Ottoonse renaissance: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
renaissance consequent (zoals in de titel ) met kleine letter
ThomasFranciscus (overleg | bijdragen)
+cat
Regel 18: Regel 18:


[[Categorie:Middeleeuwen]]
[[Categorie:Middeleeuwen]]
[[Categorie:Geschiedenis van Duitsland]]
[[Categorie:Geschiedenis van Italië]]


{{Link FA|fr}}
{{Link FA|fr}}

Versie van 16 mrt 2011 12:57

De St. Michael in Hildesheim

De Ottoonse renaissance was een beperkte renaissance tijdens de regeringen van de eerste drie keizers van het Ottoonse dynastie. Deze oorspronkelijk Saksische Liudolfingen, die alle drie Otto heten: Otto I de Grote (936-973), Otto II (973-983), en Otto III (983-1002) beschermden de Ottoonse renaissance. Het begon met het huwelijk van Otto de Grote met Adelheid in 951. Hierdoor werden de koninkrijken Italië en Duitsland in een staan verenigd. Zodoende kwam het Westen dichter bij het Byzantijnse Rijk. De keizerlijke kroning in 963 bevorderde de noodzaak van een christelijke (politieke) eenheid. De tijdsduur van de Ottoonse renaissance wordt soms uitgebreid tot de regering van Hendrik II en soms ook met de op de Ottoonse dynastie volgende Salische dynastie. De term wordt in het algemeen beperkt tot de keizerlijke hofcultuur.

De Ottoonse renaissance komt vooral tot uiting in de kunst en de architectuur, die werd beïnvloed door hernieuwd contact met Constantinopel. Er wordt nieuw leven geblazen in kathedralen en in sommige scholen, zoals die van Bruno van Keulen, in de productie van geïllustreerde handschriften uit een handjevol elite scriptoria, zoals de abdij van Quedlinburg, die in 936 door Otto I de Grote in 936 werd opgericht en in de politieke ideologie. Het Keizerlijke hof werd het centrum van religieuze en spirituele leven, dat werd geleid door het voorbeeld van de vrouwen uit de keizerlijke familie: Mathilde van Ringelheim, de moeder van Otto I de Grote, zijn zuster Gerberga van Saksen, zijn tweede vrouw Adelheid en zijn schoondochter keizerin Theophanu.

Na de kroning in 963 van Otto I de Grote tot keizer ontstond er in diens directe kring een hernieuwd geloof in het idee van het Rijk. Ook ontstond er een hervormde kerk; er volgde een periode van verhoogde culturele en artistieke hartstocht. De Ottoonse kunst was een hofkunst, gemaakt om het Heilige en Imperialistische geslacht te bevestigen als een bron van macht die werd gelegimiteerd door de gelegde verbinding met Constantijn en Justinianus I. In deze sfeer versmolten de gemaakte meesterwerken de tradities, waarop de Ottoonse kunst was gebaseerd: schilderijen uit de Late Oudheid, de Karolingische renaissance, en Byzantium. Op deze manier wordt de term gebruikt als een analogon met de Karolingische renaissance, waarvan de start rond 800 lag, het jaar waarin Karel de Grote tot keizer werd gekroond.

Een kleine groep van Ottoonse kloosters werd direct door de keizer en de bisschoppen gesponsord. Hier werden een aantal schitterende middeleeuwse geïllustreerde handschriften, de belangrijkste kunstvorm van de tijd, vervaardigd. De abdij van Corvey produceerde enkele van de eerste manuscripten, na het jaar 1000 gevolgd door het scriptorium in Hildesheim. Het beroemdste Ottoonse scriptorium maakte deel uit van de abdij van Reichenau, een eiland in het Bodenmeer: vrijwel geen andere werken hebben het imago van de Ottoonse kunst zo gevormd zoveel als de miniaturen die daar ontstonden. Een van de belangrijkste werken uit Reichenau was de Codex Egberti, met verhalende miniaturen uit het leven van Christus, de eerste cyclus van dit type, in een mix van stijlen, waaronder de Karolingische renaissance en sporen van insulaire en Byzantijnse invloeden. Andere bekende handschriften zijn onder meer het Reichenau Evangeliarium, de Liuther Codex, de perikopen van Hendrik II, de Bamberg Apocalypse en de Hitda Codex.

Hroswitha van Gandersheim karakteriseert de veranderingen die tijdens haar leven plaatsvonden. Zij was een non die gedichten en drama schreef, dat gebaseerd was op de klassieke werken van Terentius. De architectuur van de periode was ook vernieuwend en is een voorloper van de latere Romaanse bouwstijl.

Politiek bloeiden theorieën van christelijke eenheid en rijk bloeide, evenals herleefde klassieke noties van keizerlijke grandeur in het Westen. Otto II had een Griekse vrouw, Theophanu, en Byzantijnse iconografie deed zijn intrede in het Westen. De Rijksappel werd een symbool van koninklijke macht en de keizers van het Heilige Roomse Rijk werden conform de Byzantijnse mode weergegeven als gekroond door Christus. Het was tijdens zijn poging om de "glorie die Rome was" te laten herleven dat Otto III de Eeuwige Stad Rome zijn hoofdstad maakte en dat hij op Grieks-Romeinse manier de ceremonie aan het hof in omvang deed toenemen.