Gebruiker:Henxter/Paradijsvogels (toneelstuk)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Paradijsvogels
Schrijver Gaston Martens
Taal Nederlands
Soort komedie
Aantal akten 3
Portaal  Portaalicoon   Kunst & Cultuur

Paradijsvogels[1] (vrolijk mirakelspel in drie bedrijven en twee taferelen) is een Vlaams komisch toneelstuk geschreven door Gaston Martens. De theatertekst werd in 1934 bekroond met de Staatsprijs voor toneelliteratuur. Een Franse bewerking werd vanaf 1945 een internationaal theatersucces. In 1979 leverde het stuk de titel en een deel van de verhaalstof voor de televisiereeks De Paradijsvogels.

Synopsis[bewerken | brontekst bewerken]

We bevinden ons in De Bonten Os, een slagerij annex café, waar de uitbater, de gulle beenhouwer Bolle Verbuyck en zijn vriend Rietje Rans, een verlopen brouwerszoon en schoenlapper-dichter, zich klaarmaken om als Sint-Nikolaas en Zwarte Piet (Nicodemus genaamd) de kinderen van het dorp te met geschenkjes te verblijden. Bolle lost daarmee een belofte in die hij aan zijn stervende dochtertje Marietje heeft gedaan. Het laat zich echter aanzien dat de rondgang van de goedheiligman ook dit jaar zal ontaarden in een kroegentocht. Nauwelijks zijn de beide levensgenieters de deur uit, of ze worden door een automobiel omvergereden.

De geesten van Rietje en Bolle, nog steeds verkleed als Nikolaas en Nicodemus, komen in de hel. Die ziet er uit als een louche nachtclub. Zij zien er de hertog van Alva en de vroegere burgemeester van het dorp, maar ook Bolles vader, onderworpen aan eeuwige kwelling. Ze weten door een schietgebed net op tijd op te ontsnappen aan de duivels en komen voor de hemelpoort. Sint-Pieter laat hen aanvankelijk binnen; Bolle ziet er zijn overleden dochtertje en Rietje zijn eerste vrouw terug. Wanneer de echte Nikolaas en Nicodemus opdagen, wil Sint-Pieter hen terugsturen naar de hel. Onze Lieve Vrouw doet echter een pleidooi voor de twee waarna ze kunnen terugkeren naar de aarde.

Op aarde liggen hun lichamen opgebaard in de voutekamer. De twee ontwaken uit hun schijndood en jagen de barbier de schrik op het lijf. Ze houden zich nog even voor dood en komen zo te weten dat Veerke, Rietjes zoon, kennis heeft met Goeleke, Bolles dochter. Bolle kan zich moeilijk bedwingen als hij hoort hoe de koster al probeert Bolles vrouw Flavie te versieren terwijl hij zelf nog niet eens is begraven. Dan herinneren ze zich wat ze in hun bijna-doodervaring hebben meegemaakt en beseffen ze dat ze een tweede kans hebben gekregen. Ze besluiten hun leven te beteren. Ze trekken hun kostuum weer aan en zullen hun ronde als Sint-Nikolaas en Nicodemus afwerken.

Dramatis personae[bewerken | brontekst bewerken]

  • Rietje Rans
  • Tilde, zijn vrouw
  • Veerke, zijn zoon
  • Bolle Verbuyck
  • Flavie, zijn vrouw
  • Goeleke, hun dochter
  • Manse Lappers
  • de koster
  • de veldwachter
  • een kind
  • een ezel
  • Alva
  • een neger
  • de belleman
  • een oude dandy
  • een boerin
  • Onze Lieve Vrouw
  • een actrice
  • Sint-Pieter
  • engel Michaël
  • engel Gabriël
  • een vroedvrouw
  • Mentie, de timmerman
  • Wies, de barbier

Bovendien:

  • in de hel: 
Lucifer, de duivels, Bolles vader, de belleman, de burgemeester, een oude kokette dame, de jonge soldaat, een jonge vrouw, de matroos
  • in de hemel: 
Onze Lieve Heer, de engelen, Sinterklaas, Nicodemus, de eerste vrouw van Rietje, het dochtertje van Bolle Verbuyck

Producties en ontvangst[bewerken | brontekst bewerken]

