Wikipedia:Educatieprogramma/ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalers/Moord op Abraham Lincoln

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie


Details: elders onderbrengen[bewerken | brontekst bewerken]


Educatieprogramma/ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalers/Moord op Abraham Lincoln
Moord op Lincoln, gravure van Currier en Ives (1865). Van links af: Henry Rathbone, Clara Harris, Mary Todd Lincoln, Abraham Lincoln en John Wilkes Booth.
Plaats Washington D.C.
Coördinaten 38° 54′ NB, 77° 2′ WL
Datum 14 april 1865
Tijd 22:15 UTC−5, Eastern Standard Time, EST
Wapen(s) handvuurwapen Philadelphia Deringer
Doden 1
Dader(s) John Wilkes Booth
Slachtoffer(s) Abraham Lincoln, 16e president van de Verenigde Staten

Op 14 april 1865, kort voor het eind van de Amerikaanse Burgeroorlog, werd de zestiende president van de Verenigde Staten, Abraham Lincoln, vermoord door de acteur en politiek activist John Wilkes Booth, in het Ford's Theatre in Washington D.C.. Lincoln overleed de volgende ochtend, op 15 april om 7 uur 22.

De moord was politiek geïnspireerd: Booth sympathiseerde met de zuidelijke Geconfedereerde Staten en was een verklaard tegenstander van de afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten, waar Lincoln voorvechter van was. Hoewel de Burgeroorlog al vrijwel beslist was, hoopte Booth, die een haat tegen de president had ontwikkeld, met zijn daad de positie van de Geconfedereerden te versterken. Hij had meerdere medeplichtigen gerekruteerd, waaronder George Atzerodt en Lewis Powell. Zij hadden de opdracht respectievelijk vicepresident Andrew Johnson en de minister van Buitenlandse Zaken, William H. Seward, te doden.

Met drie moorden op een avond wilde Booth chaos creëren en de regering in de Noordelijke staten (de Unie) destabiliseren, maar ondanks Lincolns dood mislukte Booths complot. Johnson bleef ongedeerd omdat Atzerodt de moed niet had om hem te benaderen, terwijl Powell zwaargewond raakte maar herstelde. Ook bleven de politieke en militaire gevolgen beperkt en bereikte Booths deels het tegendeel van wat hij beoogd had: de moord en begrafenis van Abraham Lincoln leidden – althans in de Noordelijke staten – tot saamhorigheid en een golf van sympathie voor de president.

Meteen na de aanslag organiseerde het leger een massale klopjacht. Powell werd op 17 april aangehouden en Atzerodt op de 20e. Booth en David Herold, een van zijn medeplichtigen, waren naar Maryland gevlucht en later naar Virginia, waar ze tot 26 april hun achtervolgers wisten te ontlopen. Ingesloten in een brandende boerenschuur gaf Herold zich over, maar Booth weigerde en werd doodgeschoten. Talloze verdachten werden aangehouden, maar slechts zeven mannen en één vrouw kwamen voor een militair tribunaal. Het proces begon op 9 mei en op 30 juni werden ze allemaal schuldig bevonden. Vier van hen kregen de doodstraf en werden op 7 juli opgehangen.

Maatschappelijke achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Zowel bij Lincolns herverkiezing in 1864 als bij de aanslag op zijn leven speelden twee grote thema's: slavernij en het verloop van de burgeroorlog.

Slavernij[bewerken | brontekst bewerken]

De ontwikkeling van slavernij, vanaf de onafhankelijkheid tot aan de burgeroorlog.
* Slave state = slavernij legaal
* Free state = slavernij verboden

De Republikein Lincoln wilde de slavernij in zijn land afschaffen en toen hij in 1860 president werd, splitsten de zuidelijke staten – waar vooral in de arbeidsintensieve landbouw veel slaven werkten – zich af en vormden de Geconfedereerde Staten, wat aanleiding gaf tot de Amerikaanse Burgeroorlog.

Lincoln stelde in 1863 de Emancipatieproclamatie op, die de slaven in de zuidelijke staten vrijheid toezegde en onderhandelde in 1864 intensief met het Huis van afgevaardigden voor aanvaarding van het Dertiende amendement, waarmee de afschaffing van de slavernij in gang werd gezet.

Burgeroorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Aan het begin van de oorlog had het leger van de noordelijke staten, de Union Army, tegenslagen te verduren, maar uiteindelijk kreeg het onder bevel van generaal Ulysses S. Grant de overhand over de zuidelijken onder Robert E. Lee.

