Elizabeth Robins

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Elizabeth Robins
Elizabeth Robins, jaren 1890
Algemene informatie
Pseudoniem(en) C. E. Raimond
Geboren 6 augustus 1862
Geboorteplaats Louisville (Kentucky)
Overleden 8 mei 1952
Overlijdensplaats Brighton[1]
Land Vlag van Verenigde Staten Verenigde Staten
Beroep toneelschrijver, actrice, schrijfster
(en) IMDb-profiel
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Elizabeth Robins (Louisville, 6 augustus 1862 - 8 mei 1952) was een Amerikaans toneelschrijver, actrice, schrijfster en suffragette.

Biografie[bewerken | brontekst bewerken]

Jeugdjaren[bewerken | brontekst bewerken]

Elizabeth Robins, werd in 1862 geboren in Louisville (Kentucky) als het eerste kind van Charles Robins en Hannah Crow. Na financiële problemen vertrok haar vader naar Colorado en liet de kinderen achter onder de hoede van Hannah. Toen Hannah in een gekkenhuis werd opgenomen, werden Elizabeth en de andere kinderen naar haar grootmoeder in Zanesville (Ohio) gestuurd, waar ze onderwijs kreeg. Het zou haar grootmoeder zijn die haar The Complete Works of William Shakespeare liet lezen en haar onvoorwaardelijk steunde bij haar poging om in New York op te treden. Haar vader was een volgeling van Robert Owen en had progressieve politieke opvattingen en hoewel hij verzekeringsmakelaar was, reisde hij veel tijdens haar jeugd en in de zomer van 1880 vergezelde Robins hem naar mijnkampen en kon onderweg theater bijwonen in New York en Washington. Vanwege haar intelligentie was Elizabeth een van de favorieten van haar vader. Hij wilde dat ze naar het Vassar College ging en medicijnen ging studeren. Op veertienjarige leeftijd zag Robins haar eerste professionele toneelstuk (Hamlet), wat haar verlangen aanwakkerde om een acteercarrière na te streven en van 1880 tot 1888 zou ze een acteercarrière hebben in Amerika.

Acteercarrière[bewerken | brontekst bewerken]

Robins gefotografeerd door H.S. Mendelssohn

Na aankomst in New York ontmoette Robins James O'Neill, die haar hielp aan een plaats bij het theater van Edwin Booth waar ze in 1882 mee op tournee ging. Ze raakte al snel verveeld en geïrriteerd door het spelen van kleine karakterrollen en in 1883 sloot ze zich aan bij het Boston Museum-theatergezelschap waar ze haar toekomstige echtgenoot, de acteur George Parks, ontmoette. In 1885 trouwde Robins met Parks en hoewel haar man moeite had om acteerrollen te krijgen, was er al snel veel vraag naar haar en zou ze gedurende hun hele huwelijk op tournee zijn. Dat kan ertoe hebben geleid dat Parks in 1887 zelfmoord pleegde door van een brug in de Charles River te springen, waarbij hij in zijn zelfmoordbrief schreef: "Ik zal niet langer in jouw licht staan." Op 3 september 1888 verhuisde Robins naar Londen en behalve langere familiebezoeken aan de Verenigde Staten, bleef ze de rest van haar leven in Engeland.

Tijdens een sociale bijeenkomst tijdens haar eerste week in Engeland ontmoette ze Oscar Wilde. Gedurende haar hele carrière kwam hij haar zien optreden en haar kritiek geven. Al vroeg tijdens haar tijd in Londen raakte ze verliefd op de toneelstukken van Ibsen. In 1891 bracht een Londense matinee-revival van A Doll's House Robins in contact met Marion Lea. Samen zouden ze een gezamenlijk management vormen, waardoor dit de "eerste stap zou zijn in de richting van het theater waar Robins van had gedroomd ... een theater met onafhankelijk management en artistieke normen." Robins en Lea vonden werk in "vrouwentoneelstukken", geschreven door mannen als Ibsen en brachten sterke vrouwelijke personages op het podium. George Bernard Shaw merkte op dat "wat de vrouwenkwestie wordt genoemd het podium in beroering begint te brengen." Samen brachten Elizabeth Robins en Marion Lea Ibsen's Hedda Gabler voor de eerste keer ooit in Engeland op het podium. A Doll's House "markeerde een belangrijke stap in de representatie van vrouwen door toneelschrijvers" en Hedda markeerde een belangrijke stap voor Elizabeth Robins en werd haar bepalende rol. "Sarah Bernhardt had het niet beter kunnen doen", schreef William Archer in een publicatie van The World. Vanaf dat moment werd Hedda synoniem met Robins op het Engelse podium. Robins en Lea zouden een handvol andere New Woman-toneelstukken van Ibsen produceren. "De ervaring met het acteren en produceren van Ibsens toneelstukken en de reacties op haar werk hebben Elizabeth in de loop van de tijd geholpen om een toegewijd voorstander van vrouwenrechten te worden." In 1898 bundelde ze de krachten met William Archer, een invloedrijke criticus, en samen produceerden ze non-profit Ibsen-toneelstukken. Ze werd in Groot-Brittannië bekend als 'Ibsen's hogepriesteres'.

In 1902 speelde ze Lucrezia in Paolo en Francesca van Stephen Phillips in het St. James's Theatre in Londen. Robins beëindigde haar acteercarrière op veertigjarige leeftijd en had haar stempel gedrukt op het Engelse toneel, niet alleen als actrice, maar ook als actrice-manager.

