Aistopoda
Aistopoda Status: Uitgestorven, als fossiel bekend Fossiel voorkomen: Vroeg-Carboon tot Vroeg-Perm | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Een artist's impression van een Ophiderpeton in zijn natuurlijke habitat | |||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||
| |||||||||
Orde | |||||||||
Aistopoda Miall, 1875 | |||||||||
Familie | |||||||||
Geografische verspreiding van Aistopoda | |||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||
Aistopoda op Wikispecies | |||||||||
|
De Aistopoda[1] (ook wel geschreven als Aïstopoda en Grieks voor '[met] niet-zichtbare poten') zijn een orde van uitgestorven, zeer gespecialiseerde slangachtige Stegocephalia bekend uit het Carboon en Vroeg-Perm van Europa en Noord-Amerika, variërend van kleine vormen van slechts vijf centimeter tot bijna een meter lang. De Aistopoda kwamen hoogstwaarschijnlijk voort uit een viervoetige voorouder, maar verloren op den duur hun poten - een onderdeel van hun ontwikkeling tot slangachtige dieren die in holen leefden. De groep heeft zo'n 80 miljoen jaar, van het Vroeg-Carboon tot Vroeg-Perm, bestaan. Ze verschijnen voor het eerst in het fossielenbestand in het Mississippien en gaan door tot het Vroeg-Perm. De naam werd gegeven door L.C. Miall in 1875.[2]
Beschrijving
[bewerken | brontekst bewerken]De schedel is klein maar zeer gespecialiseerd, met grote oogkassen en grote fenestrae. De basale vorm Ophiderpeton heeft een patroon van dermale botten in de schedel vergelijkbaar met de temnospondylen. Maar bij het gevorderde geslacht Phlegethontia is de schedel erg licht en open, gereduceerd tot een reeks stutten die de hersenpan tegen de onderkaak ondersteunen, net als bij slangen, en het is mogelijk dat de aistopoden dezelfde ecologische niches vulden in het Paleozoïcum als slangen tegenwoordig doen.
Ze hadden een extreem langwerpig lichaam, met wel tweehonderddertig wervels. De wervels waren holospondylus en hadden slechts één enkele ossificatie per segment. Ze misten intercentra, zelfs in de staart, en hadden geen vrije haemaalbogen. De wervelboog was laag en versmolten met het centrum. Al deze kenmerken lijken sterk op die van de Nectridea, beide vertegenwoordigen de typische lepospondylische aandoening.
Een recent artikel beschreef de interne structuur van de kop van de Aistopoda, en ontdekte dat aïstopoden veel visachtige kenmerken van de schedel en hersenen behielden, waaronder een aanhoudende uitbreiding van de chorda dorsalis in de kop en een open kanaal tussen de hypofyse en de mond. Omdat deze kenmerken al vroeg in de evolutie van tetrapoden verloren gaan, kan dit een bewijs zijn dat aistopoden kort na de oorsprong van de vingers van andere tetrapoden afweken.
De ribben waren slank, enkel- of dubbelkoppig, met de kop in de vorm van een letter 'K'. Er is geen spoor van ledematen of zelfs maar ledematengordels in enig bekend fossiel, en de staart was kort en primitief.
Verwantschappen
[bewerken | brontekst bewerken]Evolutionaire verwantschappen met andere vroege tetrapoden blijven controversieel, aangezien zelfs de vroegste aistopode, de soort Lethiscus stocki uit het Viséen, al zeer gespecialiseerd was, hoewel zijn schedel basaal en extreem visachtig was. Aïstopoden zijn op verschillende manieren gegroepeerd met andere lepospondylen, of geplaatst op of vóór de batrachomorfe-reptiliomorfe-scheiding. Echter, een cladistische analyse door Pardo et al. (2017) herstelde Aistopoda aan de voet van Tetrapoda. De groep was behoorlijk divers tijdens het laat-Carboon, met een paar vormen die doorgingen tot in het Perm.
Hieronder is een cladogram van Anderson et al. (2003) die de fylogenetische verwantschappen van aistopoden laat zien:
Lepospondyli |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
- Palmer, D.,& Cox, B.,& Gardiner, B.,& Harrison, C.,& Savage, R. J. G. (2000). De geïllustreerde encyclopedie van dinosauriërs en prehistorische dieren. Köneman, Keulen. ISBN 3 8290 6747 X
Noten
- ↑ Fossilworks: Aistopoda. www.fossilworks.org. Geraadpleegd op 28-02-2023.
- ↑ Miall, L.C. (1875), On the Structure and Classification of the Labyrinthodonts. Report of the British Association for the Advancement of Science 44: 149-192