95 stellingen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Disputatie ter verheldering van de kracht van aflaten
Twee bladzijden uit de 95 stellingen uit de druk uit 1522 van Melchior Lotter d.J.
Oorspronkelijke titel Disputatio pro declaratione virtutis indulgentiarum
Auteur(s) Maarten Luther
Oorspronkelijke taal Latijn
Oorspronkelijke uitgever Universiteit van Wittenberg
Oorspronkelijk uitgegeven 1517
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

De 95 stellingen was een document waarmee Maarten Luther de wantoestanden in de katholieke Kerk aanklaagde (31 oktober 1517). Het leidde tot de Reformatie en wordt daarom gezien als de oorsprong van het protestantisme. De 95 stellingen stelden de handel in aflaten aan de kaak, een concept dat reeds lang bestond in de Middeleeuwse kerk, maar waarvan in die tijd de dominicaanse priester Johann Tetzel op zeer brutale wijze gebruik maakte. Hij suggereerde dat men hiermee zonder meer alle zonden kon afkopen, zelfs de allerergste. Luther vond dat niet alleen theologisch onjuist, maar ook moreel verwerpelijk.

Luthers bedoeling[bewerken | brontekst bewerken]

Luther heeft zijn plaatselijke bisschop, Hiëronymus Schulz van Brandenburg, en de aartsbisschop Albrecht, de tijd gegeven om te reageren. Luther stuurde dus in het begin niet aan op een breuk met de kerk, maar op het uit de weg ruimen van misstanden en dwalingen die aanwezig waren in de kerk.

Belangrijke misstand of dwaling was de aflaathandel, waarmee mensen door een aflaat te kopen vergeving van zonden zouden ontvangen, en dat zelfs konden afkopen van reeds overleden mensen.

  • Stelling 1: Daar onze Heere en Meester, Jezus Christus zegt: ,Doet boete', enz. Matth 4:17[1] eist Hij, dat het gehele leven van Zijn gelovigen op aarde, een gestadige en gedurige boete zij!

Vaak werd er verkeerd gedacht dat boete en berouw niet nodig waren als maar een aflaatbrief werd gekocht. In werkelijkheid ging de aflaat over tijdelijke straffen in het vagevuur, aldus de katholieke leer.

  • Stelling 36: Iedere Christen, die waarlijk berouw en boete over zijn zonden gevoelt, heeft volle vergeving van pijn en schuld, welke hem ook zonder aflaatbrieven is toegezegd.

Publicatie[bewerken | brontekst bewerken]

De stellingen werden rond de jaarwisseling 1517/1518 gedrukt te Leipzig, Neurenberg en Bazel. In Duitsland en de hele wereld vonden de stellingen weerklank: ze waren de verwoording van reeds lang smeulende vragen en ontevredenheid bij de bevolking. Sommigen denken dat Luther deze plotse verspreiding van de stellingen betreurde, omdat ze voor de geleerden zouden zijn bestemd. Dit is echter in tegenstelling tot het opzoeken van het volk, zoals Luther deed door de Bijbel in het Duits te vertalen en overal waar hij kwam het volk toe te spreken.

Tegenstand vanuit de rooms-katholieke kerk[bewerken | brontekst bewerken]

Luther ondervond veel tegenstand bij het uiten van zijn gedachtegoed. Verschillende malen is hem verzocht zijn boeken en ongeveer de helft van zijn stellingen te herroepen. Eerst vroeg paus Leo X hem om daartoe naar Rome te komen, maar Luthers vrienden raadden hem dringend aan om niet te gaan. Ze wezen hem op Johannes Hus, die in goed vertrouwen naar Konstanz reisde, maar geëxecuteerd werd.

Ook in Duitsland wilde Luther niet herroepen. Op last van de paus wordt Luther op de Rijksdag te Worms in 1521 weer verzocht te herroepen. Hierop hield Luther eerst een rede in het Duits en vervolgens in het Latijn, omdat Karel V een hekel had aan het Duits en hem moeilijk kon volgen. Daarin gaf Luther aan dat hij mogelijk naar sommige personen te scherp was geweest en dat dan wilde terugnemen. Wat echter de waarheid betreft, die kon en mocht hij niet herroepen. In pausen en concilies geloofde hij niet, omdat het al zo dikwijls was gebleken dat die gedwaald hadden. Hij zou alleen herroepen, wanneer men hem uit de Bijbel kon overtuigen dat hij dwaalde.

Enkele dagen later, op 26 mei 1521, werd Luther vogelvrij verklaard, zodat iedereen hem ongestraft doden mocht. Alle boeken die Luther geschreven had, moesten verbrand worden. Dit is bekend geworden als het Edict van Worms. Frederik de Wijze, de keurvorst van Saksen, was Luther echter goedgezind en had hem al voor het edict in veiligheid gebracht op de Wartburg (kasteel), de residentie van de keurvorst. Daar woonde Luther onder pseudoniem tot maart 1522.

Later, na het Concilie van Trente, werden misbruiken rond aflaten in de Katholieke Kerk eindelijk aangepakt. Luther was toen al gestorven.

