Gebruiker:Evil berry/Kladblok/Gaia

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Gaia (detail uit de Gigantomachie (Attisch-roodfigurige schaal, 410-400 v. Chr; Aristophanes en Erginos; Antikensammlung Berlin, F 2531).

Gaia (Oudgrieks: Γαῖα, Γαῖη of Γῆ) of Gaea (gelatiniseerd) is in de Griekse mythologie de personificatie van de Aarde, of godin van de aarde. Zij werd sinds de oudste tijd als een eerwaardige godin vereerd, die al wat leeft uit haar schoot baart en aan haar borsten zoogt en voedt.

Etymologie[bewerken | brontekst bewerken]

Het Griekse woord "γαῖα" (getranscribeerd als gaia of gaea) is een verwante (ook wel poëtische) vorm van "γῆ" (; Dorisch: γά / ga en vermoedelijk ook δᾶ da[1]) en betekent Aarde,[2] een woord van onbekende herkomst.[3] In het Myceense woord ma-ka (getranscribeerd als Ma-ga: moeder Gaia) vindt men tevens de stam ga- terug.[4] Het is gesuggereerd dat haar naam van Indo-Europese oorsprong zou zijn en mogelijk "de schepster/baarster" betekent.[5]

Ontstaan en kinderen[bewerken | brontekst bewerken]

Zij onstond onmiddelijk na (de) Chaos, die bij de aanvang van alle dingen reeds aanwezig was. Dadelijk na haar geboorte zette zij de schepping voort. Vooreerst verwekte zij uit zichzelf Ouranos (de hemel), Pontos (de zee) en de hoge gebergten. Daarop huwde zij met haar eerstgeboren zoon Ouranos, en werd door hem moeder van de Titanen, zes mannelijke Koios, Kreios, Iapetos, Hyperion, Okeanos en Kronos en zes vrouwelijke, Tethys, Rheia, Themis, Mnemosyne, Phoibe en Theia. Verder de drie Hekatoncheiren (Centimanen): Briareos, Kottos en Arges. Ook de drie eenogige Cyclopen behoorden tot de nakomelingen van Gaia. Daar Ouranos uit wantrouwen elk van deze kinderen terstond na de geboorte opsloot en gevangen hield, zette zij haar zoon Kronos op om zijn vader te onttronen. Zij gaf hem daartoe een sikkel, waarmee hij Ouranos op de vreselijkste wijze verminkte. Door de bloeddruppels, welke uit diens wonden stroomden werd Gaia opnieuw moeder, nu van de Erinnyën (de afschuwelijke wraakgodinnen) en de Giganten (een reuzengeslacht). Uit haar verbintenis met haar zoon Pontos sproten de zeegoden Nereus, Thaumas, Phorkys, Keto en Eurybie, terwijl eindelijk Erichthonios (Erechtheus) ook tot haar zonen behoorde.[6]

Gaea speelde later nog een belangrijke rol in de tweede grote oorlog om de hemelheerschappij, tussen Zeus en zijn tegenstanders, de monsterlijke Giganten. Zij kon niet aanzien dat haar kinderen in Tartarus werden gekweld en riep hen op de strijd met Zeus aan te binden. Dit deden zij, maar zonder succes. Zeus was na deze oorlog voorgoed de grote hemelheerser geworden.

In de leer van de kosmogonie en theogonie (d.i. "de schepping van de wereld" en "het ontstaan van de goden") bekleedt Gaia dus een zeer voorname plaats. Doch langzamerhand werd zij op de achtergrond gedrongen door andere godheden als Rheia, Hestia, Demeter en Themis, die oorspronkelijk personificaties waren van afzonderlijke trekken uit haar wezen.

