Deur

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De deuren van de Vituskerk in Hilversum
Tekening van een deur in Toscaanse stijl
Oude deur in Bamberg
Een deur met daarin een hondenluik

Een deur is een beweegbaar (bouwkundig) element ter afsluiting van een toegang tot een ruimte. In een gebouw is een deur meestal bevestigd (afgehangen) in een kozijn, dat op zijn beurt weer in een muur of wand is aangebracht.

Algemeen[bewerken | brontekst bewerken]

Een deur vormt een afscheiding tussen twee vertrekken of ruimten, of tussen een binnen- en buitenruimte. Met een slot kunnen deuren worden afgesloten en ruimten ontoegankelijk worden gemaakt. Vaak geeft het uiterlijk van een deur de functie ervan weer. De toegangsdeur aan de voorzijde van een gebouw noemen we de voordeur, deze deur vormt het deel van het gebouw dat bezoekers als eerste van dichtbij zien. Het uiterlijk van de voordeur van een gebouw wordt dan ook door veel mensen als belangrijk ervaren, omdat het een visitekaartje is van de eigenaar of bewoner van het pand.

Gewone deur; draairichting[bewerken | brontekst bewerken]

Een deur is vaak met scharnieren draaibaar bevestigd aan een zijkant.

Hij gaat meestal open in de richting waar de meeste ruimte is. Een kamerdeur naar de kamer, een toiletdeur naar de gang. Dat geldt niet voor de voordeur van een woning - die gaat naar binnen open. Dat maakt het mogelijk een voordeur dicht te duwen als er ongewenst bezoek is.

De deur van een openbaar gebouw gaat naar buiten open. Dat is van groot belang bij een ramp, zoals brand, als grote aantallen mensen het gebouw willen verlaten.

Deurtypen[bewerken | brontekst bewerken]

Type naar plaatsing in wanden[bewerken | brontekst bewerken]

  • buitendeur
  • binnendeur

Type naar ligging in het kozijn[bewerken | brontekst bewerken]

  • Een stompe deur is een deur die geheel in het kozijn valt.
  • Een opdekdeur is een deur die deels over het kozijn heen valt.

Type naar bestemming[bewerken | brontekst bewerken]

Type naar materiaal en constructie[bewerken | brontekst bewerken]

  • boerendeur, een deur bestaande uit een boven- en onderdeur die onafhankelijk van elkaar te openen zijn
  • (houten) lattendeur
  • glasdeur
  • hordeur
  • paneeldeur
  • taatsdeur
  • stalen deur
  • opgeklampte deur, verstevigd door er dwars, staand of schuin klampen of houten latten op te bevestigen
  • vouwdeur

Type naar wijze van openen[bewerken | brontekst bewerken]

  • een doordraaideur, klapdeur, klepdeur, pendeldeur of zwaaideur heeft scharnieren op de deurpost die 90 graden in beide richtingen kunnen draaien. Een doordraaideur kan dus zowel naar binnen als naar buiten geopend worden.
  • een stolpdeur is een dubbele draaideur die ook als dubbele doordraaiende deur kan zijn uitgevoerd.
  • schuifdeur of roldeur
  • hefdeur
  • een kanteldeur of tuimeldeur heeft scharnieren op de drempel of dorpel en bij het openen ontstaat aan de bovenkant een kleine opening. Een kanteldeur kan maar beperkt geopend worden en is niet geschikt voor doorgang van personen.
  • onder- en bovendeur
  • vouwdeur, vleugeldeur of harmonicadeur bestaat uit één of meer door scharnieren aan elkaar verbonden verticale delen of lamellen en klapt bij het openen als een harmonica in.
  • een draaivaldeur is een combinatie van een draaideur en kanteldeur.
  • zwenkzwaaideur
  • taatsdeur
  • tourniquet' of draaideur' bestaat uit meestal vier vleugels die om een centrale as draaien.
  • Een paniekdeurgaat naar buiten open als er geduwd wordt tegen de panieksluiting, een horizontale metalen staaf.

Benamingen gerelateerd aan het begrip deur[bewerken | brontekst bewerken]

Deurdranger
Horizontale doorsnede over een houten kozijn met dagmaat
  • Het plaatsen van een deur heet afhangen, gewoonlijk door een timmerman gedaan.
  • Het raamwerk of frame waarin een deur wordt afgehangen, is een kozijn of kader.
  • Een verticaal deel van het kozijn heet een deurpost of kozijnstijl.
  • Het bovenste horizontale deel van een kozijn heet bovendorpel.
  • Ophangpunten waarop een deur draait, heten scharnieren, paumelles of gehengen.
  • Alle zaken waarmee een deur wordt 'afgehangen' en 'gesloten', heten tezamen het hang-en-sluitwerk (de term deurbeslag heeft hier ook betrekking op).
  • Aan een deur kan voor het automatisch sluiten een deurdranger gemonteerd zijn.
  • Onder een deur bevindt zich vaak een verhoging, die drempel of dorpel wordt genoemd.
  • Boven een deurkozijn bevindt zich in de muur meestal een latei om krachten op te vangen die niet door het kozijn kunnen worden verwerkt.
  • Het raam boven een (voor)deur heet bovenlicht en wordt door een kalf gescheiden van de deur.
  • De dagmaat is bij een enkele deur, de vrije doorgang gemeten tussen de kozijnstijlen of anders gezegd: de deurbreedte minus tweemaal de sponningdiepte.
  • De deurbreedte is bij een enkele deur, de dagmaat plus tweemaal de sponningdiepte.

Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

De deurhoogte en -breedte zijn in het bouwbesluit vastgelegd en zijn onder meer afhankelijk van het gebruik. Een deur voor een bedtoegankelijke kamer in een ziekenhuis zal minstens 1200 mm breed zijn terwijl een toiletdeur in een woning die breedte niet heeft en 800 mm volstaat. De breedte van een branddeur is afhankelijk van het aantal mensen dat bij brand door deze deur zal gaan en in welke tijd de ontruiming moet plaatsvinden.

Resten van de oudst bekende deur in Nederland zijn in 2002 in Alphen aan den Rijn aangetroffen. Deze deur zou uit de eerste eeuw van onze jaartelling dateren.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Doors van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.