Gebruiker:Joost 99/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De Stijl[bewerken | brontekst bewerken]

Via Mondriaan en Huszár leerde hij in 1916 ook de schilder Bart van der Leck kennen en samen richtten zij de groep ‘bewust abstracten’ of ‘werkelijk anderen’ op, als afscheiding van het naar hun smaak te expressionistische De Anderen.[1] Begin 1917 begon een nieuwe fase in Van Doesburgs oeuvre, de Nieuwe Beelding of Neo-plasticisme. Onder invloed van zijn nieuwe vriendenkring gebruikte hij alleen nog maar horizontale en verticale lijnen en kleurvlakken, waaruit vrijwel elke 'natuurlijke' invloed verdween. Hoewel deze werken nog steeds uit de waarneembare werkelijkheid zijn ontstaan – zo is zijn Compositie XII in zwart en wit gebaseerd op een landschap, en zijn Compositie in dissonanten op een portret van een vrouw – schijnt Van Doesburg het radicaalst te zijn geweest in zijn opvattingen. Zo meende Lena Milius zich te herinneren dat toen Mondriaan hem een keer in Leiden opzocht en daar L'homme à la pipe (Compositie VI) zag, hij daar nog niet aan toe was.[2]

Na enige tijd in Zoeterwoude gewoond te hebben, vestigde hij zich in december 1916 in Leiden,[3] waar hij een atelier huurde op het Kort Galgewater 3.[4] Op 11 mei 1917 werd de scheiding tussen Van Doesburg en Feis uitgesproken, nadat zij bijna drie jaar gescheiden van elkaar hadden geleefd. Dezelfde maand nog, op 30 mei, trouwde hij met Lena Milius.[5]

In mei 1917 was Van Doesburg bezig met de voorbereiding van een tijdschrift voor de groep ‘bewust abstracten’. Hij had toen al de toezegging van Mondriaan en Van der Leck. Een belangrijke impuls was ook een voorschot van fl. 600,- op een toezegging van fl. 3.000,- van de Zwitserse verzamelaar Karl Friedrich Meyer-Fierz, die Van Doesburg in november 1916 leerde kennen. Hij noemde het De Stijl. 'Het is alleen voor Beeldende Kunst en Kunstnijverheid. Gaat het goed dan breid ik het enorm uit: muziek, literatuur enz.', schreef hij op 19 mei 1917 aan Kok.[1] Door papierschaarste en het zoeken naar adverteerders kwam het eerste nummer van De Stijl pas in oktober uit.[6] Overige medewerkers van het tijdschrift waren Anthony Kok, J.J.P. Oud, Gino Severini, Jan Wils, Robert van 't Hoff, Huib Hoste en Georges Vantongerloo.

De titel – De Stijl – is een provocatie aan het adres van diegenen die volgens Van Doesburg niet tot de modernen behoorden. Vooral het aan de Amsterdamse School verwante tijdschrift Wendingen (redactie H.Th. Wijdeveld) moest het vaak ontgelden in Van Doesburgs artikelen. Hij vergeleek het met een stuurloze windwijzer, ‘motto you never can tell of zoo de wind waait, waait mijn hoedje’.[7]

Maar ook ten opzichte van de leden van De Stijl was Van Doesburg bijzonder kritisch. Dit leidde tot de nodige conflicten, waardoor de groep al snel uit elkaar viel. Van Doesburg was ervan overtuigd dat het universele het zou winnen van het individuele en dus probeerde hij van De Stijl een collectief te maken. Leden die afweken van de uitgangspunten van De Stijl of niet loyaal genoeg waren werden zonder pardon geroyeerd.

Van Doesburg was zelf echter ook niet altijd consequent. In het najaar van 1919 zegde hij de communistische schilder Chris Beekman toe in zijn netwerk een petitie rond te laten gaan om handtekeningen te verzamelen voor een vrij postverkeer met Rusland, aan te bieden aan het Nederlandse parlement. Toen Van Doesburg dit echter verzuimde, liet de eveneens communistische architect Robert van 't Hoff weten niet meer met Van Doesburg als redacteur van De Stijl te kunnen samenwerken.[8] Eerder dat jaar had Van 't Hoff Van Doesburg nog gewezen op de experimentele meubels van Gerrit Rietveld. Van Doesburg vond dat deze de ideeën van De Stijl in drie dimensies uitdrukten en publiceerde ze in zijn tijdschrift.[9] Toen Van Doesburg in november 1919, ondanks de afspraak onder de leden van De Stijl alleen nog gezamenlijk te exposeren, toch deel nam aan de Jaarbeurs voor Kunstnijverheid in Amsterdam, was de breuk met Van 't Hoff compleet.[10]

Omslag van ‘Klassiek-Barok-Modern’. 1920.

