Gerard Reynst

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Gerard Reynst
1613 Frans Badens - Portret van Gerard Reynst
Algemene informatie
Geboren omstreeks 1568, Amsterdam
Overleden 7 of 27 december 1615, Batavia
Carrière
1614-1615 gouverneur-generaal VOC
Portaal  Portaalicoon   VOC

Gerard Reynst of Gerrit Reynst (Amsterdam, ca. 1568 - Jakarta, 7 december of 27 december[1] 1615) was een Nederlandse koopman, reder en bewindhebber, die in 1614 gouverneur-generaal van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) werd. Hij stamde uit het patriciërgeslacht Reijnst.

Familie[bewerken | brontekst bewerken]

Over zijn vroegere jaren is niet veel bekend, behalve dat hij in de Nieuwebrugsteeg is opgegroeid[2] en vier broers had, Reijnst, Harman, Syvert en Jan en twee zussen.[3] Zijn vader Pieter was askoper en zeepzieder. In 1588 trouwde Gerard Reynst in Haarlem met Margrieta Nicquet, de zuster van Jacques Nicquet. Behalve de jongste zijn hun kinderen gedoopt in de Oude Kerk[4] Hij kocht in dat jaar ook een huis van zijn broer Reynst, gelegen op de zuidhoek van Kloveniersburgwal en de Bethaniënstraat. Reynst zou nog meer bouwpercelen en huizen kopen, onder andere tegenover Vlooienburg, aan de Prinsengracht en in de Jordaan.[5]

Loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Reis naar Oost-Indië[bewerken | brontekst bewerken]

Gerard Reynst was een aanzienlijk koopman en reder. In 1599 werd hij medeoprichter en bewindhebber van de Brabantsche Compagnie, een voorcompagnie die in 1600 overging in de Vereenighde Compagnie van Amsterdam - waar hij bewindhebber van werd - en in 1602 in de VOC, waar Reynst bewindhebber werd. Reynst legde 12.000 gulden in, maar tekende voor nog drie anderen.[6] In september 1607 eisten Jacques Nicquet en Gerard Reynst dat de VOC over zou gaan tot uitkering van dividend.

Hij werd op 5 februari 1613 officieel benoemd. Dat was op voordelige voorwaarden en hij werd vóór zijn vertrek met eerbewijzen overladen. Reynst vertrok op 2 juli 1613 met negen schepen naar Oost-Indië, onder het bevel van Steven van der Hagen. Hij had na de dood van zijn vrouw zeven kinderen achtergelaten onder de hoede van zijn zwager en hun voogd Jacques Nicquet.[7] Reynst zou (vanuit Sierra Leone?) de toeleveraars van wijn en water beschuldigen van het aanleveren van slechte wijn, c.q. water in slechte vaten.[8] De vloot zeilde verder naar Malabar en Oud Goa om slag te leveren met zeerovers. Onderweg is een van de schepen met Pieter van den Broecke aan boord naar de Rode Zee gestuurd om handelsbetrekkingen in Mokka (Jemen) op te starten.

De zeereis duurde 1,5 jaar, twee keer langer dan normaal, zodat hij pas op op 5 november 1614 aankwam op en 20 november 1614 het bewind van Pieter Both overnam. Vervolgens werd Van der Hagen benoemd als raad van Indië, tegelijk met J.P. Coen.

Gouverneur-generaal[bewerken | brontekst bewerken]

Eerste handelingen[bewerken | brontekst bewerken]

Japara, omstreeks 1650

Reynst had van de Heren XVII de opdracht gekregen de regering van het sultanaat Bantam er toe te bewegen de nieuw ingevoerde hoge tolrechten af te schaffen en de vroegere verstandhouding tussen de rijksbestuurder en de Nederlanders te herstellen.[9] In de loop van 1614 vertrok Reynst met een deel van zijn vloot naar Banda. Reynst zou zich gewapenderhand meester maken van het eiland Pulu Ai, waarna men hoopte de Banda-eilanden geheel te kunnen beheersen.[10] Op zijn reis daarheen bezocht hij de factorijen van de Compagnie in Jacatra en Japara. Reynst vertrok van Japara over Amboina naar Banda, waar hij in maart 1615, vergezeld van elf schepen, aankwam.

Nadat Reynst naar Banda was vertrokken zette Jan Pieterszoon Coen, de strijd met de sultan van Bantam, Rana Mangala, voort door een stelsel van afwisseling te volgen tussen Bantam en Jacatra, bouwend op de na-ijver die Rana Mangala tegen de pangerang van Jacatra koesterde. In 1615 waren de relaties tussen Bantam en Jacatra zo gespannen geworden dat er een oorlog op uitbarsten stond.

Expeditie naar Pulu Ai[bewerken | brontekst bewerken]

De Banda-eilanden
Zie Nederlandse verovering van de Banda-eilanden voor meer informatie over de periode 1609–1621.