Hoewel de Democratische voorman George B. McClellan de oorlog wilde voortzetten, voerde zijn partij campagne voor vrede tussen noord en zuid. Dit standpunt werd echter ingehaald door de gebeurtenissen op het slagveld.

In Georgia drong William Tecumseh Sherman op naar Atlanta en veroverde de stad op 2 september 1864. Rond de zuidelijke hoofdstad Richmond had de noordelijke opperbevelhebber Grant de tegenstanders in een uitputtingsoorlog tot terugtocht gedwongen en midden 1864 was hij een verstikkend beleg annex loopgravenoorlog begonnen rond Petersburg, een strategisch belangrijke stad bij Richmond. (Verw 3)

Hoofdrolspelers[bewerken | brontekst bewerken]

Abraham Lincoln[bewerken | brontekst bewerken]

De laatst bekende kwaliteitsopname van Lincoln, op het balkon van het Witte Huis, 6 maart 1865

Abraham Lincoln was een advocaat, afkomstig van het platteland. Door zijn retorische vaardigheden (Verw 1) won hij in 1860 een zetel in het Huis van Afgevaardigden van Illinois en later in dat van de Verenigde Staten (Verw 2). In 1860 werd hij president, waarna de zuidelijke staten zich onmiddellijk afscheidden.

Al was de Republikein Lincoln in 1860 met ruime marge gekozen, zijn herverkiezing bij de presidentsverkiezingen van 8 november 1864 werd niet vanzelfsprekend geacht. Hij wilde zijn running mate strategisch kiezen en zijn oog viel op Andrew Johnson. Die was weliswaar lid van de Democratische Partij, maar het was in 19e-eeuws Amerika niet ongebruikelijk om partijlid te zijn en zich toch voor een andere partij kandidaat te stellen. Johnson had als oorlogsdemocraat en zuidelijk Unionist opvattingen over de Burgeroorlog die goed bij het Republikeinse gedachtegoed aansloten. Om de nationale eenheid nog extra te benadrukken en kiezers te trekken die niet Republikeins wilden stemmen, voerden Lincoln en Johnson campagne onder de noemer van National Union Party, waarin Republikeinen samenwerkten met een groep oorlogsdemocraten.

Het was duidelijk dat de de Unie de burgeroorlog zou gaan winnen en de campagneslogan van Lincoln en Johnson was helder: 'Don't change horses in the middle of a stream' ('Wissel niet midden in een rivier van paard') (Verw 4). Lincoln werd met duidelijke meerderheid herkozen.

John Wilkes Booth[bewerken | brontekst bewerken]

John Wilkes Booth, de moordenaar van Lincoln
De inauguratie na de herverkiezing van Lincoln
Toen Lincoln de eerste keer verkozen was, stond Booth tijdens de inauguratie vlak bij hem, een maand voor de aanslag

John Wilkes Booth was een succesvol theateracteur die goede recensies kreeg in de pers (Verw 5). Pas na de aanslag werd er getwijfeld aan zijn talent en zijn geestelijke gezondheid (Verw 5). In de jaren 1850 raakte hij geïnteresseerd in politiek en werd hij lid van de Know Nothing-partij (Verw 6). Dit was een Amerikaanse nativistische beweging die zich verzette tegen de immigratiepolitiek van de Verenigde Staten. Booth was ook een fervent voorstander van de slavernij. In 1859 maakte hij deel uit van een militie in Virginia die deelnam aan het gevangennemen van de abolitionist John Brown na de overval op het federale arsenaal van Harpers Ferry (Verw 6). Tijdens de oorlog werkte Booth volgens sommige bronnen voor de Zuidelijke geheime diensten en ontmoette hij een aantal van hun chefs, Jacob Thompson en Clement Claiborne Clay in Montreal (Verw 6 en 7). Volgens andere bronnen is er geen enkel bewijs voor de betrokkenheid van de Zuidelijke geheime diensten, noch voor een ontmoeting in Montreal (Verw 8).

Context en samenzwering[bewerken | brontekst bewerken]

Uitwisseling van gevangenen en eerste ontvoeringsplan[bewerken | brontekst bewerken]

Aan het begin van de Burgeroorlog weigerde de federale overheid elke onderhandeling met het Zuiden over eventuele uitwisselingen van gevangenen. Ze vonden dat een staat alleen maar met een andere staat kan onderhandelen, terwijl het Zuiden niets anders dan een opstandige regio was. Maar in 1862 bereikten de generaals van de twee legers een akkoord. Daarin stond hoe de uitwisseling plaats moest vinden (Verw 9), wat vaak meteen na de veldslagen gebeurde (Verw 9). Tot 1863 werd dat akkoord gerespecteerd. Vanaf dat moment werd het Noorden terughoudender om strategische redenen en ook omdat de Geconfedereerden geen Afro-Amerikaanse gevangenen uit wilden leveren. Toen Ulysses S. Grant vervolgens in maart 1864 bevelhebber werd van de legers van de Unie, stopte hij de gevangenenruil (Verw 10). Zo wilde hij een bron van versterking en manschappen waar het Zuiden wanhopig behoefte aan had doen opdrogen.

