Wet afbreking zwangerschap

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Wet afbreking zwangerschap
Behandeling van het abortus-wetsontwerp in de Eerste Kamer op 28 april 1981
Titel Wet afbreking zwangerschap
Afkorting Wafz
Toepassingsgebied Vlag van Nederland Nederland
Rechtsgebied abortuswet
Status Geldend
Goedkeuring en inwerkingtreding
Ingediend op  door Job de Ruiter, Leendert Ginjaar[1]
Aangenomen door Tweede Kamer op 18 december 1980[1]Eerste Kamer op 28 april 1981[1]
Ondertekend op 1 mei 1981
In werking getreden op 1 november 1984
Lees online
[1]
Portaal  Portaalicoon   Mens & maatschappij

De Wet afbreking zwangerschap (kortweg: Waz) is een wet die de regels vastlegt waaronder het teweegbrengen van een abortus (abortus provocatus) in Nederland niet strafbaar is. De Waz beschrijft wie een abortus mag uitvoeren, wanneer en waar deze uitgevoerd mag worden en aan welke voorwaarden voldoen moet worden. De Waz werd aangenomen op 1 mei 1981 en trad op 1 november 1984 in werking. Daarmee werden wijzigigingen in het Wetboek van Strafrecht doorgevoerd en in enige andere wetten.

In 2018 werd een initiatiefwetsvoorstel ingediend door Ellemeet (GroenLinks) en Ploumen (PvdA) met een wijzigingsvoorstel voor de Wet afbreking zwangerschap die het mogelijk moest maken om de abortuspil te laten verstrekken door de huisarts en in 2021 werd een wetsontwerp ingediend door Tweede Kamerlid Pia Dijkstra (D66) die het loslaten van de verplichte beslissingstermijn van vijf dagen uit de wet moest berwerkstellen.[2][3] Beide wetsontwerpen werden in 2022 aangenomen, waardoor de tekst in de Wet afbreking zwangerschap werd aangepast.[4][5]

Aan deze wet liggen twee waarden ten grondslag: enerzijds de (rechts)bescherming van ongeboren menselijk leven, anderzijds het recht van een vrouw op hulp bij ongewenste zwangerschap.

De beslissing om tot een abortus over te gaan ligt bij de vrouw. De vader van de foetus heeft expliciet geen recht op medezeggenschap. De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) bepaalt verder dat minderjarigen boven de zestien volledig handelingsbekwaam zijn ten aanzien van het aangaan van een geneeskundige behandeling, zoals abortus. Meiden jonger dan zestien moeten hierover met hun ouders overleggen.

Abortus mag tot de vrucht buiten het lichaam van de moeder zou kunnen overleven. Die grens ligt voor het strafrecht bij 24 weken. Artsen houden in de praktijk 22 weken aan als grens, omdat zij tot op twee weken nauwkeurig de duur van de zwangerschap kunnen bepalen.[6] Er moet aan nog een aantal regels worden voldaan. Een van die regels is dat de uitvoering van de vruchtafdrijving voorafgegaan moet zijn door een bedenktijd van minimaal vijf dagen, en dat de abortus moet worden uitgevoerd door een medicus in een abortuskliniek of ziekenhuis dat een "abortusvergunning" heeft gekregen. Een arts die een abortus uitvoert die niet voldoet aan de in de Waz gestelde regels, is strafbaar volgens artikel 296 in het Wetboek van Strafrecht.

Overtijdbehandeling[bewerken | brontekst bewerken]

De Waz is blijkens art. 1 lid 2 niet van toepassing op een middel ter voorkoming van de innesteling van een bevruchte eicel in de baarmoeder. Hier wordt gedoeld op de overtijdbehandeling. De reden hiervoor is dat destijds - ten tijde van de totstandkoming van de Waz - niet met zekerheid kon worden vastgesteld of sprake was van een zwangerschap. Wanneer niet met zekerheid is vast te stellen of iemand zwanger is, kan ook niet (met zekerheid) worden gesteld dat een behandeling gericht is op het afbreken van een zwangerschap. De commissie die de Waz evalueerde, adviseerde ook de overtijdbehandeling onder het bereik van de Waz te brengen. In het regeerakkoord van CDA/PvdA/Christenunie stond het voornemen om dit uit te voeren.

