Paus Pius VI
Pius VI | ||||
---|---|---|---|---|
Giovanni Angelo Conte Braschi 25 december 1717 – 29 augustus 1799 | ||||
![]() | ||||
Paus | ||||
Periode | 1775–1799 | |||
Voorganger | Clemens XIV | |||
Opvolger | Pius VII | |||
Lijst van pausen | ||||
|
Paus Pius VI, geboren als Giovanni Angelo Conte Braschi (Cesena, 25 december 1717 – Valence, 29 augustus 1799) was paus van 15 februari 1775 tot aan zijn dood in 1799.
Hij was ruim twintig jaar paus in de belangrijke overgang van het ancien régime naar de nieuwste tijd.
Voor zijn pontificaat[bewerken | brontekst bewerken]
Gianangelo graaf van Braschi doorliep het Jezuïetencollege van zijn geboortestad Cesena in de Pauselijke Staat. Hij studeerde op achttienjarige leeftijd af in de beide rechten. Vanaf 1740 was hij in dienst van kardinaal Tommaso Ruffo en vanaf 1753 was hij kamenier van paus Benedictus XIV. Eenmaal priester gewijd (1758) benoemde Paus Benedictus XIV hem aan de Curie, meer bepaald als kerkjurist aan de Kerkelijke Rechtbank. Paus Clemens XIII benoemde hem tot thesaurier en paus Clemens XIV verhief hem tot kardinaal in 1773.
Verkiezing[bewerken | brontekst bewerken]
Het conclaaf voor zijn verkiezing tot paus, twee jaar later in 1775, duurde 5 maanden. Braschi, een oud-student van een jezuïetencollege, diende te beloven dat hij het verbod op de jezuïeten behield[1] Pas dan kon Braschi paus worden. Braschi had geen internationaal profiel.
Pontificaat[bewerken | brontekst bewerken]
Eenmaal paus begon Pius VI zich te profileren. Hij liet als eerste daad de gevangen gezette overste van de Jezuïeten, Lorenzo Ricci, vrij uit de Engelenburcht, doch deze was stervende in de gevangenis. Pius VI gedroeg zich als een renaissancepaus. Pius VI liet ondanks de slechte financiële toestand in de Kerkelijke Staat het reusachtige Palazzo Braschi op de Piazza Navona bouwen, een geschenk voor zijn neef, graaf Luigi Braschi Onesti, die hij in 1786 tot hertog had benoemd. Hij benoemde als kardinaal-nepoot zijn neef Romoaldo Braschi, die later grootprior werd van de Maltezer ridderorde. Ook zijn nonkel Bandi werd kardinaal, net zoals een verre neef van moederszijde, de latere paus Pius VII. Pius VI heeft veel voor de wetenschap gedaan. Hij breidde het oudheidkundig museum uit, genoemd het Pio-Clementijns Museum naar zijn voorgangers, in het Vaticaan. Tijdens zijn pontificaat zijn er veel opgravingen en vondsten gedaan. Grote meesters als Canova en David kregen hun inspiratie in het museum van oudheden, dat Goethe eenvoudigweg 'het museum' noemde. Hij liet de havens van Terracina en Anzio dieper uitgraven. Hij herstelde de Via Appia en liet een deel van de Pontijnse moerassen droog leggen.
Rooms-Duitse Rijk[bewerken | brontekst bewerken]
De Oostenrijkse keizer Jozef II ging met zijn hervormingsplannen van de Roomse kerk zeer ver. Het jozefinisme baarde de paus grote zorgen. Jozef II schafte onder meer kloosters af, wou zelf bisschoppen benoemen, bemoeide zich met de liturgie en wou, in een later stadium, een Germaanse staatskerk oprichten los van Rome. Daarnaast gaf Jozef II de Joodse inwoners en protestanten in zijn rijk meer vrijheid. Pius reisde naar Wenen om Jozef II te overtuigen hiermee te stoppen. In 1782 werd hij plechtig ontvangen in Wenen, het eerste pausbezoek ooit aan Wenen. Pius VI verbleef 2 maand in Wenen; hij gaf met Paasdag de zegen Urbi et Orbi vanop het balkon van het keizerlijk paleis.[2] Het Weense volk juichte de paus toe, in de hoop dat hij de volkse processies zou herstellen. Pius en Jozef II bereikten geen akkoord. De keizer deed de paus uitgeleide tot het klooster van Mariabrunn aan de rand van Wenen; enkele uren later schafte de keizer dit klooster af. De keizer bracht paus Pius VI in december 1783 plots een tegenbezoek in Rome, nadat de paus gedreigd had hem te excommuniceren omwille van Jozef II's bemoeienis in het vacante aartsbisdom Milaan.
