Gebruiker:Evil berry/Kladblok/Clodia

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Fictief portret van Clodia (CLAVDIA METE[TELLI]) uit Promptuarii Iconum Insigniorum.

Clodia (ook wel - om haar van haar zusters te onderscheiden - Clodia Metelli genoemd, oorspronkelijk Claudia; 90 v.Chr. - 44 v.Chr.) was een van de meest controversiële vrouwen (matronae) van de late Romeinse Republiek. Ze was met Quintus Caecilius Metellus Celer getrouwd en werd door Marcus Tullius Cicero, in zijn redevoering Pro Caelio, ervan beschuldigd een losbandige leven te leiden. Hij beschuldigde haar - naast andere zaken - van incest met haar (half)broer Publius Clodius Pulcher. Hier werd al in de oudheid uit afgeleid dat zij de Lesbia genoemde geliefde van de dichter Catullus was aan wie deze talloze gedichten had gewijd (zie verderop in dit artikel).

Naam[bewerken | brontekst bewerken]

De naam Clodia is de vrouwelijke vorm van de Romeinse naam Clodius, de vorm van de naam Claudius, die Publius Clodius Pulcher aannam, toen hij zich in 59 v.Chr. tot plebejer liet verklaren. Zijn drie zussen volgden hem in deze naamsverandering. Een andere draagster van deze naam was zijn dochter Clodia uit zijn huwelijk met Fulvia, die later met Marcus Antonius zou trouwen.

Leven[bewerken | brontekst bewerken]

Afkomst[bewerken | brontekst bewerken]

Clodia behoorde tot de aanzienlijke patricische gens Claudia, die vele beroemde Romeinse persoonlijkheden voortbracht. Haar vader, Appius Claudius Pulcher, was in 79 v.Chr. consul. Haar moeder was vermoedelijk Caecilia Metella Balearica minor, de zus van de consul van 98 v.Chr., Quintus Caecilius Metellus Nepos.[1]

Clodia had (minstens) drie broers en twee zusters. Over haar kindertijd en opvoeding is niets bekend. Haar vader liet de familie na zijn dood in 76 v.Chr. naar men beweert verarmd achter, weshalve de jongste van de zussen volgens een door Marcus Terentius Varro overgeleverd verhaal zonder bruidsschat met Lucius Licinius Lucullus moest trouwen.[2] Van haar drie broers werd de oudste, Appius Claudius Pulcher, in 54 v.Chr. tot consul verkozen, terwijl haar tweede broer Gaius in 51 v.Chr. wegens een steekpenningenschandaal niet naar het consulaat kon dingen. De politieke carrière van de derde, Publius Clodius Pulcher, die enkele jaren jonger was dan haar, zou door Clodia worden gesteund, waarbij haar politieke invloed zich vooral achter de schermen afspeelde.

Van haar zusters, waarvan de volgorde in leeftijd niet met zekerheid valt te achterhalen, was de ene met Quintus Marcius Rex, de consul van 68 v.Chr., getrouwd, terwijl de andere, Tertia[3] of naar haar echtgenote ook wel Clodia Luculli genoemd, de echtgenote was van Lucius Licinius Lucullus, die in 74 v.Chr. consul was en langs moederskant met de Metelli was verwant. Deze laatste voerde het Romeinse leger aan in de Derde Mithridatische Oorlog (74-64 v.Chr.) en liet zich na ongeveer tien jaar te zijn getrouwd in 66 v.Chr. van Clodia scheiden, nadat haar broer Publius een muiterij van zijn leger tegen hem had teweeggebracht, die tot zijn terugroeping leidde.[4] De vermeende incest met haar broer Publius als vermeende scheidingsgrond werd in 52 v.Chr. voor het eerst in Cicero's rede pro Milone behandeld.[5]

Huwelijk met Quintus Caecilius Metellus Celer[bewerken | brontekst bewerken]