In november 1918 verscheen Manifest I van De Stijl, waarin werd opgeroepen tot meer internationale samenwerking en een ‘wereldkamp tegen de overheersching van het individualisme’. Dit had vrij snel resultaat. Contacten met gelijkgestemde kunstenaars in Italië, Duitsland and België werden gelegd. Jozef Peeters nodigde Van Doesburg uit een lezing te houden voor de groep Moderne Kunst in Antwerpen.[11] Deze lezing, getiteld Klassiek-Barok-Modern, is een voorbeeld van de reactie op Berlage en 'zijn' Amsterdamsche School, die volgens Van Doesburg het decoratieve, barokke beginsel nooit hadden losgelaten.[12]

Theo en Nelly van Doesburg in het atelier van Mondriaans in Parijs. Voorjaar 1921.

Eind februari 1920 reisde hij naar Parijs, waar hij een bezoek bracht aan Mondriaan, die zich daar in 1919 gevestigd had. Hier ontmoette hij leden van de Franse kunstenaarsgroep La Section d'Or.[13] Bij die gelegenheid werd hij benoemd tot Nederlandse ambassadeur van La Section d'Or. Daarnaast maakte hij in Parijs voor het eerst van dichtbij kennis met de dadaïstische activiteiten van Francis Picabia en Tristan Tzara. Vooral Picabia maakte diepe indruk op Van Doesburg, die hem in het artikel 'Dada' in De Nieuwe Amsterdammer tot voorman van de dada-beweging verklaarde. Pas na een persoonlijke ontmoeting met Tzara in juni 1920 stelde hij zijn mening bij en riep hem uit tot leider van die beweging.[14]

Na zijn bezoek aan Parijs vond Van Doesburg het tijd ook aandacht aan de literatuur te besteden en dus publiceerde hij in april 1920 het manifest 'De Literatuur',[15] waarmee hij zijn literaire loopbaan 'afsloot'.[16] Om vervolgens het dadaïsme in De Stijl te kunnen opnemen, zonder Mondriaan en andere leden van De Stijl te zeer van zich te laten vervreemden, gebruikte hij, voor zijn literaire werk, voortaan het heteroniem I.K. Bonset, dat een anagram zou zijn van 'Ik ben sot'.[17] In mei 1921 voegde hij hieraan het pseudoniem Aldo Camini toe, dat hij gebruikte voor de publicatie van de anti-narratieve roman Caminoscopie, 'n antiphilosofische levensbeschouwing zonder draad of systeem.

Briefkaart van Van Doesburg aan Antony Kok. 12 september 1921.

Van Doesburg en het Bauhaus[bewerken | brontekst bewerken]

In 1920 organiseerde hij namens de Section d'Or een aantal tentoonstellingen in Nederland en België. Tijdens de opening van de tentoonstelling in Den Haag in juli ontmoette hij de pianiste Nelly van Moorsel, met wie hij, zeer tegen de zin van haar ouders, een relatie begon.[18] In december 1920 had hij in Berlijn een ontmoeting met de directeur van het Bauhaus, Walter Gropius en enkele van zijn assistenten en studenten. Tijdens deze bijeenkomst liet Van Doesburg werk zien van De Stijl en Gropius vertelde over de activiteiten van het Bauhaus. De eerste dagen van 1921 verbleef hij op aanraden van Gropius in Weimar, waar het Bauhaus zich toen bevond.[19] In januari 1921 hield hij er de lezing Stijl-eenheid. Het viel Van Doesburg tijdens dit eerste bezoek al op dat binnen het Bauhaus een ambachtelijke en Arts and Crafts-achtige sfeer hing, ondanks de progressieve houding van Gropius. Van Doesburg stelde vast dat er in Weimar voldoende ruimte was de mensen van het nieuwe te overtuigen.[11] Tijdens Van Doesburgs afwezigheid was Nelly van Moorsel van huis weggelopen en in Leiden opgevangen door Oud en Milius. Op 17 maart 1921 begon Van Doesburg met een lezingentour door België, Frankrijk, Italië, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland, begeleid door Nelly.[20] Hierna hebben ze elkaar nooit meer verlaten.[18]