Vergunning[bewerken | brontekst bewerken]

Een behandeling gericht op het afbreken van zwangerschap, mag slechts worden verricht door een arts in een ziekenhuis of kliniek, waaraan door de minister van VWS een vergunning is verleend (art. 2 Waz). Het bestuur van de kliniek of het ziekenhuis dient deze aan te vragen bij de minister welke binnen zeven maanden op het verzoek zal beslissen (art. 4 lid 1 en 2 Waz). Wanneer het ziekenhuis of de kliniek aannemelijk heeft gemaakt dat aan de artikelen 5 lid 1 (zorgvuldige besluitvorming) of 6 (nadere eisen vergunningverlening) Waz bedoelde eisen zal worden voldaan, wordt de vergunning verleend (art. 4 lid 3 Waz). Een kliniek of ziekenhuis moet aan de eisen van art. 5 lid 1 en art. 6 Waz voldoen. Terecht merkt daarom de evaluatiecommissie op dat in art. 4 lid 3 Waz in plaats van ‘of’ het woordje ‘en’ moet staan. Er bestaat een vergunning voor de afbreking van zwangerschappen tot en met 13 weken (eerste-trimesterabortussen) daarnaast is er een vergunning voor zwangerschappen die langer dan 13 weken hebben geduurd (tweede-trimesterabortussen). Voor de verkrijging van een vergunning voor tweede-trimesterabortussen moet een kliniek of ziekenhuis aan nadere eisen voldoen. Deze voorwaarden staan in het Besluit afbreking zwangerschap of Bafz in de artt. 21 tot 24. Deze nadere eisen zijn medisch van aard. Ze beogen een extra waarborg te bieden voor de gezondheid van de vrouw, omdat bij tweede-trimesterabortussen de kans op complicaties groter is. Zo is bijvoorbeeld bepaald dat er altijd twee artsen aanwezig moeten zijn (art. 22 Bafz) en moet een samenhangende nabehandeling voor de vrouw die een abortus heeft laten uitvoeren mogelijk zijn (art. 23 Bafz).

Noodsituatie[bewerken | brontekst bewerken]

Een zwangerschap mag gerechtvaardigd worden afgebroken wanneer de noodsituatie waarin de vrouw verkeert, haar onontkoombaar maakt. Het begrip: noodsituatie, is echter niet of nauwelijks duidelijk omlijnd. In de parlementaire stukken is wel een soort van algemene omschrijving van het begrip te vinden. Het zou gaan om de toestand van geestelijke nood waarin de vrouw is komen te verkeren door haar ongewenste zwangerschap zonder dat er sprake is of behoeft te zijn van dreigend fysiek of psychisch letsel. In de Waz zelf is geen omschrijving van het begrip noodtoestand te vinden. De wetgever heeft destijds bewust het begrip niet nader kunnen en willen afbakenen. Dit omdat de situaties van nood te zeer uiteenlopen en derhalve niet in algemene termen te omschrijven wanneer van een noodtoestand sprake is. Volgens de commissie die de Waz aan een evaluatie heeft onderworpen, kan men het in de praktijk hanteren van het ongedefinieerde begrip noodsituatie, als volgt samenvatten:

“De situatie waarin de vrouw verkeert en die geleid heeft tot het verzoek tot afbreken van de zwangerschap, behoort tot de elementen die de besluitvorming ten aanzien van abortus beheersen. In de besluitvormingsprocedure dient voorlichting te worden gegeven over alternatieve oplossingen voor de (nood-)situatie waarin de vrouw zich bevindt. Als deze volgens de vrouw niet tot een oplossing van haar noodsituatie kunnen leiden, dient de arts een besluit te nemen over het al dan niet verrichten van de abortus. De arts kan zijn medewerking verlenen indien naar zijn inzicht, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, de noodsituatie van de vrouw de abortus onontkoombaar maakt. Bij het nemen van deze beslissing moet het oordeel van de vrouw doorwegen, zonder dat de arts zich met een beroep op het enkele feit dat de vrouw de zwangerschapsafbreking wenst aan zijn eigen verantwoordelijkheid kan onttrekken. Het gaat om twee eigenstandige beslissingen: de vrouw beslist of zij de abortus wil, de arts beslist of hij dit voor zich zelf kan verantwoorden, zowel medisch als ethisch.”

In het slot komt duidelijk naar voren dat de vrouw niet is overgeleverd aan de arts, maar omgekeerd kan de vrouw de arts ook niet dwingen de abortus uit te voeren. Beide personen zullen voor zichzelf een keuze moeten maken, waarmee de wetgever uitdrukking aan de eigen verantwoordelijk heeft willen geven. Dit wordt nog eens extra onderstreept in art. 20 Waz waarin staat dat niemand verplicht is een vrouw een behandeling gericht op het afbreken van zwangerschap te geven. In het tweede lid van hetzelfde artikel staat dat de arts met gemoedsbezwaren tegen het verrichten of doen verrichten van de behandeling, de vrouw hiervan onverwijld in kennis moet stellen.