Zoals in Romeinse patricische families niet ongebruikelijk was, werd Clodia aan haar neef Quintus Caecilius Metellus Celer tot vrouw gegeven.[6] Deze was in 66 v.Chr. een legatus van Gnaius Pompeius Magnus in de oorlog tegen Mithridates van Pontus geweest. Tijdens Cicero's consulaat (63 v.Chr.) was hij praetor en nam als stadhouder van de provincia Gallia Cisalpina deel aan het neerslaan van de Catilinarische samenzwering doordat hij Catilina's troepen de weg naar Gallia Transalpina versperde. Vermoedelijk vond de bruiloft in dit jaar plaats.[7]

In 61 v.Chr. kreeg Celer ruzie met Pompeius, toen deze zich van Celers halfzus Mucia Tertia liet scheiden. Als lid van de optimates beschikte Clodia's man over genoeg aanzien, om zijn voormalige schoonbroer in de consulverkiezingen in 60 v.Chr. de pas af te snijden. Tijdens zijn ambtstermijn trad hij samen met Cicero op tegen zijn schoonbroer, Publius Clodius Pulcher, die ondanks zijn patricische afkomst het ambt van tribunus plebis ambieerde. Celers plotselinge dood begin 59 v.Chr. lokte geruchten uit volgens dewelke Clodia hieraan niet geheel onschuldig zou zijn geweest, want het ging er in hun huwelijk niet bepaald harmonieus aan toe en Clodia zou zich voortdurend in een oorlog met hem hebben bevonden.[8] Of het huwelijk echt zo slecht was als Cicero in het jaar van Celers consulaat vermeld, is evenzeer onbekend als het feit of er sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil of welk soort Romeins huwelijk tussen hen twee was gesloten. Dat ze hem niet op zijn militaire operaties en stadhouderschappen begeleidde, zijn echter geen aanwijzingen voor een slecht huwelijk maar kwam overeen met de toenmalige zeden. Cicero zelf beschreef slechts twee jaar daarvoor in een brief aan Celer, hoe Clodia samen met Mucia tussen hem en haar schoonbroer, Quintus Caecilius Metellus Nepos, bemiddelde.[9]

Uit haar huwelijk met Metellus Celer had Clodia een dochter Metella, mogelijkerwijs de Caecilia Metella, die de geliefde van Cicero's schoonzoon Dolabella was.[10]

Tussen Clodius en Cicero[bewerken | brontekst bewerken]

Na Celers dood steunde Clodia de politieke carrière van haar jongste broer Publius, wat ze ook met Cicero's vriend, Titus Pomponius Atticus, besprak, die deze nieuwtjes aan Cicero doorspeelde. Dit lijkt erop te wijzen dat haar relatie met Cicero tenminste in 59 v.Chr. nog niet zo slecht was als zijn latere voorstelling van haar in pro Caelio doet vermoeden.[11] Weliswaar betitelde Cicero haar reeds in brieven uit deze periode met het Griekse attribuut βοῶπις (boōpis "koe-ogige") van Hera, de zuster-gade van Zeus, hetgeen een allusie zo zijn op de latere incestaanklacht.[12] Op 10 december 59 v.Chr. werd Clodius tot tribunus plebis verkozen. In deze hoedanigheid wist hij ettelijke populaire wetten erdoor te drijven. Cicero werd door een van deze wetten - die duidelijk tegen hem persoonlijk was gericht - in ballingschap gestuurd, waaruit hij pas in 57 v.Chr. terugkeerde, en zijn bezit in beslag genomen. Zijn perceel op de Palatijn zou Clodius voor zichzelf weten te verwerven.