Op dat moment bedacht John Wilkes Booth het plan om president Lincoln te ontvoeren. Hij wilde hem naar het Zuiden meenemen als gijzelaar om het Noorden te dwingen het uitwisselingsbeleid van gevangenen te veranderen (Verw 11). Daarom organiseerde Booth een groep van samenzweerders en rekruteerde hij Samuel Arnold, George Atzerodt, David Herold, Michael O'Laughlen, Lewis Powell en John Surratt. De moeder van John Surratt, Mary Surratt verliet haar kroeg in Surrattsville in Maryland en opende een pension in Washington. Daar bezocht Booth haar vaak. De onderzoekers ontdekten dat de verhuizing bij zijn plan hoorde, omdat hij een uitvalsbasis nodig had in de federale hoofdstad.

John Surratt was op dat moment geheim agent voor de Zuidelijke Staten. Dokter Samuel Mudd stelde hem op 23 december 1864 in Washington voor aan John Wilkes Booth (Verw 6). Surratt bracht op zijn beurt Booth in contact met Atzerodt, Powell en Herold. Atzerodt was een voormalig smokkelaar die de Zuidelijke agenten had geholpen de Potomac over te steken tijdens de oorlog. Tijdens een van deze clandestiene oversteken ontmoette hij John Surratt. Die nodigde hem uit in het pension dat zijn moeder Mary in Washington hield, waar hij door Booth werd gerekruteerd (Verw 6). Lewis Powell was een hele jonge Zuidelijke soldaat. Hij raakte geblesseerd bij Gettysburg en werd door de Noordelijken gevangen genomen en in een militair hospitaal verzorgd. Het lukte hem naar Virginia te vluchten. Daar hij sloot hij zich aan bij een Zuidelijk cavalerieregiment en werd hij vervolgens door de geheime diensten van het Zuiden gerekruteerd. Geheim agent David Parr (Verw 6) stelde hem voor aan John Surratt. David Herold was een vriend van John Surratt aan de militaire academie van Charlotte Hall (Verw 12). Michael O'Laughlen en Samuel Arnold waren ten slotte vrienden en oude schoolgenoten van Booth (Verw 13).

Tweede inauguratie van Lincoln[bewerken | brontekst bewerken]

Foto van Lincolns tweede inauguratie, door Alexander Gardner (Noot 1)

Booth was aanwezig bij de tweede inauguratie van Lincoln, op 4 maart 1865. Hij was de gast van Lucy Hale, met wie hij zich in het geheim had verloofd. Zij was de dochter van senator John Parker Hale, die later ambassadeur van de Verenigde Staten in Spanje werd. Booth schreef later: 'Wat een geweldige gelegenheid was dat, als ik de president tijdens zijn inauguratie had willen vermoorden.' (Verw 14) Op 17 maart 1865 vertelde Booth de andere samenzweerders dat Lincoln een uitvoering van Still Waters Run Deep (Verw 15) bij het Campbell Military Hospital zou bijwonen. Hij riep zijn groep bijeen in een restaurant. De mannen hadden de opdracht naar hem toe te gaan om een hinderlaag te leggen voor de president als die terugkwam van het ziekenhuis. Booth ging kijken hoe de avond verliep en vertelde dat de president van idee was veranderd. Hij ging naar het National Hotel voor een ceremonie die door de officiers van het 142nd Regiment Indiana Infantry werd georganiseerd. Ironisch genoeg sliep Booth op dat moment in datzelfde hotel (Verw 16 en 17).

