Beleg van Dordrecht (1304)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Beleg van Dordrecht
Datum april-mei (voorjaar) 1304
Locatie Dordrecht
Resultaat Dordrecht weet de belegeraars te verjagen
Strijdende partijen
* stad Dordrecht
* Graafschap Holland
* Hertogdom Brabant
* Graafschap Vlaanderen
Leiders en commandanten
* Nicolaas III van Putten * Jan II van Brabant
* Gwijde van Namen (steun)
Troepensterkte
onbekend ±1500-2000
Verliezen
54 doden onbekend

Het Beleg van Dordrecht vond plaats in de maanden april-mei (voorjaar) van 1304 tijdens de Vlaamse inval van Zeeland, Holland en Utrecht (1303-1304) en duurde 10 dagen[1] tot 3 weken[2]. Het beleg ontstond nadat een Vlaams leger Zeeland & Holland was binnengevallen, ook Brabant, dat Vlaanderen steunde in zijn aanval, meende rechten in Holland te hebben, specifiek op de stad Dordrecht.

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

De reden van Jan II van Brabant om Dordrecht aan te vallen was dat hij vond dat de stad tot het Hertogdom Brabant hoorde, dit omdat hij in rechte-lijn afstamde van Maria van Leuven, die in 1220 trouwde met Willem I van Holland en de stad als bruidschat/bezit kreeg toebedeeld en Jan II zich als erfgenaam zag. Jan van Brabant was het jaar daarvoor nog druk met de Brusselse Opstand te onderdrukken en bezig geweest met een weken lang Beleg van Mechelen, hij zag eind 1303 de voorspoedige voorderingen van de Vlaamse buurman in Zeeland en wilde niet achterblijven zich in de kaart te laten spelen.

Aanloop[bewerken | brontekst bewerken]

Jan II van Brabant viel in april 1304 via "de Langestraat" met een aanzienlijk leger de Grote Waard binnen en kreeg in korte tijd het stadje Geertruidenberg in handen met medewerking van binnenuit deze stad. Alle dorpen en hun bewoners in de Grote Waard werden bezorgt dat hun huizen en bezittingen geroofd zouden worden, waardoor alle dorpen een afvaardiging van krijgsgevangen stuurde naar de Hertog. Gwijde van Namen, die in 1303 een inval op Zeeland had gedaan, had gehoord over de voortgang van Jan II van Brabant en wilde een overleg in Woudrichem: er zou gesproken zijn over de verdeling van "Zuid Holland of de Hollandse Groote Waard" met de stad Dordrecht en het gbied onder elkaar te verdelen, Zij spraken over een landzijde en poortzijde en dachten dat de stad uit twee delen bestond, een soort tweeherige stad. Over de verdeling kon men het niet eens worden en Gwijde van Namen trok zich voorlopig terug[3].

Beleg[bewerken | brontekst bewerken]

In april/mei sloeg de Hertog van Brabant het beleg voor de stad. Het stadsbestuur van Dordrecht zou Nicolaas (Claes) van Putten hebben gevraagd om de verdediging te leidde. De heer Daniel van der Merwede leek de meest aangewezen persoon om de stad te behoeden voor de aanstaande aanval, maar het stadsbestuur leefde in onmin met deze edelman, die in het bezit was van het district "Heer Daniels Ambacht". Het bestuur zou zelfs een knieval hebben gemaakt en gebeden hebben tot Nicolaas van Putten om de "regering van het land" opzich te nemen tot de "Jonge graaf Willem" weer te steden zou verschijnen[4]. Ook het "Huis te Merwede" aan de Oostkant van de stad werd belegerd door de Brabanders. De bezetting wist een korte tijd kranig weerstand te bieden, maar moest toch opgeven.

Jan II van Brant zou mogelijk de stedelijke bewoners 10 dagen de kans hebben gegeven tot overgave en daarna overgegaan zijn tot een vuuraanval op de stad. De stad werd omsingeld voornamelijk aan de Zuid en Oostkant en er volgde pijlbeschietingen en katapultaanvallen met brandende torchen. Dordrecht zou voor de helft aan een vuurzee verloren zijn gegaan.

in de 10 tot 21 dagen van het beleg deed Nicolaas van Putten met stadspoorters diversen keren stadsuitbraken en waarschijnlijk op de 21ste dag sloegen de Brabanders op de vlucht. Van Putten achtervolgde ze via de Langstraat naar Waalwyck, waar hij deze plaats in brand stak en vervolgens naar s-Hertogenbosch, waar die stad ook nog kort onder vuur werd genomen. Geertruidenberg viel weer in handen van het Graafschap Holland, na de gebeurtenissen van april-mei 1304. Hertog Jan bereikte zijn doel niet om de Hollandse Groote Waard en Dordrecht binnen zijn Hertogdom Brabant te trekken[5].

Nasleep[bewerken | brontekst bewerken]

De stad Dordrecht stelde dat ze 54 doden hadden geleden en een schade hadden geleden van ± 1700 tot 1800 Hollandse Ponden. Nicolaas van Putten legde de stad ook een flinke rekening voor, dit vanwege verloren gegaande bezittingen zoals huizen en grondgebied door de brand en hij wilde betaald worden voor zijn diensten voor de stad.

Galerij[bewerken | brontekst bewerken]

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]