Anders dan gebruikelijk was in die tijd, lijkt Clodia niet te zijn hertrouwd, maar zou zich tot Marcus Caelius Rufus, een geleerde en vriend van Cicero, hebben gewend – dat is tenminste als men Cicero mag geloven. Rufus was afkomstig uit de ordo equester en zijn vader had uitgestrekte bezittingen in Africa. Hoewel Caelius ook in de Catilinarische samenzwering was verwikkeld geweest, slaagde hij er nog op tijd in om zich ervan te distantiëren. Hierdoor had hij - dankzij de steun van Pompeius - nog een glansrijke carrière voor zich. Hij was twaalf jaar jonger dan Clodia en werd als knap beschouwd.[13] Na het einde van hun betrekking spande Clodia[14] (of haar broer Publius) in 56 v.Chr. een proces tegen Caelius aan. De officiële aanklager in deze zaak was de slechts 17-jarige Lucius Sempronius Atratinus, die Caelius naast andere misdaden, waaronder een moord, begaan met van Clodia geleend goud, ook van een moordaanslag op Clodia beschuldigde. Cicero nam de verdediging van Caelius in deze zaak op zich. Zijn redevoering Pro Caelio (zie verderop in dit artikel) was hierbij minder een verdediging van zijn cliënt als wel systematische smaad aan het adres van Clodia, ook al werd haar naam niet expliciet genoemd. Door haar voor te stellen als een meretrix (prostituee) moest ze als een ongeloofwaardige getuige in het proces worden afgeschilderd.[15] Zelfs familieleden als Appius Claudius Caecus, de bouwheer van de Via Appia, liet Cicero tijdens zijn pleidooi aan het woord komen, om uit hun monden honende woorden tegen Clodia te richten en erop te wijzen dat haar verhouding met Caelius de reputatie van haar familie onverbiddelijk schade toebracht. Wilfried Stroh, een Duits klassiek filoloog, houdt het echter voor mogelijk dat Cicero zelf de affaire tussen Clodia en Caelius heeft verzonnen.[16] Bovendien sprak Cicero kwaad over haar ettelijke verhoudingen en beschuldigde haar zelfs van incest met haar broers. Deze belastering van de zus van zijn vijand, die ook in andere evenwel tegen Publius Clodius gerichte redevoeringen van 57/56 v.Chr. met gelijkaardig luidende aanklachten[17] ter sprake kwam, diende vooral om Clodius in diskrediet te brengen als moreel bedorven, zwak en onder de plak van een vrouw zittend.[18] Caelius werd dankzij de briljante verdediging door Cicero en Marcus Licinius Crassus vrijgesproken, zonder dat de hem ten laste gelegde moord op de filosoof Dion in het proces werkelijk het onderwerp vormde. Clodia bleef daarentegen aan de hoon van het gepeupel[19] en de verachting van de nageslacht blootgesteld.

Over haar latere leven is niets met zekerheid bekend. Ze duikt ook niet meer in Clodius' omgeving op. In 52 v.Chr. geraakten de bewapende bendes van Clodia's broer en Titus Annius Milo op de Via Appia met elkaar slaags, waarbij deze laatste de in de strijd verwonde Clodius liet ombrengen. Weer was Cicero zijn advocaat, weer werd een van zijn zussen, deze keer Clodia Luculli, van incest met haar broer beticht, maar ditmaal verloor Cicero het pleit en werd Milo verbannen.

Met Cicero schijnt Clodia ondanks de beschuldigingen in Pro Caelio een vriendschappelijke relatie te hebben behouden, want Cicero overwoog in ieder geval als plaats voor de graftombe van zijn in 45 v.Chr. gestorven geliefde dochter Tullia kortelings Clodia's tuin. Clodia trad hierbij sui iuris op,[20] wat ongewoon was voor een Romeinse vrouw, tenzij ze was getrouwd cum manu en hierdoor als weduwe niet langer onder de patria potestas van haar overleden echtgenoot stond.

Clodia's sterfdatum is niet geweten. Cicero vermeldt haar voor de laatste keer een maand na de moord op Caesar in 44 v.Chr. in een adem met Cleopatra in een brief aan Atticus:

Reginae fuga mihi non molesta est. Clodia quid egerit, scribas ad me velim.
De vlucht van de koningin is niet vervelend voor mij. Wat Clodia zou hebben gedaan, wil ik dat je me schrijf.

— Cicero, Ad Atticum XIV 8.1.

Men kan enkel speculeren of Clodia als oudere univira mogelijkerwijs een gezelschapsdame van de Egyptische dame was.

Clodia in de antieke bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

Clodia als Lesbia in Catullus' liefdesgedichten[bewerken | brontekst bewerken]

Lesbius est pulcer: quid ni? Quem Lesbia malit

quam te cum tota gente, Catulle, tua.

Sed tamen hic pulcer vendat cum gente Catullum,

si tria notorum savia reppererit.

Lesbius is prachtig: waarom niet? Deze verkieze Lesbia

boven jou met heel jouw gens, Catullus.