In 1784 verbaasde Pius VI de Rooms-Duitse bisschoppen met de opening van een pauselijke nuntiatuur in München. Zijn vriend Karel Theodoor van Beieren steunde Pius hierin, na royale vergoedingen ontvangen te hebben. De nuntius mocht het oppergezag van de aartsbisschoppen afschaffen. De prins-aartsbisschoppen en keurvorsten van Keulen, Trier en Mainz, geholpen door de prins-aartsbisschop van Salzburg, protesteerden in hun verklaring van Ems (1786). Het dispuut breidde uit naar alle bisschoppen en keizer Jozef II, doch verdween naar de achtergrond met de Franse Revolutie (1789).
Portugal[bewerken | brontekst bewerken]
Met Portugal waren de relaties goed omwille van vriendschappelijke relaties met koningin Maria I.
Spanje, Sardinië en Venetië[bewerken | brontekst bewerken]
De vijandigheid tegenover Rome ontwikkelde zich hier ook, in navolging van het gedrag van Jozef II[3].
Beide Siciliën[bewerken | brontekst bewerken]
Grotere zorgen kreeg de paus met koning Ferdinand I der Beide Siciliën, die zich een even Verlichte vorst vond als Jozef II. Ferdinand weigerde de eeuwenlange suprematie van de paus in Zuid-Italië te erkennen en blokkeerde systematisch de bisschopsbenoemingen in zijn land. Na enige tijd waren tientallen bisschopszetels onbezet in de Beide Siciliën.
Nieuw-Engeland[bewerken | brontekst bewerken]
Pius richtte het eerste katholieke bisdom op in de Engelse kolonies van Noord-Amerika. Het bisdom Baltimore werd opgericht in 1789[4].
Frankrijk[bewerken | brontekst bewerken]
Tegenover de Franse Revolutie had Pius VI geen inbreng, noch ideologisch noch diplomatiek. Hij veroordeelde weliswaar (1791) de Constitution civile du clérgé (1790) maar splitste hiermee de Franse clerus op in voor- en tegenstanders van de nieuwe Franse grondwet. Hij veroordeelde de Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger op basis van zijn pauselijk gezag. De avonturier Cagliostro voorspelde de val van de paus en werd door de inquisitie ter dood veroordeeld, maar door de paus begenadigd met levenslange gevangenisstraf. Inmiddels had Napoleon Bonaparte het opperbevel over de troepen in Italië verkregen. Pius besloot te onderhandelen, wat op 23 juni 1796 tot de wapenstilstand van Bologna leidde. Toen de vijandelijkheden opnieuw begonnen, hoopte Pius tevergeefs op Oostenrijkse hulp, zodat hij tot de vrede van Tolentino (1797) gedwongen werd. Hij moest definitief afstand doen van Avignon[5] en van de landstreek Venaissin alsook 46 miljoen scudi betalen.
Ballingschap[bewerken | brontekst bewerken]
Toen op 15 februari 1798 de Romeinse republiek werd uitgeroepen, werd de paus afgezet en verbannen naar Frankrijk. Op het verzoek van de doodzieke paus hem in Rome te laten sterven, antwoordde Duphot, de Franse generaal: Sterven kunt u overal. Op vijfhonderd voertuigen liet Napoleon de kunstwerken uit Rome wegvoeren. De lange tragische lijdensweg van de paus via Florenze, Turijn en Grenoble eindigde in Valence. Na 1 maand opsluiting in de citadel van Valence stierf hij en werd hij er begraven. Pas na het concordaat tussen zijn opvolger Pius VII en Napoleon werd zijn stoffelijk overschot opgegraven in Valence en getransporteerd naar Rome. Daar werd hij begraven in de Sint-Pietersbasiliek (1802).
Bron[bewerken | brontekst bewerken]
- Kühner, H. (1962) Geschiedenis der Pausen
Externe links[bewerken | brontekst bewerken]
- (en) Pope Pius VI, lemma in Catholic Encyclopedia (1913)
- (de) Paus Pius VI., www.damian-hyngs.de
- http://www.newadvent.org/cathen/12131a.htm
Referenties[bewerken | brontekst bewerken]
Bronnen, noten en/of referenties
|