Sahitisuchus

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Sahitisuchus
Status: Uitgestorven
Fossiel voorkomen: Laat-Eoceen
Sahitisuchus fluminensis
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Onderklasse:Diapsida
Infraklasse:Archosauromorpha
Superorde:Crocodylomorpha
Onderorde:Notosuchia
Familie:Sebecidae
Geslacht
Sahitisuchus
Kellner et al., 2014
Typesoort
Sahitisuchus fluminensis
Schedel van Sahitisuchus
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Sahitisuchus op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Sahitisuchus[1] is een geslacht van uitgestorven sebecide Mesoeucrocodylia, bekend uit Rio de Janeiro in het zuidoosten van Brazilië. Het bevat als enige soort Sahitisuchus fluminensis. Het was een landbewonende sebecide, maar tot op zekere hoogte ook aangepast aan een semi-aquatische levensstijl, hoogstwaarschijnlijk naast de semi-aquatische alligatoride Eocaiman itaboraiensis.

Ontdekking[bewerken | brontekst bewerken]

Sahitisuchus werd benoemd in 2014 door Alexander W. A. Kellner, André E. P. Pinheiro en Diogenes de Almeida Campos en de typesoort is Sahitisuchus fluminensis. De geslachtsnaam eert het Xavante-volk, een van de inheemse groepen Braziliaanse inwoners. Het is afgeleid van sahiti, wat 'boos zijn' of 'moedig zijn' betekent in de taal van Xavante, verwijzend naar krijgers en suchus, gelatiniseerd van het Griekse souchos, de naam voorde Egyptische krokodillengod. De soortaanduiding fluminensis is een latinisering van fluminense, een aanduiding van burgers die in de staat Rio de Janeiro zijn geboren, een woord zelf weer afgeleid van het Latijn flumen, 'stroom'.

De vindplaats

Sahitisuchus is alleen bekend van het holotype MCT 1730-R, een bijna volledige schedel en onderkaken, proatlas, een intercentrum, de draaier en de derde halswervel, gehuisvest in het Museu de Ciências da Terra, Companhia de Pesquisas de Recursos Minerais in Rio de Janeiro, Brazilië. Een afgietsel van het holotype met inventarisnummer MN 4711-V is ondergebracht in het Nationaal Museum van Brazilië. MCT 1730-R werd ontdekt tijdens de survey van het São José de Itaboraí-bekken, gelegen in de staat Rio de Janeiro, die ongeveer vijf decennia duurde en eindigde in 1984. Het werd verzameld op de boerderij van São José, in het gemeentelijk district van São José de Itaboraí in de S2-reeks van de Itaboraíformatie in het Itaboraí-bekken, daterend uit het tijdperk van de Laat-Itaboraische Zuid-Amerikaanse landzoogdieren uit het Vroeg-Eoceen, ongeveer 53-50 miljoen jaar geleden. MCT 1730-R werd kort vermeld in de literatuur door Price en Paula-Couto (1946) en later in 1991 en 1993, maar was nooit eerder benoemd of beschreven voordat Kellner et alii (2014) het toewezen aan een nieuw geslacht en soort. Het fossiel werd geprepareerd door Jéssica Pontes da Silva.

Het holotype

Afgezien van Sahitisuchus fluminensis, is Eocaiman itaboraiensis de enige andere soort die formeel is beschreven op basis van overblijfselen die zijn verzameld in het São José de Itaboraí-bekken. Tot op heden is dit de enige afzetting uit het Paleoceen waar de krokodillenfauna werd samengesteld door vrij basale (Sahitisuchus, een sebecosuchiër) en meer afgeleide (Alligatoridae) post-K-Pg taxa. Sahitisuchus en Eocaiman itaboraiensis werden ofwel gescheiden door een relatief korte geologische tijdspanne of zijn, hoogstwaarschijnlijk, gelijktijdig voorgekomen.

Beschrijving[bewerken | brontekst bewerken]

De lengte van Sahitisuchus werd in persberichten geschat op twee meter.

Het holotype van Sahitisuchus is goed bewaard gebleven, hoewel de schedel tijdens het bewaren enigszins verticaal werd samengedrukt. Dit effect is voornamelijk waarneembaar op sommige elementen van het achterste gedeelte van de schedel, met name het supraoccipitale dat naar het foramen magnum is verplaatst. De punt van de snuit en de premaxillae zijn afgebroken.

Onderscheidende kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

Sahitisuchus bezit de twee volgende autapomorfieën onder sebeciden: het odontoïde uitsteeksel is versmolten met de draaier via een verticaal vooroppervlak, zonder binnenste uitsteeksels, en de onderkaak mist een externe mandibulaire fenestra. Sahitisuchus kan ook worden onderscheiden van andere sebeciden door een unieke combinatie van kenmerken. Net als bij Lorosuchus is er een ondiepe verlaging van de onderste buitenwand van het jukbeen onder de oogkas. Een ondiepe elliptische verlaging is aanwezig in de buurt van het kaakgewricht op het achterste oppervlak van het quadratum en de bovenrand van de uitholling rond het bovenste slaapvenster is ruw, zoals te zien is bij Sebecus. De exoccipitale achterste uitsteeksels zijn scherp, halvemaanvormig en naar binnen gericht, zoals bij Ayllusuchus. Het jukbeen bij Sahitisuchus is erg groot en versierd, en zoals eerder alleen waargenomen bij Bretesuchus, is de achterste tak hoger dan de voorste en naar buiten verbreed. Zoals in Bretesuchus en Sebecus, heeft het een ruwe lengterichel aan de onderste buitenrand rand van het angulare en dentarium, die eindigt ter hoogte van de mandibulaire symphysis.

