Portaal:Filosofie/Uitgelicht 02

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Een godsbewijs of godsargument is bedoeld om het geloof in het bestaan van één of meerdere goden rationeel aannemelijk te maken; het tegenovergestelde is een antigodsbewijs. Dit artikel behandelt beide.

De Winkler Prins definieert een godsbewijs als "een systematisch-wijsgerige reflectie op de godsaffirmatie". Het is daarom strikt genomen niet "een bewijs dat God bestaat/goden bestaan". Een van de bedoelingen is aan te tonen dat bij het nadenken over de wereld een godsbegrip noodzakelijk is of niet. Dit kan onder meer door op grond van een logische redenering te proberen het bestaan van God of goden te bewijzen of te weerleggen.

Vanuit verschillende takken van (natuur)wetenschap wordt kritiek geleverd op het zoeken naar een godsbewijs. De filosoof Herman Philipse stelt in zijn Atheïstisch manifest (1995) dat alle gelovigen in feite "semantisch atheïsten" zijn, omdat elke beschrijving die aan de entiteit God wordt gegeven, beperkt blijft tot woorden. Deze zienswijze is echter niet nieuw en wordt ook door sommige theïsten aangehangen (onder wie de filosofen Hermann Cohen en Immanuel Kant), die erkennen dat God weliswaar geen empirische existentie heeft, maar wel een essentie.[bron?] De vooronderstelling van de analytische semantiek is, dat alleen begrippen die een empirische denotatie hebben ook daadwerkelijk bestaan; voor idealisten is het 'geestelijk' bestaan van de connotatie voldoende. Een analoog voorbeeld: de 'eeuwige vrede' bestaat niet reëel, maar is toch de hoop van veel redelijke mensen, onder wie Verlichtingsfilosofen. Het idee heeft dus wel een 'ideëel' bestaan dat (mogelijkerwijs) een werking heeft.