Gebruiker:Dajasj/Kabinetsformaties/1922

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Een kabinetsformatie vond in Nederland plaats na de Tweede Kamerverkiezingen van 5 juli 1922. De formatie leidde op 18 september 1922 tot de beëdiging van het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II bestaande uit de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP), de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk-Historische Unie (CHU).

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I kwam tot stand na de kabinetsformatie van 1918. Het stond onder leiding van de katholiek Charles Ruijs de Beerenbrouck. Het werd gesteund door de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP), de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk-Historische Unie (CHU), die samen vijftig van de honderd zetels in de Tweede Kamer hadden. Het kabinet had na een aantal ministerscrises ontslag aangeboden op 16 juni 1921, maar ging na een formatie verder.

Verkiezingsuitslag[bewerken | brontekst bewerken]

Zetelverdeling van de nieuwe Tweede Kamer na de verkiezingen van 1922:
 CPN: 2
 SDAP: 20
 PB: 2
 LP: 1
 LSP: 10
 VDB: 5
 ARP: 16
 CHU: 11
 RKSP: 32
 SGP: 1

De confessionele partijen die het kabinet steunden kregen negen zetels erbij en daarmee een meerderheid van 59 zetels. Op de rechterflank kwam de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) van Gerrit Hendrik Kersten erbij. Deze protestantse partij keerde zich tegen samenwerking met de katholieken.[1]

Beschikbaarstelling van portefeuilles[bewerken | brontekst bewerken]

RKSP-leider Wiel Nolens vond dat gegeven de verkiezingsuitslag het kabinet kon aanblijven, zoals het kabinet-Heemskerk in 1909 had gedaan. Weliswaar moest er opnieuw gesproken worden over het regeringsprogram en de portefeuilles, maar dat kon na het besluit de portefeuilles niet beschikbaar te stellen alsnog. Ruijs wist de ministerraad hiervan te overtuigen. Op 10 juli deelde Ruijs dit mee aan koningin Wilhelmina. Grondwettelijk lag het ingewikkeld om tegen de ministers in te gaan, maar ze vermoedde dat er bij de protestanten geen steun zou zijn voor het nogmaals een katholieke minister-president, nu zij ook al beide Kamervoorzitters leverden. Zij vroeg hem daarom of hij er akkoord mee was om hierover eerst contact te hebben met de fractieleiders. Ruijs ging daarmee akkoord, als zij de ministers Heemskerk en De Visser ook zou ontvangen.[2]

CHU-leider Jan Schokking en ARP-leider Hendrik Colijn vonden zoals Wilhelmina had verwacht dat via een normale formatie een kabinet gevormd moest worden, hoewel ze beiden wel een rechts kabinet wilden. SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra vond aanblijven van kabinet conform de verkiezingsuitslag, terwijl VDB-leider Henri Marchant dit staatsrechtelijk onjuist vond.[3]

Gezien de impasse liet Wilhelmina zich adviseren door voormalig CHU-leider en minister van staat Alexander de Savornin Lohman. Hij deelde de mening dat de katholieken teveel machtige functies hadden verkregen en dat dit onderwerp moest zijn tijdens een formatie. Hij merkte echter op dat het verzoeken van ontslag aan het kabinet kon worden gezien als aandrang van protestantse zijde door de katholieke pers. Het niet verzoeken van beschikbaarstelling zou echter problemen opleveren als in de Tweede Kamer een motie ingediend zou worden om alsnog de portefeuilles beschikbaar te stellen, wat dan gesteund zou worden door CHU en ARP. Lohman had CHU-minister van Financiën Dirk de Geer daarom aanbevolen om het kabinet toch op eigen initiatief de portefeuilles te laten aanbieden. Hij raadde Wilhelmina anders het kabinet erop te wijzen dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het besluit.[4]

Wilhelmina liet vervolgens Ruijs weten dat zij zich niet zou mengen in de beslissing en dat het kabinet zelf verantwoordelijk was voor wel of niet beschikbaar stellen van de portefeuilles. Ruijs, in de war van het bericht van Wilhelmina, vroeg of hij de adviezen van de fractieleiders mocht inzien, maar kreeg slechts vage antwoorden. Toen hij begreep dat twee rechtse fractieleiders ontslag hadden geadviseerd (wat Schokking en Colijn moesten zijn), drong hij toch aan op inzage van alle adviezen. Om een conflict met haar ministers te voorkomen, was ze bereid de fractieleiders te vragen of zij de adviezen mocht delen. Deze adviezen ontving Ruijs op 21 juli. Het kabinet realiseerde inmiddels dat het eerdere besluit onhoudbaar was en stelde op 18 juli hun portefeuilles beschikbaar.[5] Tot frustratie van het kabinet zou het communiqué hierover pas op 22 juli uitgaan.[6]

Formateur De Geer[bewerken | brontekst bewerken]

Formateur Dirk Jan de Geer, foto gemaakt tussen 1926 en 1929.

