Uria (persoon)
Uria (Hebreeuws: אוריה החתי; Mijn licht is Jahweh) is een persoon uit de Bijbel. Hij was een Hethiet en een soldaat in het leger van koning David.[1]
Toen Uria in de veldslag bij Rabba tegen het volk Ammon streed, maakte David Batseba, de vrouw van Uria zwanger.[2] David wilde zijn daad verdoezelen door Uria van de strijd terug te roepen en hem bij Batseba te laten slapen. Uria weigerde echter, aangezien de strijd nog niet afgelopen was en hij daarom niet onrein mocht raken, volgens het gebod in Deuteronomium:
- Wanneer er onder u iemand is die niet rein is door iets wat 's nachts per ongeluk is gebeurd, dan moet hij buiten het kamp gaan. Hij mag niet binnen het kamp komen.[3]
Ook nadat David Uria dronken voerde, weigerde Uria om thuis te slapen.[4] Door zijn voornemen dit gebod te gehoorzamen en het feit dat hij met een jodin getrouwd was, is het mogelijk dat Uria een proseliet was.[5]
David stuurde Uria naar het front terug en beval Joab, zijn legeraanvoerder, om Uria vooraan in de linies te plaatsen. Uria stierf hierop in de strijd.[6] De profeet Nathan bekritiseerde David, waarop David berouw had van zijn daden, maar ontliep zijn straf niet: het kind dat hij bij Batseba had verwekt, stierf kort na de bevalling.[7]
voetnoten
- ↑ 2 Samuël 23:39
- ↑ 2 Samuël 11:1-5
- ↑ Deuteronomium 23:10, Herziene Statenvertaling
- ↑ 2 Samuël 11:6-13
- ↑ Easton's 1897 Bible Dictionary, proselyte (geraadpleegd op 23 februari 2014):... is used in the LXX. for "stranger" (1 Chr. 22:2), i.e., a comer to Palestine; a sojourner in the land (Ex. 12:48; 20:10; 22:21), and in the New Testament for a convert to Judaism. There were such converts from early times (Isa. 56:3; Neh. 10:28; Esther 8:17). The law of Moses made specific regulations regarding the admission into the Jewish church of such as were not born Israelites (Ex. 20:10; 23:12; 12:19, 48; Deut. 5:14; 16:11, 14, etc.). The Kenites, the Gibeonites, the Cherethites, and the Pelethites were thus admitted to the privileges of Israelites. Thus also we hear of individual proselytes who rose to positions of prominence in Israel, as of Doeg the Edomite, Uriah the Hittite, Araunah the Jebusite, Zelek the Ammonite, Ithmah and Ebedmelech the Ethiopians. In the time of Solomon there were one hundred and fifty-three thousand six hundred strangers in the land of Israel (1 Chr. 22:2; 2 Chr. 2:17, 18).
- ↑ 2 Samuël 11:14-17
- ↑ 2 Samuël 12:7-23