Gebruiker:KKoolstra/Grootebroek

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De stede Grootebroek (ook wel aangeduid als stede Broek of stede Broec) was een Westfriese 'stede', een bestuursvorm waarbij stadsrechten werd verleend aan een combinatie van dorpen, waarbij de afzonderlijke plaatsen hun eigen dorpsbestuur hielden. [1] De stede ontstond in 1364, toen Albrecht van Beieren, graaf van Holland stadsrechten verleende aan de dorpen Grootebroek en Bovenkarspel onder de naam stede Broec. In officiële stukken werd de stad echter als spoedig aangeduid als stede Grootebroek. In 1402 en 1404 werd de stede uitgebreid met respectievelijk Lutjebroek en Hoogkarspel. In 1811 werd de stede weer opgesplitst in verschillende gemeenten en werd de stede Grootebroek opgeheven. [2]

Het verlenen van stadsrechten betekende vooral dat de poorters (burgers) van Grootebroek en Bovenkarspel (en later ook Lutjebroek en Hoogkarspel), grotere zelfstandigheid kregen op het bestuurlijk gebied en hun eigen rechtspraak konden regelen. De afzonderlijke dorpen hadden eigen dorpsbesturen en hadden een zekere mate van zelfstandigheid binnen de stede, onder andere op het gebied van het weg- en waterbeheer. Daarnaast werden de schepenen van het stadsbestuur gekozen door de vroedschappen van de afzonderlijke dorpen. [3]

In de literatuur omtrent de geschiedenis van het graafschap Holland en het latere gewest Holland van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden wordt onderscheid gemaakt tussen de ommuurde steden, waarvan de belangrijkste een eigen stem hadden in de Staten van Holland, en de Westfriese plattelandssteden die wel een stedelijke bestuursvorm bezaten, nooit zijn uitgegroeid tot 'echte' steden. [4] Tussen 1402 en 1415 kreeg namelijke het gehele platteland van Westfriesland stadsrechten, waardoor de bestaande baljuwschappen konden worden opgeheven. Hoewel de stadsrechtverlening aan Bovenkarspel en Grootebroek veertig jaar voor die aan Schellinkhout plaatsvondt, was ook hier sprake van een stadsrechtverlening aan een dorpencombinatie.

In het gewest Holland was er een groeiend verschil in status en invloed tussen de ommuurde steden, waarvan in de middeleeuwen de meesten en tijdens de republiek allen stemhebbend waren in de Staten van Holland. Zo probeerden de steden in de staten steeds meer voorrechten beperkt te houden tot de ommuurde steden. In 1575 werd de stede Grootebroek toegelaten tot de vergadering van de Staten, maar uit angst voor precedentwerking (er waren immers nog veel meer plattelandssteden in Westfriesland) werd het stemrecht van Grootebroek uiteindelijk afgewezen; Grootebroek zou als vanouds vallen onder de gebruikelijke vertegenwoordiging van het platteland door de adel. [5]

Hoewel de stede Grootebroek nooit stadswallen heeft gehad, werd er evenals in andere steden onderscheid gemaakt tussen de poorters, die woonachtig waren binnen de grenzen van de "vrijheid" en de "uutpoorters" die woonachtig waren om het omliggende platteland, de banne van dorpen Grootebroek, Bovenkarspel, Lutjebroek en Hoogkarspel. Deze banne strekte zich uit tot aan de Zuiderzee in het zuiden en het noorden (het huidige Andijk viel ook binnen dit gebied en tot vlak bij de poorten van Enkhuizen in het oosten. Uit de door het stadsbestuur uitgevaardigde keuren blijkt dat de "uutpoorters" hadden niet dezelfde rechten als de poorters van de stede. [6]

Tijdens de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland werd de bestuurlijke indeling van Nederland meermaals veranderd. Het definitieve einde van de Stede Grootebroek kwam in 1811, toen de nieuwgevormde gemeenten Bovenkarspel, Grootebroek en Hoogkarspel de opheffing van de stede voorstelden aan de onderprefect van het arrondissement Hoorn. De schulden zouden evenredig naar het aantal inwoners worden verdeeld, terwijl het raadhuis voorlopig gemeenschappelijk bezit zou blijven en het oude mannen- en vrouwenhuis gesloopt zou worden. De financiële afwikkeling liep tot de jaren 1828-1837. [7]