Maar toch verkope deze prachtige Catullus met gens,

als hij drie kussen van bekenden zal hebben verworven.
— Catullus, Carmen LXXIX.

Het zou goed passen bij het door Cicero geschilderde beeld van de incestueuze zuster om Clodia met Lesbia, de geliefde in Catullus' gedichten, gelijk te stellen, zoals een opmerking van Apuleius[21] lijkt te suggereren, die in totaal vier pseudoniemen voor geliefden in Romeinse liefdeslyriek onthulde.[22] Volgens moderne reconstructies van de chronologie moet ze in 61/60 v.Chr. een relatie met hem hebben gehad, wat haar echtgenoot beslist niet zal zijn ontgaan. Het is echter verwonderlijk dat Metellus, die men terecht als een Romein van de oude stempel mag beschouwen, niet om zijn aanzien bezorgd was en stappen voor een scheiding ondernam, indien hij van de ontrouw van zijn vrouw zou hebben geweten.[23] De identificatie Lesbia–Clodia is in ieder geval niet vaststaand. Bovendien is ook Catullus' levensloop niet eenduidig te reconstrueren, daar de vermeldingen bij Hieronymus en Suetonius bepaalde zaken in zijn gedichten tegenspreken. Zo dateert Timothy Peter Wiseman Catullus' gedichten in 54 v.Chr., volgens welke een gelijkstelling van de getrouwde geliefde Lesbia met de intussen weduwe geworden Clodia uitsluit.[24]

Catullus kwam ter intensivering van zijn studies naar Rome, waar hij inderdaad Clodia tegen het lijf kan zijn gelopen. Catullus beklaagde zich in zijn gedichten dat Lesbia als getrouwde vrouw de relatie bijlange niet zo serieus nam als hij. In zijn gedichten weerspiegelden zich de intensiteit van de liefde doorheen de loop der jaren en het verdriet na de breuk. In de latere gedichten veranderde dit verdriet in woede en wierp hij haar ontrouw, hoererij[25] en zelfs mogelijk incest voor de voeten, wanneer er een toespeling wordt gemaakt op de schone of prachtige (pulcer) Lesbius, die Lesbia zogenaamd meer liefhad dan de ongelukkige Catullus[26] en groeide zelfs uit tot haat. Natuurlijk mag niet worden vergeten dat deze verzen een vertekende weergave van de werkelijkheid zijn, terwijl ze naar poëtische normen zijn vormgegeven en dat de lyrische "ik" niet per se identiek is aan de historische Catullus.[27]

Clodia in Cicero's redevoering Pro Caelio[bewerken | brontekst bewerken]

Met zijn redevoering Pro Caelio verdedigde Cicero Marcus Caelius Rufus, die in 56 v.Chr. naast voor andere misdaden ook wegens een moordaanslag op Clodia werd aangeklaagd. In deze redevoering insinueerde hij dat Clodia een incestueuze relatie met haar broer Clodius had en haar in 59 v.Chr. gestorven echtgenoot met gif had omgebracht. Ze zou achter haar jonge, knappe buurman Caelius hebben aangelopen[28] en na de beëindiging van de ongeveer tweejarige betrekking uit wraak een proces tegen haar voormalige minnaar hebben aangespannen omdat ze het niet zou hebben kunnen verdragen door hem te worden verlaten, terwijl de officiële aanklager Lucius Sempronius slechts een stroman zou zijn. Tegelijkertijd schreef hij haar een heel aantal affaires toe en stelde haar nauwe band met haar broer voor als aanwijzing voor een seksuele relatie. Als toespeling op haar schoonheid en vooral op haar grote ogen gebruikte hij de schuilnaam βοῶπις ("koe-ogige") voor Clodia, die ook als attribuut van Hera, de gade en tegelijkertijd zus van Zeus, werd gebruikt, zodat nogmaals de verdenking van incest doorschemerde.[29] Cicero's honende woorden bereikten hun hoogtepunt toen hij Clodia in een toespeling op de Mykeense koningin Clytaemnestra, die haar echtgenoot Agamemnon na zijn terugkeer van de Trojaanse Oorlog uit wraak voor het offeren van hun dochter Iphigenia met hulp van haar minnaar Aegisthus ombracht als quadrantaria Clytaemnestra (d.i. "een kwart-as kostende Clytaemnestra") bestempelde.[30] Met deze belasteringen aan het adres van Clodia nam Cicero ook wraak op haar broer, die hem in 59 v.Chr. als tribunus plebis in ballingschap had gedreven en zijn bezittingen had laten verkopen.