Termijnen[bewerken | brontekst bewerken]

Een zwangerschap mag niet eerder afgebroken worden dan op de zesde dag nadat de vrouw de arts heeft bezocht en daarbij haar voornemen met hem heeft besproken. Deze beraadtermijn, art. 3 lid 1 Waz, is opgenomen om een overhaaste beslissing/uitvoering tot zwangerschapsafbreking te voorkomen. De termijn begint, blijkens art. 3 lid 2 Waz, te lopen op het moment dat de vrouw een arts heeft bezocht en met deze arts haar voornemen heeft besproken. Dit kan dus ook de huisarts zijn, de termijn gaat niet pas lopen wanneer de vrouw zich tot een medisch-professional in een ziekenhuis of kliniek heeft gewend. Als een vrouw zich tot een huisarts wendt, dan dient deze de vrouw naar een ziekenhuis of kliniek te verwijzen, onder mededeling van zijn bevindingen (art. 3 lid 1 Waz). We zagen reeds dat een arts niet gedwongen kan worden zijn medewerking te verlenen. Gelet op art. 3 lid 3 Waz dient de arts daarom de vrouw zo spoedig mogelijk mede te delen of hij aan het verzoek zal meewerken. Wanneer dit een arts is die niet in het ziekenhuis of kliniek werkzaam is, dan dient deze zijn besluit uiterlijk 5 dagen na het bezoek van de vrouw mede te delen. Gaat het om een in het ziekenhuis of in een kliniek werkzame arts, dan is deze termijn drie dagen. Wanneer de arts, die niet in ziekenhuis of kliniek werkt, weigert de vrouw te verwijzen, dan moet hij haar onverwijld een gedateerde schriftelijke kennisgeving ter hand stellen (art. 3 lid 5 Waz). Deze kennisgeving dient in ieder geval het tijdstip waarop de vrouw zich tot de arts had gewend te vermelden. In een dergelijk geval wordt de beraadtermijn met een dag verkort (art 3 lid 4 Waz). Op niet naleving van de hierboven besproken termijnen staan geldboetes van de vijfde categorie (art. 16 Waz). Zo wordt de arts die niet binnen drie dagen de vrouw inlicht over zijn voornemen om wel of niet te verwijzen met een geldboete bedreigd. Maar ook de arts die binnen de beraadtermijn de behandeling uitvoert. Er wordt echter in art. 16 lid 2 Waz een uitzondering gemaakt voor het geval waarin de zwangerschapsafbreking noodzakelijk is om een dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw te voorkomen. Zoals gezegd dient de vijf dagen beraadtermijn om een overhaaste beslissing/uitvoering van de zwangerschapsafbreking te voorkomen. Zo dient in de beraadtermijn verantwoorde voorlichting over andere oplossingen dan zwangerschapsafbreking te worden gegeven (art 5 lid 2 sub a Waz). Daarnaast dient de arts zich ervan te vergewissen dat de vrouw in vrijwilligheid, dus niet onder pressie, en met besef van haar verantwoordelijkheid voor ongeboren leven en de gevolgen voor haar zelf en de haren, tot haar beslissing is gekomen (art 5 lid 2 sub b Waz). Het zal zeker geen sinecure zijn om in een gesprek te meten wat het verantwoordelijkheidsbesef van de vrouw is. Tijdens het gesprek dient de arts zich hiervan een beeld te scheppen. De wetgever gaat er echter van uit dat de vrouw zich over het algemeen genomen zeer wel bewust zal zijn van haar verantwoordelijkheden voor het nieuwe leven. Ten slotte dient voor de vrouw, die de behandeling heeft ondergaan en eventueel ook de haren, genoegzame nazorg beschikbaar te zijn (art 5 lid 2 sub d Waz). Deze nazorg kan bestaan in het geven van voorlichting over voorkoming van ongewenste zwangerschap.

Besluit afbreking zwangerschap[bewerken | brontekst bewerken]

Om aan al deze eisen te kunnen voldoen worden nadere regels gesteld in het Besluit afbreking zwangerschap, afgekort Bafz (art 5 lid 1 Waz). Zo wordt in art. 3 Bafz bepaald dat een ziekenhuis of kliniek ervoor zorg zal dragen dat een arts een of meer gesprekken met de vrouw zal voeren. Daartoe zal door het ziekenhuis of de kliniek voldoende tijd en ruimte beschikbaar moeten worden gesteld. In de art. 6, 7 en 8 Bafz worden nadere regels gesteld met betrekking tot verslaglegging, controle en nazorg.

Strafrecht versus abortuswet[bewerken | brontekst bewerken]

Abortus provocatus uitgevoerd door een arts is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht (artikel 296). Het eerste lid luidt:

Hij die een vrouw een behandeling geeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor de zwangerschap kan worden afgebroken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

In de leden 2 tot 4 staan strafverzwarende omstandigheden ingeval het feit de dood van de vrouw tot gevolg heeft, de vrouw geen toestemming heeft verleend of het geval dat toestemming ontbreekt en eveneens het feit de dood van de vrouw tot gevolg heeft. In het vijfde lid staat een bijzondere strafuitsluitingsgrond voor de arts indien de abortus begaan is in het kader van de Waz.

Voor de abortuspraktijk is verder artikel 82a Sr van belang. Dit artikel luidt:

Onder een ander, of een kind bij of kort na de geboorte, van het leven beroven wordt begrepen: het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven.

Dit artikel bepaalt dat het doden van een vrucht, die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven, gelijk staat aan het van het leven beroven (van het ongeboren kind). Deze grens ligt volgens de huidige stand van de medische wetenschap op 24 weken. Vanaf die leeftijd levert abortus dus een misdrijf tegen het leven op.

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]