De draaier en derde halswervel

Het voorhoofdsbeen is breed en driehoekig en op dezelfde manier versierd als het bovenkaaksbeen. Zoals bij veel basale mesoeucrocodylische taxa, waaronder enkele sebecosuchiërs als Lorosuchus, Sebecus, Zulmasuchus, Iberosuchus en Pepesuchus, is een lengtekam op het voorhoofdsbeen aanwezig. Bij Sahitisuchus is deze laag en glad, loopt van het middelste deel naar het achterste deel van het voorhoofdsbeen. Zoals bij alle sebecide soorten en sommige andere niet nauw verwante taxa, vormt het quadratojugale een dubbele articulatie door deel te nemen aan het kaakgewricht. Net als bij de peirosauriden Hamadasuchus en Lomasuchus, bezit Sahitisuchus een squamosaal punt die naar achteren is gericht en geen hoorn vormt. Een dergelijk gevormde dorsale achterste puntige kwab is ook aanwezig bij Sebecus, maar met een meer vierkante vorm aan de achterkant. Het gedeelte van het binnenoor gevormd door het quadratum heeft geen meervoudige vensters zoals bij de protosuchiërs, notosuchiërs en baurusuchiërs, en mist de kenmerkende langwerpige holle curve van baurusuchiërs. Bij Sahitisuchus toont het slechts twee openingen, zoals te zien bij Sebecus, Hamadasuchus en recente soorten. Zoals bij Sebecus, de enige andere sebecide die bekend is van dit deel van het skelet, wordt het zijuitsteeksels van de wervels gedeeld door beennaad tussen het wervellichaam en de wervelboog en in zijaanzicht vertoont het centrum een mediale vernauwing en een trapeziumvorm, met voorste en achterste gewrichtsfacetten die naar voren hellen. In vergelijking met Sebecus heeft Sahitisuchus robuuster en breder zijuitsteeksel, en de lengte van het centrum van de derde halswervel is bijna gelijk aan die van de draaier, de tweede halswervel.

Schedel[bewerken | brontekst bewerken]

De schedel in zij- en achteraanzicht

De schedel van Sahitisuchus is langwerpig in bovenaanzicht en vertoont twee lichte insnoeringen ter hoogte van de vijfde en elfde maxillaire tandkassen. Hij is relatief korter dan de schedel van Sebecus en Stolokrosuchus, maar niet zo kort als Lorosuchus. De snuit van Sahitisuchus is niet zo lang en gewelfd (oreinirostraal) als bij Sebecus, Barinasuchus, Bretesuchus, Zulmasuchus en Langstonia. Het schedeldak van Sahitisuchus is plat en rechthoekig, breder dan lang. De uitholling rond het bovenste slaapvenster is veel groter dan het venster zelf en is ongeveer drie keer kleiner dan de oogkassen. De bovenrand van deze uitholling is omgeven door verruwingen en vormt een verhoging die meer ontwikkeld is in de binnenrand en buitenrand, een toestand die alleen vergelijkbaar is met Sebecus en de peirosauride Hamadasuchus onder de Mesoeucrocodylia. De oogkas is nogal buitenwaarts geplaatst, zoals bij landbewonende sebeciden, en niet meer schuin naar boven zoals bij semi-aquatische crocodyliformen als Stolokrosuchus, Lorosuchus en bestaande soorten Crocodilia.

De vierde dentaire tand

Sahitisuchus bezit twaalf maxillaire tanden, vergelijkbaar met tien maxillaire tanden bij andere sebecosuchiërs (Lorosuchus, Bretesuchus en Zulmasuchus) uit het Paleogeen, evenals stompe achterste tanden, in tegenstelling tot sebecosuchiërs als Baurusuchus en Stratiotosuchus uit het Krijt met slechts vijf maxillaire tanden, en recentere sebecosuchiërs (bijvoorbeeld Sebecus met negen maxillaire tanden en Langstonia uit het Laat-Mioceen), vertonen hogere schedels en een gespecialiseerd, en vrij gereduceerd gebit, wat suggereert dat alleen de minder gespecialiseerde crocodyliformen overleefden tijdens het uitsterven van het Krijt-Paleogeen (behalve de mariene dyrosauriden).

Fylogenie[bewerken | brontekst bewerken]

Het kladogram zoals gepubliceerd in 2014

Hieronder is een cladogram van Kellner et alii (2014) dat de plaatsing van Sahitisuchus binnen Sebecosuchia laat zien.




Chimaerasuchus



Sphagesaurus



Sebecosuchia

Pehuenchesuchus



Baurusuchidae


Pabwehshi



Stratiotosuchus




Baurusuchus





Cynodontosuchus





Bergisuchus



Iberosuchus



Sebecidae

Barinasuchus




Lorosuchus





Ayllusuchus



Bretesuchus




Lumbrera-vorm



Langstonia



Sahitisuchus



Sebecus



Zulmasuchus