Het stuk werd voor het eerst opgevoerd op 29 oktober 1933 op het tiende Landjuweel te Oostende, door het amateurtoneelgezelschap 't IJzerbloempje uit Kortrijk. De productie werd voorlaatste in de competitie, maar de theatertekst werd het volgende jaar bekroond met de driejaarlijkse Staatsprijs voor toneelliteratuur. Op 29 december 1934 werd het stuk voor groot publiek gecreëerd in de KNS in een regie van Joris Diels. De decors waren op La Cambre onder de supervisie van Herman Teirlinck gerealiseerd door de joodse kunstenares Esther Lurie.[2] Arthur Van Thillo en Jan Cammans speelden de hoofdrollen Bolle Verbuyck en Rietje Rans, maar het stuk had weinig succes.[3]

Het stuk werd vervolgens opgenomen door het amateurtheater, dikwijls als de "bewerking voor heerentooneel" Hemelvaart heen en terug uit 1937 door C. J. Staes. In deze versie werden alle rollen door mannen gespeeld, waardoor het stuk acceptabel werd in het katholieke verenigingsleven. De hoofdfiguren werden herdoopt tot Graatje Gram en Bolleke.[4]

Gaston Martens, die vanaf 1938 in Zuid-Frankrijk woonde, maakte er met medewerking van André Obey een Franse versie Les gueux au paradis. Het stuk ging in première in de Studio des Champs-Élysées op 1 februari 1945 in een regie van Maurice Jacquemont en met de komieken Olivier Hussenot en Jean-Pierre Grenier als Boule en Rietje. Een belangrijke toevoeging aan het stuk waren de straatzangers en de muzikale nummers, getoondicht door de componiste Claude Arrieu.[5] Vanwege het succes moest de productie uitwijken naar het grotere Théâtre de l'Ambigu. Deze succesvolle productie was de basis voor de verfilming in 1946 en voor tal van andere opvoeringen in binnen- en buitenland. Zo werd op het op 28 oktober 1947 te New York gecreëerd als Hoboes in Heaven.[6] De geautoriseerde vertaling door Marston Balch werd in januari 1955 gepubliceerd als Beggars in Paradise. In Nederland werd het stuk in 1955, uit het Frans vertaald,[7] opgevoerd als Twee flierefluiters in het Paradijs, in een regie van Mieke Verstraete en met Kees Brusse als Boule en Johan Walhain als Rietje.[8]

Het internationale succes maakte dat het stuk ook in België weer onder de aandacht kwam, zowel in de Franse bewerkte als de Vlaamse originele versies. De KVS programmeerde het toneelstuk verscheidene keren, met onder meer Cyriel Van Gent en Paul Cammermans als Bolle en Nand Buyl als Rietje. De KNS hernam het stuk in 1969-1970 in een regie van Willy Vandermeulen, met liedjes van Wannes Van de Velde,[9] en met Robert Marcel als Bolle en Luc Philips als Rietje.[3]

Toen het NTG begin jaren 1970 in een moeilijke situatie terechtkwam, programmeerde het Paradijsvogels in een regie van Jef Demedts. Het stuk kreeg een uitgebreide cast, met hoofdrollen voor Cyriel Van Gent en Daniël De Cock, en een spectaculaire scenografie. De Gentse volkszanger Walter De Buck schreef niet enkel liedjes, maar vertolkte ze zelf op het podium als Tsjiele Nossel, een rol die oorspronkelijk niet in het stuk voorkwam. Het was een eclatant succes met een recordopkomst van 35.079 toeschouwers. De kritiek was echter minder positief.[10][11] Een captatie van deze productie werd door de BRT uitgezonden op 9 december 1973.[12] Het succes van deze productie was voor de BRT de aanleiding om het œuvre van Martens te bewerken tot een televisieserie.

Music Hall, de groep van Geert Allaert, bracht in 2005 een nieuwe enscenering, die in de Capitole speelde tijdens de Gentse Feesten. Jef Demedts regisseerde opnieuw, Walter De Buck hernam hernam zijn rol als Tsjiele Nossel en Werther Vander Sarren als de champetter. Andere rollen waren voor Anton Cogen als Bolle, Martin Gyselinck als Rietje, Yvonne Delcour als Flavie en Magda Cnudde als Manse.

Adaptaties[bewerken | brontekst bewerken]

  • Film: Les gueux au paradis (1946) in een regie van René Le Hénaff, met Raimu als Boule (Bolle) en Fernandel als Pons (Rietje). De setting is hier gewijzigd van Vlaanderen naar de Provence, en Boule verkleedt zich als Sint-Antonius[13]
  • Proza: Paradijsvogels, bewerking door Martens tot leesboek, uitgegeven in 1950 door Vink (Antwerpen/Amsterdam)
  • Televisie: De Paradijsvogels, televisieserie met Anton Peters als Bolle en Jef Burm als Rietje. Het verhaal van het toneelstuk beslaat de afleveringen 11 tot 13 van het eerste seizoen.