Geen ontvoering maar een aanslag[bewerken | brontekst bewerken]

Op 11 maart 1865 was Booth aanwezig toen Lincoln een toespraak hield voor het Witte Huis. De president verklaarde het plan te steunen om zwarte Amerikanen stemrecht te geven. Booth was woedend dat dit zou kunnen gebeuren. Hij liet zijn ontvoeringsplan vallen en wilde in plaats daarvan een aanslag plegen. Hij schreef: 'Nu, bij God! Ik schiet hem neer. Dit is de laatste toespraak die hij zal houden.' (Verw 18, Noot 2)

Voorbereidingen[bewerken | brontekst bewerken]

Vlak na de mislukte poging Lincoln te ontvoeren kreeg de Confederatie er op het slagveld flink van langs. Op 3 april werd Richmond, de hoofdstad van de Zuidelijken, door het leger van de Unie ingenomen. Op 9 april gaf het Leger van Noord-Virginia, de hoofdmacht van de Zuidelijken, zich over aan het Leger van de Potomac na de Slag bij Appomatox Courthouse. De Zuidelijke president Jefferson Davis en zijn regering waren op de vlucht. Hoewel veel Zuidelijken alle hoop hadden verloren, bleef Booth in de zaak geloven en schreef hij in zijn dagboek: 'Omdat onze zaak bijna verloren was, moesten we iets groots en beslissends ondernemen.'(Verw 19) Toen hij hoorde dat Robert Lee zich had overgegeven, besloot Booth de president en een aantal leden van de regering te doden om de overwinningsfeesten van het Noorden in rouw te dompelen en het federale bestuur te ontregelen.

Toen hij op 14 april tegen 12 uur 's middags in het Ford's theater was om zijn post op te halen, hoorde Booth dat de president en generaal Grant die avond naar het toneelstuk Our American Cousin zouden gaan. Dat was de kans waar hij op wachtte. Hij kende het theater goed omdat hij er vaak had gewerkt, voor het laatst in maart 1865 (Verw 20,21). Hij was er zeker van dat als zijn handlangers en hij tegelijkertijd de president, generaal Grant, vicepresident Andrew Johnson en minister van Buitenlandse Zeken William Seward doodden, de regering van de Unie lang genoeg verlamd zou zijn om de Confederatie uit zijn as te laten herrijzen.

's Middags ging Booth naar het pension van Mary Surratt. Hij vroeg haar een pakketje te sturen naar haar kroeg in Surrattsville in Maryland en tegen de beheerder te zeggen dat hij de wapens en munitie die hij er had achtergelaten klaar moest leggen (Verw 22). Om 7 uur 's avonds zag Booth zijn handlangers terug. Hij gaf Powel het bevel Seward te doden, Atzerodt om Johnson te doden en David E. Herold om Powell bij Seward te brengen en hem daarna te helpen Washington te verlaten en naar Maryland te gaan. Booths plan was om met zijn Derringer enkelschots op Lincoln te schieten en daarna generaal Grant neer te steken.

Aanslag van Powell op minister Seward[bewerken | brontekst bewerken]

Booth vertrouwde de moord op minister van Buitenlandse Zaken William Henry Seward aan Lewis Powell toe. Seward lag op bed als gevolg van een ongeluk. Op 5 april was hij van zijn rijtuig gegooid en hij had schedelletsel, een dubbele kaakbreuk en een gebroken arm. De dokters hadden een spalk geïmproviseerd om zijn kaak te herstellen en stonden erop dat hij thuis in bed bleef in Lafayette Park, niet ver van het Witte Huis. Herold bracht Powel naar het huis van Seward. Powell had een Whitneyrevolver model 1858, toen een populair wapen, en een bowiemes, een geducht jachtwapen (Verw 23). Iets na 10 uur klopte Powell aan bij de hoofdingang. William Bell, de majordomus van Seward, deed open. Powell zei tegen hem dat hij een medicijn voor Seward kwam brengen van Dr Verdi en dat hij het zelf moest afgeven om te laten zien hoe je het moet innemen. Powell werd binnengelaten en liep de trap op naar de kamer van Seward, die op de derde verdieping lag (Verw 23,24,25). Bovenaan de trap werd hij ontvangen door Sewards zoon, de onderminister van Buitenlandse Zaken Frederick William Seward. Powell herhaalde zijn verhaal, maar Steward vertrouwde hem niet. Hij wees hem de deur en zei dat zijn vader lag te slapen.