Vastgespijkerd?[bewerken | brontekst bewerken]

In de negentiende-eeuwse kerkdeur van de slotkerk van Wittenberg werd de tekst van de "95 stellingen" gegraveerd.
Uitbeelding van het verhaal dat Luther zijn "95 stellingen" op de deur van de slotkerk te Wittenberg gespijkerd zou hebben (Ferdinand Pauwels, 1872)

Het beeld van Luther die "de 95 stellingen" in het Latijn aan de deur van de slotkerk te Wittenberg vastspijkert dook veel op in de Lutherverering van de 19e eeuw. Of het daadwerkelijk plaatsvond, staat echter niet vast – de katholieke lutheronderzoeker Erwin Iserloh beweerde in 1961 dat het verhaal op een legende berust. In een boek onderbouwde hij later deze bewering.[2]

Er bestaan twee bronnen uit die tijd die de gebeurtenis vermelden, maar er wordt getwijfeld aan hun betrouwbaarheid. Philipp Melanchthon beschreef de gebeurtenis in het voorwoord van Luthers verzamelde werken, maar hij werd pas in 1518 hoogleraar aan de Wittenbergse universiteit. Ook Luthers secretaris Georg Rörer schreef erover,[3] maar deze in 2006 ontdekte bron levert evenmin voor iedereen sluitend bewijs.[4]

Veronderstelde argumenten tegen[bewerken | brontekst bewerken]

De volgende argumenten komen volgens de katholieke Erwin Iserloh in aanmerking om aan te tonen dat het aanslaan van de stellingen (tegen de katholieke leer) aan de deur van de kerk een legende is:

  • Luther noemt de gebeurtenis van het aanslaan van de stellingen zelf nergens in zijn omvangrijke memoires.[5]
  • Luther dacht eerst dat de aflaatpredikers eigenmachtig optraden, zonder medeweten van bisschop of aartsbisschop, en tegen de wil van de paus in.
  • Toen Luther echter de 'Instructio summaria' van de aartsbisschop in handen kreeg, wist hij dat de aflaatprediking in overeenstemming was met de officiële instructies.
  • Daarom stuurde hij op 31 oktober 1517 een brief aan zijn plaatselijke bisschop, Hiëronymus Schulz van Brandenburg en aan de Maagdenburgse aartsbisschop Albrecht, waarin Luther de aartsbisschop verzoekt de 'Instructio summaria' te herroepen. De brief aan Albrecht van Brandenburg is bewaard gebleven.

De stellingen waren bij de brief ingesloten en Luther vraagt een dringende verheldering van de leer over de aflaten door de theologen.

  • Op deze brief komt Luther later nog vaak terug, bijvoorbeeld in een brief aan paus Leo X in mei 1518 en in een brief aan zijn keurvorst Frederik de Wijze op 21 november 1518.
  • In de brief aan Frederik de Wijze stelt Luther expliciet dat hij alleen bisschop Hiëronymus Schulz van Brandenburg en aartsbisschop Albrecht met voorgenoemde brief op de hoogte had gebracht van de misbruiken van de aflaathandel, en dat zelfs zijn vrienden niet op de hoogte waren.
  • Pas toen hij geen antwoord kreeg van bisschop Hiëronymus Schulz van Brandenburg en aartsbisschop Albrecht, maakte Luther de stellingen bekend aan geleerde mannen binnen en buiten Wittenberg.
  • Het aanslaan van de stellingen aan de deur, zonder een antwoord op zijn brief aan bisschop Hiëronymus Schulz van Brandenburg en aartsbisschop Albrecht af te wachten, zou als een provocatie beschouwd worden. Luther wilde juist provocatie en geweld voorkomen en vertrouwde op de goede bedoelingen van de paus.
  • Er heeft nooit een openbare discussie over de stellingen plaatsgevonden, wat de bedoeling geweest zou zijn van het aanslaan van de stellingen aan de kerkdeur.
  • De 95 stellingen waren in het Latijn opgesteld, en konden dus niet door de gewone mensen gelezen worden, waarvan overigens de overgrote meerderheid nog steeds ongeletterd was. Met andere woorden, ze waren louter bestemd voor theologen en geestelijken.
  • Er is geen oorspronkelijke uitgave van de stellingen gevonden, ze werden gepubliceerd op verschillende plaatsen, zonder toedoen van Luther.
  • In een van zijn tafelgesprekken vertelt Luther dat hij na Allerheiligen ontsteltenis heeft gewekt bij zijn collega Hiëronymus Schurff, toen hij zei dat hij tegen de aflaten wilde schrijven. Dus kon Luther deze niet reeds op Allerheiligen aangeplakt hebben.
  • Pas op 11 november 1517 stuurt Luther de stellingen aan zijn vriend, prior Johannes Lang te Erfurt, met de vraag of hij en zijn medebroeders er hun mening over willen geven.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Werken van of over dit onderwerp zijn te vinden op de pagina Disputatio pro declaratione virtutis indulgentiarum op Wikisource.
Werken van of over dit onderwerp zijn te vinden op de pagina De Engelse vertaling van de 95 stellingen op Wikisource.