Het zeehaasje

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Het zeehaasje is een sprookje uit Kinder- und Hausmärchen met volgnummer KHM130, opgetekend door de gebroeders Grimm. De oorspronkelijke naam is Das Meerhäschen.

Het verhaal[bewerken | brontekst bewerken]

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

Een koningsdochter kan in alle windstreken uitzien over het rijk door de twaalf ramen in de toren. Vanuit het eerste raam ziet ze alles scherper dan andere mensen en bij elk raam wordt dit nog vergroot. Door het twaalfde raam kan ze alles boven en onder de aarde zien. Ze wil trouwen met iemand die zich kan verstoppen voor haar. Als ze de man toch ontdekt, zal zijn hoofd op een paal gespietst worden. Er staan al zevenennegentig palen voor het paleis en de koningsdochter denkt dat ze haar hele leven vrij kan blijven.Dan komen drie broers, de oudste kruipt in de kalkput en wordt al snel ontdekt. De tweede verstopt zich in de kelder van het paleis, maar wordt ook al door het eerste raam gezien.

De jongste vraagt de koningsdochter hem één dag bedenktijd te geven en hem nog een tweede kans te geven als hij wordt ontdekt. Hij is knap en de koningsdochter laat dit toe. De jongen gaat op jacht en wil een raaf schieten, maar het dier vraagt hem te sparen. Het dier zal de jongen belonen en de jongen komt bij een meer. Hij wil een vis schieten, maar ook dit dier vraagt om genade. Dan komt de jongen een vos tegen en hij mist, waarna de vos vraagt een doorn uit zijn poot te halen. De dag erna gaat hij naar de raaf en deze laat hem in een ei kruipen. Hij legt het ei weer in zijn nest en gaat er op zitten.

De koningsdochter ontdekt de jongen pas bij het elfde raam en ze laat de raaf doodschieten en het ei wordt gehaald. Ze breekt het ei en de jongen krijgt zijn tweede kans. De jongen gaat naar het meer en wordt door de vis opgeslokt. Bij het twaalfde raam ontdekt de koningsdochter de jongen en ze laat de vis vangen en doden. De derde dag gaat de jongen naar de vos in het veld en hij verstopt de man naar een bron. Hij duikt in het water en ziet eruit als een marskramer en dierenhandelaar. De jongen springt ook in de bron en verandert in een zeehaasje. De koopman verkoopt het dier aan de koningsdochter en raadt het zeehaasje aan zich onder de vlecht van de koningsdochter te verstoppen als ze door de ramen kijkt.

De koningsdochter kan de derde jongen niet vinden en slaat het raam dicht, waarna het in duizend scherven valt. Ze voelt het zeehaasje en gooit hem op de grond. Het zeehaasje gaat naar de koopman en samen gaan ze naar de bron. Ze duiken er in en krijgen hun ware gedaante terug. De jongen zegt de vos dat de raaf en de vis oliedom zijn, vergeleken bij hem. De koningsdochter schikt in haar lot en de bruiloft wordt gevierd. De jongen wordt koning van het hele rijk en de koningsdochter denkt dat hij meer kan dan zij, omdat ze gelooft dat hij alles alleen heeft gedaan.

Achtergronden bij het sprookje[bewerken | brontekst bewerken]