Precies op dat moment liep Sewards dochter Fanny de kamer van haar vader uit. Ze had hun gesprek gehoord en zei: 'Fred, vader is nu wakker.' Daarna ging ze weer naar binnen. Zo wist Powell waar Seward lag. Powell stormde de trap af en rende meteen weer naar boven. Hij zwaaide met zijn revolver en richtte die op het hoofd van Frederick. Hij haalde de trekker over, maar er kwam geen schot. Verrast sloeg hij Frederick meerdere keren op zijn hoofd met het wapen en die zakte in elkaar. Fanny vroeg zich af wat al dit lawaai betekende, opende opnieuw de deur en zag haar broer bloedend op de grond liggen. Powell stortte zich op haar, ging haar voorbij en wierp zich op Seward die op bed lag. Hij stak hem in zijn gezicht en in zijn nek. Hij raakte de wang, maar de spalk redde Sewards leven door het mes tegen te houden voor het de halsslagader raakte (Verw 26, 27). Augustus Seward, een andere zoon van de minister, werd wakker door het geschreeuw van zijn zus. Samen met sergeant George P. Robinson, die als verpleger bij de zieke was, probeerde hij Powell vast te houden. Buiten was Herold, die de kreten van Fanny ook had gehoord, bang geworden. Hij vluchtte en liet Powell alleen achter (Verw 28).

William H. Seward was uit zijn bed gerold en lag op de grond, buiten bereik van Powell die Robinson, Augustus en Fanny neerstak. Toen Augustus, die nog niet gewond was, terugkwam met zijn pistool, vloog Powell de trap af en rende naar de deur (Verw 29). Op het moment dat hij die opende, botste hij op een boodschapper, Emerick Hansell, die een telegram voor Seward kwam brengen. Powell stak hem ook neer en schreeuwde terwijl hij naar buiten rende: 'Ik ben gek! Ik ben gek!', maakte vervolgens zijn paard los van de boom waar Herold het had achtergelaten en galoppeerde alleen weg (Verw 30).

Fanny Seward schreeuwde: 'Oh mijn god, vader is dood.' Sergeant Robinson tilde de minister op en legde hem terug op bed. Seward spuwde bloed en zei 'Ik ben niet dood, roep een dokter en de politie! Doe de deuren dicht!'(Verw 31) Hij was zwaar gewond maar de steken van Powell hadden geen vitale delen geraakt.

Atzerodt en Andrew Johnson[bewerken | brontekst bewerken]

George Atzerodt had de opdracht vicepresident Andrew Johnson,die in het Kirkwood Hotel in Washington sliep, te vermoorden. Atzerodt moest zich om kwart over tien bij zijn kamer melden en hem doden (Verw 32). Op 14 april nam Atzerodt kamer 126 in het Kirkwoord, recht boven die van Johnson. Hij kwam in het hotel aan en ging naar de bar. Hij had een revolver en een mes bij zich. Atzerodt vroeg de barman Michael Henry naar de gewoonten van de vicepresident. Nadat hij een hele tijd in de bar had gezeten, vertrok hij dronken en dwaalde door de straten van Washington. Nerveus gooide hij zijn mes ergens op straat. Tegen twee uur kwam hij aan bij het Pennsylvania House Hotel, huurde er een kamer en viel in slaap (Verw 33,34). Zo mislukte de aanslag op de vicepresident en verdween alle hoop om de regering te destabiliseren.

Eerder op de dag was Booth in het Kirkwood Hotel geweest en had hij een bericht achtergelaten voor Andrew Johnson: 'Ik wil u niet storen. Bent u op uw kamer? [getekend] J. Wilkes Booth.' (Verw 24) Na de aanslag werd het bericht op verschillende manieren geïnterpreteerd (Verw 35). Eén theorie was dat Booth bang was dat Atzerodt er niet in zou slagen Johnson te doden of dat hij het niet zou durven. Met deze boodschap wilde hij de vicepresident bij de samenzwering te betrekken (Verw 36).

De aanslag[bewerken | brontekst bewerken]

Abraham Lincoln en zijn vrouw Mary Todd Lincoln maakten zich klaar naar de voorstelling Our American Cousin van Tom Taylor te gaan (Verw 20). In tegenstelling tot wat Booth in de kranten las, hadden generaal Grant en zijn vrouw de uitnodiging van Lincoln afgeslagen (Verw 37). Een aantal andere personen waren uitgenodigd en uiteindelijk waren het majoor Henry Rathbone en zijn verloofde Clara Harris (dochter van senator Ira Harris) die zich bij het presidentiële koppel voegden (Verw 38).

De president en de first lady kwamen aan bij het Fordtheater nadat de voorstelling was begonnen. Ze waren te laat omdat de senator van Missouri John B. Henderson met succes was komen pleiten voor presidentiële gratie voor George S. E. Vaughn. Die was ter dood veroordeeld voor spionage voor de Zuidelijken. Het was de laatste officiële daad van Lincoln (Verw 39). Het echtpaar Lincoln ging naar hun loge en de voorstelling werd kort stilgelegd vanwege de aankomst van het presidentiële paar, dat door de toeschouwers werd toegejuicht.