Lohman had tijdens zijn bezoek aan Wilhelmina ook gesproken over wat moest gebeuren als het kabinet de portefeuilles beschikbaar had gesteld. Hij wees allereerst op Colijn, die populair was en sterk voor bezuinigingen pleitte. De koningin wist echter dat een opdracht aan hem bij de katholieken niet populair was en dat hij daarom niet zou aanvaarden. Als alternatief stelde Lohman De Geer voor. Op 19 juli gaf Wilhelmina De Geer onderhands een opdracht De Geer als formateur. Zijn opdracht was niet om zelf een kabinet te formeren, maar de koningin vertrouwelijk te informeren hoe men zou reageren op een formatie door hem. Over zijn opdracht werd niet gecommuniceerd.[7]

De Geer ging — zonder zijn eigen partij te raadplegen — in gesprek met Colijn en Nolens. Aan Colijn presenteerde hij twee plannen. In het eerste plan zou De Geer premier en minister van Financiën worden en Colijn minister van Oorlog en van Marine, om daar de benodigde bezuinigingen door te voeren. In het andere plan zou De Geer het kabinet formeren, maar zou Colijn optreden als minister-president en minister van Financiën. Op beide plannen reageerde Colijn negatief. Op zichzelf was De Geer als premier acceptabel, als de katholieken daarmee akkoord waren. Aan Nolens presenteerde hij het plan dat hij minister-president werd, maar na raadpleging van een aantal fractieleden maakte hij duidelijk dat de katholieken alleen een kabinet-Ruijs de Beerenbrouck wensten. De Geer concludeerde dat daarmee zijn opdracht was afgerond en meldde dit op 22 juli aan Wilhelmina.[8]

De korte formatieronde had de persoonlijke verhoudingen tussen de rechtse partijen vertroebeld. De RKSP zag dat hun populaire premier gepasseerd werd door de protestanten en de koningin. De ARP zag dat er onverwachts een concurrent was voor hun premierskandidaat Colijn. Binnen de CHU was de frustratie echter het grootst. Allereerst verweten zij De Geer dat hij dit volledige buiten de fractie om had gedaan. Daarnaast verweten ze de RKSP dat zij niet akkoord gingen met hun kandidaat en dat de ARP hiertoe alleen bereid was als de RKSP het steunde.[9]

Formateur Ruijs de Beerenbrouck[bewerken | brontekst bewerken]

Formateur Charles Ruijs de Beerenbrouck.

Na de formatieronde van De Geer gaf Wilhelmina op 22 juli de opdracht aan Ruijs.

Nasleep[bewerken | brontekst bewerken]

Het kabinet kwam na anderhalf jaar ten val, toen de vlootwet verworpen werd door de Tweede Kamer. Een formatie van een ander kabinet lukte niet, waarna de koningin begin januari 1924 het ontslag niet inwilligde. Het kabinet regeerde daarna door tot de Tweede Kamerverkiezingen in 1925 en werd datzelfde jaar na een kabinetsformatie opgevolgd door het kabinet-Colijn I.

Conventie van 1922[bewerken | brontekst bewerken]

Doordat de koningin — indirect — het kabinet dwong de portefeuilles beschikbaar te stellen, ontstond de conventie van 1922. Het zittende kabinet zou voortaan altijd rond de verkiezingen de portefeuilles beschikbaar stellen zodat het staatshoofd vrij was om naar eigen inzicht een formateur aan te wijzen. Een andere gewoonte die naar aanleiding van de formatie ontstond, was dat ook andere betrokkenen dan het staatshoofd inzage konden krijgen in de adviezen van fractieleiders.[10]

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Puchinger 1970, p. 214.
  2. Puchinger 1970, pp. 216-218.
  3. Puchinger 1970, pp. 219-220.
  4. Puchinger 1970, pp. 222-227.
  5. Puchinger 1970, pp. 227-231.
  6. Puchinger 1970, p. 260.
  7. Puchinger 1970, pp. 254-255.
  8. Puchinger 1970, pp. 255-260.
  9. Puchinger 1970, pp. 260-265.
  10. Puchinger 1970, p. 231.

1922 Categorie:Nederlandse politiek in 1922