Anne-Mei The

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Ann-Mei The (Amsterdam, 1965) is hoogleraar langdurige zorg en dementie aan de Universiteit van Amsterdam. Dementie wordt wel de epidemie van de 21ste eeuw genoemd. [1] In 2050 zullen, naar schatting, meer dan 250.000 Nederlanders aan de ziekte van Alzheimer lijden. Verreweg het meeste geld gaat nu naar het ontwikkelen van medicijnen en de zorg in een verpleeghuis. Prof. The vraagt meer aandacht en geld voor de langdurige periode, waarin de dementerende nog thuis woont.

Biografie[bewerken | brontekst bewerken]

Anne-Mei The komt uit een doktersfamilie. Ze is de oudste dochter van een Nederlandse moeder en een Chinese vader, die als internist in Groningen werkte. [2] Haar broer is maag-darm-lever arts. Zij is zelf getrouwd met een huisarts.

The studeerde zowel culturele antropologie als rechten. Voor haar promotieonderzoek (1999) volgde zij jarenlang longkankerpatiënten en hun naasten, vanaf het moment van de diagnose tot het overlijden. Zij beschrijft, hoe artsen met hen en hun familieleden het gesprek aangaan. [3]

In 2006 nam zij het initiatief voor De Werkvloer Centraal, een programma voor de best mogelijke dementiezorg in geriatrische instellingen. Ook bedacht zij de verpleeghuisformule voor de Martha Flora-huizen. In 2010 stelde Windesheim haar aan als lector palliatieve zorg en dementie. In 2012 benoemde de Universiteit van Amsterdam haar tot hoogleraar Langdurige zorg en dementie. [4]

Benadering dementie[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens prof. The is in de huidige discussie over dementie de focus vooral gericht op een drietal elementen: diagnostiek, onderzoek naar medicatie en de kwaliteit van dementiezorg in verpleeghuizen. Zij probeert het perspectief te schetsen vanuit de patiënt zelf en hun omgeving; vragen over (blijvende) veranderingen in het brein en hoe daarmee om te gaan. Hoe zullen de relaties met de medemens zijn? Wat betekent het om langzaam maar zeker grote delen van jezelf kwijt te raken? Je voelt en denkt wel, maar je kan het niet meer in woorden, en in schrift omzetten. [5]

Na de diagnose is, in de tijd gezien, de periode dat de patiënt nog thuis woont, het langst (gemiddeld tien jaar). Er wordt dus langdurig een zwaar beroep gedaan op de mantelzorger. Met huidige overheidsbeleid van bezuinigingen in de zorg, is er, zegt Anne-Mei The, te weinig oog voor de mogelijkheden van ondersteuning in de thuissituatie.

Zij constateert dat er miljarden euro's besteed worden aan medisch experimenteel onderzoek en pleit ervoor meer onderzoek te doen naar wat mensen op het sociale vlak helpt. Ze is ervan overtuigd dat dit tot zelfs tot kostenreductie zal leiden. [6]

Prof. The deed langdurig participerende observatie bij mensen die de diagnose dementie hadden gekregen. Het viel haar op dat mensen die door deze ziekte getroffen worden, niet zozeer leden onder de achteruitgang van hun hersens, maar veel meer door de reacties van buitenstaanders, die vaker "over het hoofd van de patiënt heen" praten in plaats van met hen. En wanneer de betrokkene stil valt, omdat hij iets niet (meer) weet, worden er "veelbetekende blikken" uitgewisseld. [7]

Om de kosten van de langdurige zorg onder controle te houden is het streven van de overheid om de dementerenden langer thuis te laten wonen. Daarmee gaat men uit van de autonomie en het recht op zelfbeschikking van de diegenen die zorg behoeven; de rationele mens die zijn situatie overziet en op basis van informatie keuzes maakt. Dit mag de overheid, volgens The, niet van dementerenden verwachten en daarom moet de omgeving, en met name de primaire mantelzorgers van mensen met dementie, veel serieuzer genomen worden.

Sociale dimensie[bewerken | brontekst bewerken]

Partners en kinderen van cliënten worden in de zorg regelmatig lastig gevonden, maar, zegt The, juist zij maken zelfredzaamheid meer mogelijk. [8] Zoals een mantelzorger het verwoordde:"Mijn vrouw heeft mij nodig, ik ben haar spraak, ogen, oren, handen en voeten." [9]

Anne-Mei The vraagt nadrukkelijk de aandacht voor de sociale benadering van dementie. Wanneer een hulpmiddel, nieuw medicijn of werkwijze door artsen wordt aanvaard en de effectiviteit is aangetoond, dekt de ziektekostenverzekering de zorg. Dat is bij psychosociale interventies niet het geval. [10]

The vindt in haar werk inspiratie bij de ondersteuningsprogramma's voor mantelzorgers van de Amerikaanse hoogleraar Mary Mittelman. [11] Zij betrekt ook het familiaire netwerk rond de mantelzorger door vaardigheden aan te reiken om zijn gezondheid te beschermen, terwijl de patiënt gewoon thuis kan blijven wonen. [12] Zowel voor de dementerende als voor de partner is het de kunst om in de veranderende omstandigheden zichzelf te hervinden en eigen, nieuwe doelen te ontdekken. Met inachtneming van toenemende beperkingen en grenzen kunnen zij nog mooie (kleine) dingen beleven.

Extra laag in de zorg[bewerken | brontekst bewerken]

Door de omgeving actief erbij te betrekken ontstaat er een extra laag in de zorg. Anne-mei The pleit voor speciale opleidingen voor psychosociale interventies. Dit zouden nieuwe beroepen kunnen zijn, zoals netwerkmakelaars of mantelzorgondersteuners.

Een van haar initiatieven is het project Kammeraat, een mix tussen een oppas en een maatje. Studenten sociaalpedagogische hulpverlening, creatieve therapie of afgestudeerden van de Stenden Hogeschool helpen de verbinding met de buitenwereld te behouden.

Boeken[bewerken | brontekst bewerken]

  • In de wachtkamer van de dood (Muntinga, 2005)
  • Tussen Hoop en Vrees (BSL, 2006)
  • Naast de stervende patiënt (BSL, 2007)
  • Verlossers naast God (Thoeris, 2009)
  • Dagelijks leven met dementie (Thoeris, 2017)