is het recht van een getuige om te weigeren antwoord te geven op vragen, die door een rechter aan hem of haar worden gesteld.

Getuigen kunnen een belangrijke rol in rechtszaken spelen, soms een doorslaggevende rol.

Situatie in Nederland

Verschijningsplicht

Wie wordt opgeroepen om als getuige in een rechtszitting te worden gehoord, is verplicht te verschijnen. De getuige die niet verschijnt, kan door Justitie worden aangehouden en opgebracht om te worden gehoord. Daarnaast is ook gijzeling mogelijk. Het niet voldoen aan de plicht als getuige te verschijnen is bovendien strafbaar gesteld in artikel 192 wetboek van strafrecht.

Hij of zij moet ook de eed of de belofte afleggen en naar waarheid antwoord geven op de vragen, die de rechter stelt of laat stellen. Het opzettelijk onjuist beantwoorden van zo'n vraag is strafbaar gesteld als meineed. De plicht om als getuige te verschijnen en vragen te beantwoorden is gegrond in het maatschappelijk belang, dat in elke rechtszaak de waarheid aan het licht komt, ook wel het beginsel van de waarheidsvinding genoemd. Deze verplichting tot antwoorden bestaat niet voor die personen, die zich op het verschoningsrecht kunnen beroepen. Voor hen geldt zoals voor alle getuigen wel een verschijningsplicht, maar geen plicht tot spreken.

Drie categorieën

In Nederland bestaat het verschoningsrecht voor drie categorieën getuigen:

  • familieleden van een van de bij het proces betrokken partijen zoals de (ex-)echtgenoot(-e), (ex-)geregistreerde partner, kinderen, stiefkinderen, en ouders;
  • personen die zichzelf of hun familie door de getuigenis in het gevaar van een strafrechtelijke vervolging brengen (als gevolg van het beginsel van nemo tenetur)
  • personen die in hun dagelijks beroep verplicht zijn tot geheimhouding, beroepsgeheim.

Vertrouwenspersonen

Voor die laatste categorie is door de rechtspraak in Nederland erkend, dat de advocaat, de arts, de geestelijke, de notaris en de medewerker van de reclassering kunnen weigeren een verklaring af te leggen, op voorwaarde dat het gaat om feiten en omstandigheden, die zij in hun hoedanigheid van geheimhouder te weten zijn gekomen. Het wordt ook wel functioneel verschoningsrecht genoemd. De reden voor het verschoningsrecht van deze groep is, dat het gaat om vertrouwenspersonen, voor wie een beroepsgeheim geldt. Het wordt als een groot maatschappelijk belang gezien, dat een ieder zich vrij tot hen om bijstand en advies moet kunnen wenden, zonder vrees voor openbaarmaking van wat besproken is. Dit belang wordt zo groot gevonden, dat het een inbreuk rechtvaardigt op het genoemde beginsel van de waarheidsvinding.

Het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Unie heeft op in 2007 bepaald dat een in-house lawyer, gezien de hiërarchische ondergeschikte positie ten opzichte van zijn werkgever die tevens cliënt is, geen verschoningsrecht toekomt in geval van een onderzoek door de Europese Commissie. Deze uitspraak maakt twijfelachtig of de advocaten in loondienst in Nederland – de zogenaamde Cohen-advocaten – zich op het verschoningsrecht kunnen beroepen. Daarover is nog geen gerechtelijke uitspraak van een Nederlandse rechter bekend. Het Europese hof van Justitie heeft op 14 september 2010 in het Akzo-arrest bepaald, dat een advocaat die bij zijn opdrachtgever in dienst is, zich niet op het verschoningsrecht mag beroepen. Het enkele feit dat de onafhankelijkheid van advocaten in dienstbetrekking in Nederland en in enkele andere Europese lidstaten met beroepsregels en statuten wordt gewaarborgd, maakt voor het hof geen verschil. Niet helemaal duidelijk is of de strekking van dit arrest zich beperkt tot het mededingingsrecht, dan wel dat de advocaat in dienstbetrekking zich ook in andere zaken niet op het verschoningsrecht kan beroepen. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft op 14 oktober 2010 aangekondigd daar nader onderzoek naar te zullen instellen.

Degenen op wie de vertrouwenspersoon bij de hulpverlening beroep doet zoals medewerkers of deskundigen hebben een zogenaamd afgeleid verschoningsrecht.

Het verschoningsrecht is door de rechtspraak in Nederland niet toegekend aan de registeraccountant en evenmin aan de belastingadviseur. Ook de gezinsvoogd, de vertrouwensarts en het gemeenteraadslid kunnen zich er niet op beroepen. De Hoge Raad heeft op 10 april 2009 (LJN: BG9470) de mediator vooralsnog het verschoningsrecht ontzegd. De belastingadviseur komt echter een informeel verschoningsrecht toe, op grond van een mededeling van de Staatssecretaris van Financiën. Dit is inhoudelijk gelijk aan het formele verschoningsrecht van artikel 53a van de AWR, dat alleen de daar genoemde beroepen toekomt.

Vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen en/of integriteit binnen een organisatie, zoals bedoeld in het arbobesluit met betrekking tot psychosociale arbeidsbelasting, kennen geen wettelijk verschoningsrecht. De basis beroepshouding van een vertrouwenspersoon binnen een organisatie is vertrouwelijkheid oftewel geheimhouding. Deze is verplicht conform artikel 272 van het wetboek van strafrecht zich aan zijn vertrouwelijk te houden. In veel organisaties is dit vastgelegd als intern verschoningsrecht. De vertrouwenspersoon kan door niemand binnen de organisatie gedwongen worden vertrouwelijke informatie prijs te geven. De vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen en/of integriteit kent geen formeel verschoningsrecht en dient op vragen van een rechter te antwoorden.

De rechter toetst marginaal

Er bestaat geen wettelijke plicht om zich op het verschoningsrecht te beroepen. De betrokken geheimhouder moet zelf beoordelen of wat hem is meegedeeld en waarover de rechter in het getuigenverhoor vraagt een verklaring af te leggen behoort tot datgene dat hij moet geheimhouden. De rechter mag het beroep op het verschoningsrecht daarom slechts marginaal toetsen. Het criterium daarbij is dat de rechter het beroep op het verschoningsrecht moet honoreren, tenzij er niet over kan worden getwijfeld dat het gaat om informatie die niet onder het verschoningsrecht valt.

Daarnaast geldt het algemene principe dat elke getuige het recht heeft om een vraag niet te beantwoorden als hij of zij dan wel een van de hierboven genoemde familieleden of geregistreerde partner daardoor de kans loopt strafrechtelijk te worden veroordeeld.

Journalisten

Europa

In het arrest Goodwin uit 1996 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zich op het standpunt gesteld dat aan journalisten geen volledig verschoningsrecht toekomt, maar wel onder omstandigheden een recht op bronbescherming, vanwege het belang van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in een democratische samenleving. In de arresten Voskuil[1], Sanoma[2] en Telegraaf[3] is het recht op bronbescherming verder vorm gegeven.

Nederland

Journalisten vallen naar Nederlands recht niet onder de groep die zich beroepshalve op het verschoningsrecht kunnen beroepen. Voor hen geldt wel onder omstandigheden het recht om zich te verzetten tegen het prijsgeven van hun bronnen. De Hoge Raad der Nederlanden heeft in zijn arrest van 10 mei 1996 (Van den Biggelaar) met een verwijzing naar artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) uitgemaakt dat een journalist in een getuigenverhoor een vraag niet behoeft te beantwoorden als hij daardoor het risico loopt dat zijn bron bekend wordt. Dit is alleen anders als de rechter van oordeel is dat de openbaring van die bron noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het Europees Hof heeft op 22 november 2007 beslist dat de gijzeling van 18 dagen van journalist Koen Voskuil, die de rechter in september 2000 had bevolen, in strijd was met het recht van journalisten om hun bronnen te beschermen. De minister van Justitie heeft in reactie daarop een wetsvoorstel aangekondigd waarin het bedoelde recht wettelijk zal worden vastgelegd.

België

In België is op 7 april 2005 de Wet tot bescherming van journalistieke bronnen in werking getreden. Deze wet over het bronnengeheim houdt in dat aan journalisten een recht wordt toegekend om hun informatiebronnen te verzwijgen. De rechter kan een journalist echter dwingen informatiebronnen vrij te geven, als daarmee voorkomen kan worden dat een slachtoffer fysiek iets zou worden aangedaan, en in het bijzonder om terroristische misdrijven te voorkomen. Dat mag alleen, als die informatie niet op een andere manier verkregen kan worden.

Duitsland

In het Gesetzbuch Strafprozessordnung, paragraaf 53, lid vijf, wordt een recht op bronbescherming toegekend aan degenen die bij de meningsvorming in ruime zin betrokken zijn (drukpers, media, film, persagentschappen). Ook mag een journalist weigeren een verklaring af te leggen over informatie die zij in de uitoefening van hun beroep hebben gekregen. Dit laatste verschoningsrecht geldt echter niet als er met de verklaring van de journalist kan bijdragen aan de opheldering van een misdrijf, en bij strafrechtelijke onderzoeken naar een aantal categorieën van strafbare feiten, indien die informatie niet zonder al te grote inspanning en op redelijke termijn op een andere manier te achterhalen is.

Er zijn initiatiefwetsvoorstellen, die de mogelijkheid om bij journalisten inbeslagnemingen uit te voeren verder bemoeilijken (situatie april 2007).

Afluisteren van telefoongesprekken door de overheid

De overheid is ook bevoegd om telefoongesprekken af te luisteren die gevoerd worden door iemand die zich op het verschoningsrecht kan beroepen, zoals gesprekken tussen advocaten met hun cliënten, zo heeft de rechtbank Den Haag in 2005 beslist. De inhoud van die gesprekken kan daarom deel uitmaken van het procesdossier in een strafzaak. Die stukken moeten op grond van de wet (artikel 126aa lid 2 Sv) door het Openbaar Ministerie uit het dossier worden verwijderd en mogen niet aan de rechter worden voorgelegd.

Een geval waarin deze verplichting consequenties had, is een strafzaak uit 2007 tegen de Hells Angels. De rechter verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk, omdat de gegevens van gesprekken van de advocaten niet waren verwijderd.

Zie ook