Dezelfde beschuldiging van incest werd later ook haar zus Clodia Luculli in Cicero's redevoering voor Titus Annius Milo aangewreven. En ook in dit geval scheen de beschuldiging weinig geloofwaardig te zijn. Belasteringen werden over het algemeen zowel in de kiesstrijd als in pleidooien als probaat middel gezien, terwijl ze niet verboden en bovendien lastig te controle waren, wat ook de reden is waarom hierbij het nodige voorbehoud is aangebracht. Ook Cicero zelf werd van incest met zijn dochter Tullia, die hij oprecht hield, beticht, wat door zijn tijdgenoten nauwelijks kan zijn ernstig genomen.[31]

Twijfel aan het waarheidsgehalte van de beschuldigingen komt naar voren, wanneer men bedenkt dat de tactiek van de verdediging erop berustte de aandacht op Clodia als slecht gezelschap voor Caelius te vestigen, zodat haar al deze vergrijpen in de schoenen konden worden geschoven.

Een mogelijke aanzet tot een verklaring geeft Guy Fau met zijn verwijzing naar fresco's van de Dionysoscultus, die in het zogenaamde Casa della Farnesina (toen gedacht Clodia's villa en tuinen te zijn geweest) werden opgegraven.[32] Een initiatie van Clodia in een mysteriecultus biedt een verklaring voor de beschuldigingen van Cicero over haar vriendschappelijke omgang met slaven en een te vrijmoedig optreden tegenover mannen.[33] Want uit de daarbij verkondigde ideeën van de broederschap van alle mensen op grond van de onsterfelijkheid van de ziel werd opgemaakt dat ook slaven in de religieuze hiërarchie konden opklommen en men ze in het dagelijks leven ook beter behandelde. Met de goedkeuring van haar familie liet Clodia slaven vrij, waarvan Cicero vermoedde dat ze dit slechts uit eigenbelang en berekening deed om getuigen voor het proces te vinden (slaven mochten namelijk niet als getuigen optreden). Ook een toenemende gelijkstelling van vrouwen en mannen zou de mysteriecultus - afgezien van de hoofdzakelijke sociale achtergronden van een dergelijke ontwikkeling - in gang kunnen hebben gezet. De Bacchanalia, uitgelaten feesten ter ere van Dionysos, gingen met dansen en excessieve orgieën gepaard, waardoor ze door de senaat destijds werden verboden. In deze context waren vrouwen ook in staat om een bepaalde seksuele bevrijding te ervaren, wat kenmerkend is voor het losbreken van conventionele levensvormen van Sempronia en Lesbia/Clodia. Doordat deze villa urbana tegenwoordig wordt toegeschreven aan Iulia Caesaris (dochter van Augustus) en Marcus Vipsanius Agrippa.

Clodia bij Plutarchus[bewerken | brontekst bewerken]

De Griekse biograaf Plutarchus vermeldt Clodia in zijn biografie van Cicero.[34] Volgens deze vreesde Cicero's vrouw Terentia ervoor dat Clodia haar haar man wou afsnoepen. Clodius' slechte reputatie voerde Plutarchus vooral op zijn zussen terug. De verdenking van incest stond voor hem buiten kijf.

Nawerking[bewerken | brontekst bewerken]

La lettura o Catullo e Clodia door Giulio Aristide Sartorio (1914).

De figuur van Clodia heeft doorheen de eeuwen verscheidene kunstenaars geïnspireerd. Zo zijn er verscheidene schilderijen gewijd aan de relatie Catullus-Lesbia/Clodia. Zo heeft Lourens Alma Tadema enkele werken aan Lesbia gewijd: Catullus at Lesbia's (1865) en Lesbia Weeping over a Sparrow (1866). Zowel Edward Poynter (1907) als John William Godward (1916) hebben een schilderij gemaakt met de titel Lesbia with her Sparrow.