De loge zou bewaakt moeten worden door de politieagent John Frederick Parker. Hij was als bodyguard toegewezen aan Lincoln. Dit was een merkwaardige keuze omdat Parker al talloze keren tot de orde was geroepen voor fouten en disciplinaire vergrijpen (Verw 40). Tijdens de pauze ging Parker met de koetsier van Lincoln een glaasje drinken in de kroeg naast het theater. Het is niet bekend of hij daarna terugkeerde naar het theater, maar hij was zeker niet op zijn post toen Booth de loge binnenging (Verw 41).

Op 14 april 1865 tegen 9 uur kwam Booth aan bij de artiesteningang waar hij de teugels van zijn paard afgaf aan een toneelknecht die Edmund Spangler heette. Spangler was bezig en vroeg Joseph Burroughs zich over het dier te ontfermen. Booth was een bekende van de werknemers en kende de plek goed. Hij ging de antichambre van de presidentiële loge binnen en blokkeerde de deur (Verw 42). Op dat moment mompelde mevrouw Lincoln tegen haar echtgenoot die haar hand vasthoudt: 'Wat zal mevrouw Harris er wel niet van denken dat ik je hand zo vasthoud?' De president antwoordde 'Ze zal er niets van denken.' (Verw 43) Dat waren de laatste woorden van Abraham Lincoln. Het was ongeveer kwart over tien.

De Derringer van Booth, tentoongesteld in het museum van het Fordtheater

De moord op Lincoln door Booth, gravure van Henrique Freluss (1865)

Booth kende het stuk dat gespeeld werd goed en wachtte op de tweede scène van de derde akte (Verw 44). Daarin vertelt Asa Trenchard, de Amerikaanse neef die wat boers maar sympathiek is, de waarheid aan de onverdraaglijke Mrs. Mountchessington, die hooghartig de grote Engelse dame uithangt. Het publiek moest altijd hard lachen om de openhartigheid van Asa Trenchard en zijn heel platte, sterk Amerikaanse accent. Daardoor zou het schot niet te horen zijn. Terwijl Trenchard uitriep: 'Hoezo ken ik geen goede manieren? Maar ik geloof dat ik genoeg manieren ken om u de waarheid te vertellen, oude manipulatieve mannenvreetster!' (Noot 3) haastte Booth zich en schoot op het hoofd van president (Verw 45). Lincoln zakte dodelijk getroffen op zijn stoel in elkaar. Rathbone sprong op om Booth tegen te houden, maar die stak hem hard in zijn arm (Verw 46). Rathbone herpakte zich snel en probeerde Booth te grijpen die op het punt stond over de balustrade van de loge te klimmen. Booth stak hem opnieuw en wilde op het podium springen. Rathbone ging snel op zijn stoel staan en greep de jas van Booth op het moment dat die van de rand van de loge wilde springen. Booth viel op de railing van de loge op de verdieping eronder (een val van ongeveer 4 meter). Tijdens de sprong waren zijn rijsporen in de versiering van de loge verstrikt geraakt en hij landde onhandig op zijn linkervoet en brak zijn linkerkuit, net boven zijn enkel. Het lukte hem weer op te staan en terwijl hij met zijn mes zwaaide, riep hij 'Sic semper tyrannis!'(Verw 47,48), het Latijnse motto van Virginia, dat 'Zo gaat het altijd met tirannen!' betekent. Volgens andere versies voegde hij 'Het Zuiden is gewroken!' (Verw 49) toe. Daarna rende hij het toneel op naar de deur waardoor hij binnen was gekomen en waar zijn paard stond. Een paar toeschouwers gingen hem achterna, maar kregen hem niet te pakken. Booth sloeg Joseph Burroughs met het heft van zijn dolk op zijn voorhoofd, sprong op zijn paard en ging er spoorslags vandoor.

Dood van de president[bewerken | brontekst bewerken]

Door de kreten van Mary Lincoln, Clara Harris en Rathbone, die 'Stop die man!' riep (Verw 50),was het voor de toeschouwers duidelijk dat al deze opschudding niet bij het stuk hoorde. Charles Leale, een jonge militaire chirurg met verlof die bij de voorstelling was, liep door het publiek naar de presidentiële loge. De deur ging niet open en Rathbone merkte dat het met een stuk hout was geblokkeerd. Hij haalde het hout weg en opende de deur voor Leale (Verw 51).