Schrijverscarrière[bewerken | brontekst bewerken]

Robins realiseerde zich dat haar inkomsten uit acteren niet voldoende waren om van te leven. Terwijl Robins bezig was een succesvolle actrice te worden, moest ze Engeland verlaten om in Alaska naar haar vermiste broer te zoeken. Deze ervaring bracht haar ertoe om de romans Magnetic North (1904) en Come and Find Me (1908) te schrijven. Voordien had ze verschillende romans geschreven onder het pseudoniem C.E. Raimond. Ze deed dit om haar acteer- en schrijfcarrière gescheiden te houden, maar gaf het op toen de media meldden dat Robins en Raimond dezelfde persoon waren. Zij en Florence Bell schreven anoniem het toneelstuk Alan's Wife, gebaseerd op het korte verhaal Befriad van de Zweedse auteur Elin Améen.

Betrokkenheid bij vrouwenrechten[bewerken | brontekst bewerken]

Robbins werd lid van de vrouwenkiesrechtorganisaties National Union of Women's Suffrage Societies (NUWSS) en Women's Social and Political Union (WSPU), hoewel ze brak met de WSPU vanwege het toenemende gebruik van geweld. Ze bleef echter een groot voorstander van vrouwenrechten en gebruikte haar gaven als spreker en schrijver namens de zaak. In 1907 verscheen haar boek The Convert. Later werd het een toneelstuk dat synoniem werd met de stemrechtbeweging. Robins bleef haar hele leven een actieve feministe. In de jaren twintig leverde ze regelmatig bijdragen aan het feministische tijdschrift Time and Tide. Ze bleef ook boeken schrijven zoals Ancilla's Share: An Indictment of Sex Antagonism, waarin de kwesties van seksuele ongelijkheid werden onderzocht. Ze verzamelde en redigeerde toespraken, lezingen en artikelen over de vrouwenbeweging, waarvan sommige nog nooit eerder in druk waren verschenen (Way Stations, uitgegeven door Dodd, Mead and Company, New York, 1913).

Robins was betrokken bij de campagne om vrouwen toegang te geven tot het House of Lords. Haar vriendin, Margaret Haig, was de dochter van burggraaf Rhondda. Hij was een voorstander van vrouwenrechten en trof in zijn testament regelingen zodat Margaret zijn titel zou erven. Dit werd als radicaal beschouwd, aangezien vrouwen normaal gesproken geen adellijke titels erven. Toen Rhondda in 1918 stierf, weigerde het Hogerhuis Margaret, nu burggravin Rhondda, toe te staan haar zetel in te nemen. Robins schreef talloze artikelen over dit onderwerp, maar het Hogerhuis weigerde zijn besluit te wijzigen. Pas in 1958 werden voor het eerst vrouwen toegelaten.

Persoonlijk leven[bewerken | brontekst bewerken]

Afgezien van haar kort huwelijk met George Parks bleef Robins een fel onafhankelijke alleenstaande vrouw. Ze was zeer intelligent en werd verwelkomd in de literaire en artistieke kringen van Londen, waar ze vriendschappen genoot met George Bernard Shaw, Oscar Wilde en Henry James, evenals een onstuimige romantische (maar waarschijnlijk niet-fysieke) relatie met de veel jongere toekomstige Poet laureate John Masefield.

In 1900 reisde ze alleen naar de goudkoortskampen van Alaska, op zoek naar haar broer Raymond Robins. Na een lange en moeizame reis vond ze Raymond in Nome. Ze deelde zijn leven in het wilde en wetteloze Alaska gedurende de zomer van 1900. Haar avonturen waren niet zonder gevolgen want de buiktyfus die ze destijds opliep, bracht haar gezondheid voor de rest van haar leven in gevaar. De verhalen van Robins over Alaska leverden materiaal op voor een aantal artikelen die ze voor publicatie naar Londen stuurde. Haar best verkochte boek, The Magnetic North, is een verslag van haar ervaringen, net als The Alaska-Klondike Diary.

Hoewel ze de plannen van haar vader om een doktersopleiding te volgen verwierp, behield ze een sterke interesse in de geneeskunde. In 1909 ontmoette ze Octavia Wilberforce, de achterkleindochter van William Wilberforce, een leider van de Britse anti-slavernijbeweging. Octavia was een jonge vrouw wier wens om geneeskunde te studeren werd gedwarsboomd door een gezin dat intellectualisme en professionele carrières onnodig voor vrouwen beschouwde. Toen Wilberforce's vader weigerde voor haar studie te betalen en haar onterfde omdat ze deze volgde, boden Robins en andere vrienden haar financiële en morele steun totdat ze dokter werd. Dr. Wilberforce zorgde voor Robins tot haar dood in 1952, slechts enkele maanden voor haar 90ste verjaardag.

Bibliografie[bewerken | brontekst bewerken]

Anoniem, samen met Florence Bell[bewerken | brontekst bewerken]

  • Alan's Wife, 1893

Als C. E. Raimond[bewerken | brontekst bewerken]

  • George Mandeville's Husband, 1894
  • The New Moon, 1895
  • Below the Salt, 1896
  • The Open Question: A Tale of Two Temperaments, 1898

Het succes van deze laatste roman leidde ertoe dat ze verder onder haar eigen naam publiceerde.

Onder eigen naam[bewerken | brontekst bewerken]

  • The Alaska-Klondike Diary of Elizabeth Robins, 1900
  • The Magnetic North, 1904
  • A Dark Lantern, 1905 (verfilmd in 1920)
  • The Convert, 1907
  • Under The Southern Cross, 1907
  • Votes for Women! (toneelstuk in het Royal Court Theatre Londen), 1907[2]
  • Come and Find Me, 1908 (sequel op The Magnetic North)
  • My Little Sister, 1913 (verfilmd in 1919)
  • Camilla, 1918
  • The Messenger, 1920
  • Ancilla's Share: an indictment of sex antagonism, 1924
  • The Florentine Frame, 1909
  • Raymond and I, 1956