Clodia was een van de personages aan wie een "biografie" werd gewijd in het werk Vies imaginaires (Verbeelde levens, 1896) van Marcel Schwob.[35] Ze speelde ook een rol in drie romans van Jack Lindsay (Caesar is Dead (1934), Despoiling Venus (1935) en Brief Light (1939), en ook in William George Hardy zijn roman Turn Back the River (1938), die zich mogelijk door Lindsay liet inspireren voor zijn portrettering van Clodia (Clodia dook ook op in zijn latere werk The City of Libertines (1957)).[36] Clodia speelt een bijrol in de briefroman The Ides of March (1948) van Thornton Wilder en is het hoofdpersonage van de roman Clodia (1965) van Robert De Maria.[37]

Clodia duikt ook meermaals op in historische detectiveromans van de Roma sub Rosa-serie (1991-) van de Amerikaanse auteur Steven Saylor. Ze speelt ook een belangrijke rol in verscheidene boeken van de SPQR-serie (1990-2006) van John Maddox Roberts en in Robert Harris zijn roman Lustrum (2009) (tweede boek in een trilogie over het leven van Cicero) en een kleinere rol in Dictator (2015) (het laatste boek van deze trilogie). Daarnaast zijn Clodia en Catullus de hoofdpersonages in de roman Counting the Stars (2008) van Helen Dunmore.

Jonathan Stamp, de historische consulent van de HBO/BBC-televisieserie Rome, heeft aangegeven dat Clodia de voornaamste inspiratie was voor het personage Atia of the Julii, omdat er maar weinig historische informatie beschikbaar was over de historische Atia Balba Caesonia.[38]

Clodia is ook opgenomen als een van de 1038 vrouwen waarnaar wordt verwezen in het moderne kunstwerk The Dinner Party (1979) van Judy Chicago, waarbij haar naam wordt geassocieerd met die Hypatia.[39]

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Cicero, De divinatione I 4; Pro Sexto Roscio Amerino 147; F. Münzer, art. Caecilius (135), in RE III.1 (1897), col. 1235. Zie echter ook: A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008, pp. 215-218, waar verscheidene theorieën van D.R. Shackleton Bailey en T.W. Hillard over de verwantschap van de Claudii en de Metelli worden vermeld. Volgens Shackleton Bailey is Clodia Metelli niet de dochter van Caecilia Metella, maar van een onbekende eerste echtgenote van haar vader.
  2. Varro, Res rusticae III 16.1-2. Zie echter ook: A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008, pp. 219-220.
  3. Plutarchus, Cicero 27.5.
  4. Plutarchus, Lucullus 34.1–4.
  5. A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008, p. 235.
  6. De verwantschap was zo eng, dat Cicero hem in Pro Caelio meermaals als frater (broer) van Clodia's broers bestempelde, wat tot verschillende speculaties over Clodia's afstamming heeft geleid (M.B. Skinner Clodia Metelli. The Tribune’s Sister, Oxford - e.a., 2011, pp. 55-56).
  7. A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008, p. 220.
  8. Cicero, Ad Atticum II 1.5: ea cum viro bellum gerit.
  9. Cicero, Ad familiares V 2.
  10. M.B. Skinner Clodia Metelli. The Tribune’s Sister, Oxford - e.a., 2011, pp. 6-7; 93ff.
  11. A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008, p. 233.
  12. Bijvoorbeeld: Cicero, Ad Atticum II 14.
  13. Cicero, Pro Caelio 36.
  14. Uit persoonlijke wraak, aldus: R.A. Bauman, Women and Politics in Ancient Rome, Londen - e.a., 2003, p. 72.
  15. Pro Caelio 48-49, 57. A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008, p. 240.
  16. W. Stroh, Taxis und Taktik: Die advokatische Dispositionskunst in Ciceros Gerichtsreden, Stuttgart, 1975, pp. 243ff.
  17. Bijvoorbeeld: De domo sua 93.
  18. A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008, pp. 242-244.
  19. Cicero, Ad Quintum fratrem 2,3,2.
  20. Cicero, Ad Atticum XIII 29.2.
  21. Apuleius, De magia 10.
  22. N. Holzberg, Catull: der Dichter und sein erotisches Werk, München, 2002, pp. 16-17.
  23. N. Holzberg, Catull: der Dichter und sein erotisches Werk, München, 2002, pp. 18-19.
  24. T.P. Wiseman, Catullan Question, Leicester, 1969, p. 57.
  25. Bijvoorbeeld: Catullus, Carmen LVIII.
  26. Catullus, Carmen LXXIX.
  27. N. Holzberg, Catull: der Dichter und sein erotisches Werk, München, 2002, p. 13.
  28. Cicero, Pro Caelio 36.
  29. Dezelfde term duikt ook in meerdere brieven aan Atticus op (bijvoorbeeld Ad Atticum II 5.1).
  30. Plutarchus, Cicero 29.4, Quintilianus, VIII 6.53. Vgl. Cicero, Pro Caelio 57.
  31. A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008, p. 244.
  32. Deze identificatie werd voor het eerst voorgesteld in: G. Lugli, La pianta dell'antica casa della Farnesina, in MEFRA 55 (1938), pp. 5-27. Er zijn echter belangrijke tegenwerpingen tegen deze identificatie op basis van de datering van de fresco's aangevoerd in: H.G. Beyen, Les domini de la villa de la Farnésine, in Studia varia Carolo Guilielmo Vollgraff a discipulis oblata, Amsterdam, 1948, pp. 3-21 (in het bijzonder p. 10).
  33. G. Fau, L’émancipation féminine à Rome, Parijs, 1978, pp. 64-67.
  34. Plutarchus, Cicero 29.1-5.
  35. M. Schwob - trad. J. Vogelaar, Clodia, een schaamteloze matrone, in Raster 118 (2007).
  36. T.P. Wiseman, Clodia Some Imaginary Lives, in Arion² 2 (1975), pp. 100-102, 104-106, 110, 112.
  37. Voor een bespreking en overzicht van Clodia in literatuur en lectuur tot ongeveer 1975, zie: T.P. Wiseman, Clodia Some Imaginary Lives, in Arion² 2 (1975), pp. 96-115.
  38. M.S. Cyrino (ed.), Rome Season One: History Makes Television, Malden - Oxford - Carlton, 2009, p. 139.
  39. Clodia, BrooklynMuseum.org