Leale ging naar binnen en zag dat Rathbone hevig bloedde aan een diepe wond aan zijn voorarm. Hij stopte niet bij Rathbone maar ging meteen naar Lincoln, die ineengezakt op zijn stoel zat en door Mary werd vastgehouden. Lincoln was verlamd en kon nauwelijks ademhalen. Leale zette de president op de grond. Een tweede dokter, die ook in het publiek zat, Charles Sabin Taft, werd vanaf het podium over de rand van de loge gehesen. Taft en Leale sneden de kraag van Lincoln los en openden zijn blouse, daarna bevoelde Leale hem en ontdekte hij de wond die door de kogel aan de achterkant van de schedel bij het linkeroor was achtergelaten. Hij haalde er een bloedprop uit en de ademhaling verbeterde (Verw 52). Maar Leale begreep meteen dat deze verbetering alleen maar tijdelijk was. Hij riep: 'Zijn verwonding is dodelijk. Hij zal niet genezen.' (Verw 53)

Leale, Taft en een andere dokter, die Albert King heette, overlegden snel en besloten dat de president niet op een schommelend rijtuig naar het Witte Huis kon worden gebracht. Nadat ze hadden overwogen om hem naar de saloon van Peter Taltavul te brengen, besloten ze hem naar een huis tegenover het theater te dragen. De drie doktoren en een aantal soldaten die bij het toneelstuk waren, droegen de president naar de uitgang. Aan de overkant van de straat stond een man met een lantaarn die tegen hen zei: 'Breng hem hier! Breng hem hier!' Het was Henry Safford, kostganger van het Wiliam Petersen's boarding house (Petersen pension) dat tegenover het theater lag (Verw 54). De mannen droegen Lincoln het pension binnen en legden hem op het bed van een kamer op de eerste verdieping. Zodra hij op bed lag, zonk Lincoln weg in een coma (Verw 55,56).

De wake bij de gewonde begon in het Petersen House. Bij de drie doktoren voegden zich de Surgeon General van het Amerikaanse Leger, Joseph K. Barnes, majoor Charles Henry Crane, dokter Anderson Ruffin Abbott en dokter Robert K. Stone. Crane was de assistent van Barnes en Stone de persoonlijke arts van Lincoln. De zonen van de president, Robert en Thomas Lincoln, voegden zich ook bij hen net als de minister van Marine Gideon Welles en de minister van Oorlog Edwin M. Stanton.

Terwijl Mary Lincoln in een van de salons zat te huilen, ging Stanton in een andere zitten en nam de regering van de Verenigde Staten in handen, door telegrammen te versturen en te ontvangen, door de getuigenverklaringen te lezen en de achtervolging van Booth te organiseren (Verw 57). Voor de president kon niets meer gedaan worden: om 7:22 in de ochtend van 15 april stierf Lincoln op de leeftijd van 56 jaar, 2 maanden en 3 dagen. Gezamenlijk knielden ze rond het bed en baden ze. Toen ze opstonden, verklaarde Stanton: 'Now he belongs to the ages.' (Nu behoort hij aan de eeuwigheid) (Verw 58). Onder historici is er onenigheid over de woorden die Stanton op dat moment uitsprak. Ze zijn het eens over het begin 'Now he belongs to the …', maar sommigen zeggen dat het laatste woord 'ages' was (eeuwigheid), terwijl anderen denken dat hij de zin eindigde met 'angels' (engelen) (Verw 59).

Vlucht van Booth en Herold[bewerken | brontekst bewerken]

Booth was op zijn paard gesprongen en spoorslags vertrokken. In een half uur bereikte hij de Navy Yard Bridge en reed hij Maryland binnen (Verw 60). Herold stak minder dan een uur later dezelfde brug over (Verw 61) en voegde zich bij Booth (Verw 62). Nadat ze de wapens en provisie die in Surattsville voor hen klaarlagen hadden gepakt, gingen Herold en Booth naar de dokter Samuel Mudd die een beenbreuk vaststelde bij Booth, een spalk voor hem maakte en hem een paar krukken gaf (Verw 63).

De twee vluchtelingen bleven een dag bij Mudd en vroegen daarna iemand om hen naar het huis van kolonel Samuel Cox te brengen, een sympathisant van de Zuidelijken (Verw 64). Cox verborg hen op zijn boerderij Rich Hill en organiseerde hun vlucht naar Virginia. Op 21 april zorgde Thomas A. Jones, zoogbroer van de kolonel, voor een kleine boot voor de vluchtelingen om de Potomac over te steken (Verw 65).