Kort vóór zijn komst waren op de rede van Banda Neira de Engelse schepen Concord en de Speedwell gearriveerd[11] met het doel om handel op Banda Besar te drijven. Toen het schip van Reynst het anker liet vallen vertoonde zich een nieuw Engels schip, een pinas, Thomasine, met de agent van de Engelse Oost-Indische Compagnie te Makassar, George Cockayne en George Ball aan boord, die van de president en de raad van de Engelse loge in Bantam opdracht hadden gekregen om eerst Makassar en vervolgens al die plaatsen in de Molukken te bezetten, waar zij specerijen konden verkrijgen. Het lag ook in de bedoeling zo snel mogelijk factorijen te stichten en het maakte daarbij niet uit of de bevolking van die plaatsen al in contact stond met de Nederlanders. De mededinging van de Engelsen begon aldus gevaarlijk te worden voor de Compagnie. Dat was ook omdat de Engelsen, waar zij konden, de haat en de afkeer tegen de Nederlanders opwekten of aanwakkerden. Dat laatste kostte weinig moeite omdat de voorwaarden, waaronder de Compagnie de contracten gesloten of opgedrongen had, om alle specerijen voor langere of kortere tijd tegen vastgestelde prijzen door de inlandse bevolking uitsluitend aan haar te doen leveren, drukkend en oneerlijk was. Door de toegenomen mededinging was de prijs der specerijen namelijk aanmerkelijk gestegen. De Compagnie wilde echter geen penning meer betalen dan bij contract bedongen was. De Nederlanders beriepen zich hierbij op de geschreven contracten en stonden formeel in hun recht. Zij handhaafde derhalve het monopoliestelsel met ijzeren hand. Hierdoor haatten de Bandanezen de Nederlanders en zagen zij de Engelsen als hun redders.

De schepen Concord en de Thomasine wisten hun doel op Neira niet te bereiken en vertrokken naar het eiland Ai; op deze vlucht werden zij door de Nederlandse schepen achtervolgd, die een landing op Neira aldus succesvol wisten te beletten. Het duurde echter nog tot twee maanden na de komst van Reynst te Neira, voordat hij gereed was om Pulu Ai aan te vallen. De expeditie daarheen bestond uit 550 soldaten onder bevel van Van der Dussen, ingescheept aan boord van de Nassau, drie jachten, twee fregatten, een sloep en tien andere schepen. Nadat de schepen tot dicht onder een versterking op Pulu Ai genaderd waren werd er in de morgen van de 10de mei geland. De Bandanezen, die zich tussen de muur en de zee bevonden, werden achter de muur teruggedreven. Twee bolwerken werden bestormd en veroverd, ten koste van een aantal doden en gewonden. Wat er veroverd was was echter slechts een voorwerk, want achter de muur bevond zich een sterke, die onbestormbaar leek en de diverse bolwerken bestreek. In plaats van echter direct aan te vallen en gebruik te maken van het behaalde voordeel rustte men eerst uit van de vermoeienissen, waarop de vijand aanvallend begon op te treden. Enige met noten, foelie, rijst en manufacturen volgeladen pakhuizen werden in brand gestoken. De wind dreef de rook in het gezicht van de Nederlanders, die daarop de veroverde bolwerken prijsgaven en terugweken naar het strand. Een hevig geweervuur bezorgde hun vervolgens 27 doden en 170 ernstig gewonden. Op 14 mei belegde Reynst een vergadering aan boord van de Neptunes en werd na overweging besloten om met de behaalde overwinning tevreden te zijn en zo spoedig mogelijk naar Neira terug te keren. Aldus scheepte men zich de derde dag van de expeditie weer in.

Overige verrichtingen[bewerken | brontekst bewerken]

Kort daarop vertrok de in zijn plannen teleurgestelde Reynst naar Ceram, gelegen onder Amboina, vanwaar hij de Engelsen, die van Pulu Ai daarheen waren getrokken en zich op Combello, een kleine versterkte plaats, gevestigd hadden en aldaar hun vlag hadden gehesen, beval te verhuizen omdat dit gebied tot het Nederlands grondgebied behoorde. Op zijn reis deed hij nog Ternate aan en keerde vervolgens naar Bantam terug. Van hier zond hij enkele schepen naar de Straat van Malakka, die onder de vlag van admiraal Steven van der Hagen gesteld werden; onder diens leiding werd nu de haven van Malakka, onder het vuur van vijandelijke batterijen aangevallen. De vijandelijke vloot werd vernield en een groot aantal Spaanse galjoenen werd tot zinken gebracht. Een deel van de voor Bantam verzamelde schepen zond Reynst naar de Molukken terug met de opdracht aan Laurens Reael, gouverneur der Molukken, om nogmaals een expeditie tegen Pulu Ali te ondernemen. Hij had namelijk bericht ontvangen dat dit eiland vrijwel geheel in handen van de Engelsen was gevallen. De aanval op Pulu Ali mislukte, hoogstwaarschijnlijk door toedoen van gebrekkige maatregelen die door Reael waren genomen.

Voordat Reynst de Molukken had verlaten, in mei 1615, had hij de Raad van Indië, met name Steven Doensen en met hem anderen, naar Grissee en Japara gezonden met de opdracht om de vriendschapsbanden met de vorst van Mataram aan te halen en zo mogelijk een nieuwe en betere overeenkomst te sluiten. Tevens om het kantoor van Grissee naar Japara te verhuizen en aldaar een versterking te bouwen. Op 7 juli 1615 kwamen de Nederlandse gezanten te Japara aan maar de Panembahan had toen nog niets gedaan om de Nederlanders van zijn goede bedoelingen te overtuigen. Uiteindelijk mislukte deze missie totaal en alle handel werd uiteindelijk naar Japara verplaatst met de goedkeuring van Reynst. Het was hem wel gelukt een verdrag met de vorst van Indragiri[12] (bij Bandung en niet op Sumatra) af te sluiten.

Intussen waren de dagen van Reynst geteld. Hij was al zwaar ziek, toen hij de tijding te Jacatra ontving dat zijn zoon aan boord van De Witte Beer kort voor aankomst in Straat Soenda was overleden;[13] dit was een zware slag voor Reynst, die uiteindelijk aan dysenterie overleed.[14] Het zou nog tot 19 juli 1616 duren tot de Raad van Indië in voldoende getale verenigd was om een nieuwe gouverneur-generaal te benoemen. Met een meerderheid van stemmen werd de gouverneur van de Molukken Laurens Reael gekozen.