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Clodia op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
  • (en) R.A. Bauman, Women and Politics in Ancient Rome, Londen - e.a., 2003. ISBN 0415057779
  • (fr) G. Fau, L’émancipation féminine à Rome, Parijs, 1978. ISBN 2251328777
  • (it) L. Fezzi, Il tribuno Clodio, Rome - Bari, 2008. ISBN 9788842087151
  • (de) C.A. Gräßner, art. Clodia, in P. von Möllendorff - A. Simonis - L. Simonis (edd.), Historische Gestalten der Antike. Rezeption in Literatur, Kunst und Musik (= Der Neue Pauly, Supplemente 8), Stuttgart - Weimar, 2013, coll. 311--318. ISBN 9783476024688
  • (de) A.C. Harders, Suavissima Soror. Untersuchungen zu den Bruder-Schwester-Beziehungen in der römischen Republik, München, 2008. ISBN 9783406577772
  • (de) N. Holzberg, Catull: der Dichter und sein erotisches Werk, München, 2002. ISBN 3406485316
  • (en) J.D. Hejduk, Clodia. A Sourcebook, Norman, 2008. ISBN 9780806139074
  • (en) M.B. Skinner, Clodia Metelli, in TAPhA 113 (1983), pp. 273-287.
  • (en) M.B. Skinner Clodia Metelli. The Tribune’s Sister, Oxford - e.a., 2011. ISBN 9780195375015
  • (de) W. Stroh, Taxis und Taktik: Die advokatische Dispositionskunst in Ciceros Gerichtsreden, Stuttgart, 1975. ISBN 9783598774065
  • (en) W.J. Tatum, The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher, Chapel Hill - e.a., 1999. ISBN 0807824801
  • (en) T.P. Wiseman, Catullan Question, Leicester, 1969. ISBN 9780718510855
  • (en) T.P. Wiseman, Clodia Some Imaginary Lives, in Arion² 2 (1975), pp. 96-115.

[[Categorie:Gens Claudia]] [[Categorie:Romein]]