Betekenis[bewerken | brontekst bewerken]

Toch bleef men aan Gaia een drievoudige betekenis hebben.[7] Vooreerst is zij als chtonische godin de voortbrengster van alle leven en alle wasdom in de natuur, die met liefderijke zorg voor al haar schepselen waakt en tot hun voeding de vruchten laat gedijen. Als deze alvoedende Moederaarde was zij te Dodona met de bevruchtende hemelgod Zeus verbonden, daar zongen de priesteressen: “Zeus was, Zeus is en Zeus zal zijn; o grootste god Zeus! U schenkt vruchten, noemt daarom Gaea moeder!” (hymne van Dodona).[8] Haar zorg is echter vooral gewijd aan de jeugd, die zij behoedt en bewaakt (Kourotróphos / Κουροτρόφος). Het was vooral als zodanig, dat zij verering genoot en meermalen door de oude beeldhouwers werd voorgesteld. Doch diezelfde godin, welke heil en zegen verspreidt, die volgens sommige legenden zelfs de moeder was van de eerste mensen (autochthonen, d.i. "die uit de aarde zelf zijn voortgekomen") vernietigt ook weer alle leven, dat zij geschapen heeft en trekt het met onverbiddelijke gestrengheid terug in haar schoot. Zodoende is zij ook een godin van de doods en de onderwereld. Als zodanig komt zij ook voor in de Ilias, waar zij naast Zeus Horkios, die de meineed straft en Helios, die alles ziet, als getuige wordt aangeroepen van de plechtige eed, waardoor een verdrag tussen de Trojanen en de Grieken zal worden bezegeld. Haar werd daarbij als godin van de onderwereld een zwart lam geofferd, terwijl men voor Helios als god van de hemel een wit lam slachtte.[9]

Ten tweede werd Gaia vereerd als de oudste voorspellende godheid. Als zodanig had zij het eerst het orakel te Delphoi bezeten, dat zij later aan haar dochter Themis afstond.[10] Daar in Delphoi de extatische toestand, waarin de Pythische priesteres orakels gaf, werd veroorzaakt door uit de aarde opstijgende dampen, was het niet meer dan natuurlijk, dat men zich Gaia dacht als de oudste profetes, die daar orakels had gegeven.

Ten derde is Gaia ook een Olympische godheid. Zij zetelt naast Zeus, aan wie zij in de strijd met de Giganten belangrijke diensten had bewezen. Als zodanig (Gaia Olympia) had zij een tempel in Athene[11] en haar eredienst was daar tot in late tijden met feestelijke spelen (Panathenaeën) verbonden. Behalve deze tempel waren haar nog heiligdommen gewijd in Sparta, Tegea,[12] Olympia,[13] Delphoi en Patrai (samen met Demeter en Kora).[14]

Haar standbeelden droegen een sleutel in de hand. Er is evenwel geen van bewaard gebleven.

Stamboom[bewerken | brontekst bewerken]

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Gaea
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Pontus
 
Uranus
 
Titanen
 
Cyclopen
 
Briareus
 
Gyes
 
Cottus

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. s.v. γά en δᾶ, in H.G. Liddell - R. Scott - rev. add. H.S. Jones - R. McKenzie, A Greek-English Lexicon, Oxford, 19409.
  2. s.v. γαῖα, in H.G. Liddell - R. Scott - rev. add. H.S. Jones - R. McKenzie, A Greek-English Lexicon, Oxford, 19409.
  3. s.v. Gaia, in D. Harper, Online Etymology Dictionary, etymonline.com (2001-2012).
  4. R.S.P. Beekes, Etymological Dictionary of Greek, Leiden - New York, 2009; s.v. ma-ka, in Paleolexicon.com.
  5. M. Meier-Brügger, Zu griechisch γῆ und γαῖα, in Münchener Studien zur Sprachwissenschaft 53 (1992), pp. 113-116.
  6. Homeros, Ilias II 548. Ἄρουρα hier gelijk aan Gaia.
  7. Hesiodos, Theogonia 117, 126 e.v., 183, 232.
  8. Pausanias, X 12 § 10.
  9. Homeros, Ilias III 104, 277, XV 36, XIX 258.
  10. Aischylos, Eumenides 2-4.
  11. Thoukydides, II 15, Pausanias, I 18 § 7.
  12. Pausanias, VIII 48 § 8.
  13. Pausanias, V 14 § 10.
  14. Pausanias, VII 21 § 11.

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]