Arrestatie van Herold en dood van Booth[bewerken | brontekst bewerken]

Booth en Herold bleven tot 26 april op de vlucht, toen het leger hen ontdekte op de boerderij van een zekere Richard Garret. De Garretts hadden Booth en Herold in hun schuur opgesloten. Herold gaf zich over toen de soldaten kwamen, maar Booth weigerde naar buiten te komen (Verw 66). De troep vuurde op het gebouw (Verw 67). Soldaat Boston Corbett kroop achterlangs en schoot op Booth die aan zijn keel gewond raakte en in elkaar zakte (Verw 68). Hij werd uit de schuur gehaald, een soldaat gaf hem een slok water en Booth zei tegen hem: 'Zeg tegen mijn moeder dat ik voor mijn Vaderland ben gestorven!' (Verw 69) Hij stierf op de portiek van de boerderij van de Garretts, twee uur nadat hij geraakt werd. Zijn laatste woorden waren: 'Useless! Useless' ('Nutteloos! Nutteloos!') (Verw 24,70)

Vlucht en arrestaties van de andere samenzweerders[bewerken | brontekst bewerken]

Powell kende Washington erg slecht en zonder de hulp van zijn gids David Herold zwierf hij drie dagen door de straten voor hij op 17 april het huis van Surratt terugvond, waar de detectives al zaten. Hij verklaarde dat hij een sjouwer was, ingehuurd door Mary Surratt, maar die zei dat ze hem niet kende. Beiden werden gearresteerd (Verw 71). Atzerodt had zich verborgen op een boerderij in Georgetown, maar werd daar op 20 april opgepakt (Verw 72). De andere samenzweerders werden voor het einde van de maand gearresteerd, met uitzondering van John Surratt. Surratt slaagde erin naar Europa te vluchten en daarna naar Afrika, voor hij uiteindelijk in november 1866 gevangen werd genomen. Surratt werd berecht voor de moord op Lincoln, maar een getuige verklaarde hem op de dag van de aanslag in Elmira in de staat New York (Verw 73) te hebben gezien. De jury kwam niet tot een uitspraak: Surratt werd vrijgesproken en leefde tot aan zijn dood in 1916 in vrijheid (Verw 74).


Massale arrestaties[bewerken | brontekst bewerken]

In de chaos die volgde op de aanslag, werden tientallen mensen die verdacht werden van medeplichtigheid gearresteerd en in de gevangenis gegooid. Iedereen van wie werd vermoed dat ze iets te maken hadden met de misdaad of enige vorm van contact hadden gehad met Booth of Herold tijdens hun vlucht, werd achter tralies gezet. Onder de gevangenen waren:

  • Louis J. Wiechmann, kostganger bij Mrs. Surratt. Weken eerder had hij het ministerie van Oorlog op de hoogte gesteld van het complot om de president te ontvoeren. Na zijn vrijlating werd hij kroongetuige voor de aanklagers tijdens het proces.(Verw 75)
  • Junius Brutus Booth Jr., broer van Booth, die een als acteur werkte in Cincinnati op het moment van de aanslag, zat gevangen in Old Capitol Prison. (Verw 76)
  • John Thomson Ford, de beheerder van het theater, die op het moment van de aanslag in Richmond was, werd veertig dagen vastgehouden, net als zijn broers die in Washington waren. (Verw 77)
  • James Pumphrey, de eigenaar van de stal waar Booth zijn paard had gehuurd. (Verw 78)
  • John M. Lloyd, de herbergier en dronkenlap die de kroeg van Mrs. Surratt in Maryland huurde en karabijnen en voedsel aan Booth en Herold gaf tijdens hun vlucht.
  • Samuel Cox en Thomas A. Jones, sympathisanten van het Zuiden, die Booth en Herold een week lang hadden verborgen en geholpen (Verw 78).
  • Dokter Richard Steward, die Booth en Herold eten had gegeven, maar ze een onderdak weigerde. (Verw 79)
  • Elizabeth Quesenberry, die hun een maaltijd aanbood. (Verw 79)
  • Absolom R. Bainbridge, William Jett en Mortimer B. Ruggles, drie jonge Zuidelijke soldaten die Booth en Herold hielpen om de Rappahannock over te steken. (Verw 80,81)


Zij werden vrijgelaten en er waren uiteindelijk maar acht verdachten, zeven mannen en één vrouw (Verw 82): Samuel Arnold, George Atzerodt, David Herold, Samuel Mudd, Michael O'Laughlen, Lewis Powell, Edmund Spangler en Mary Surratt.

President Johnson besloot dat deze acht verdachten voor een militaire rechtbank berecht zouden worden. Deze keuze werd bekritiseerd door de minister van Marine Gideon Welles en de voormalige minister van Justitie Edward Bates, die vonden dat het onder een civiele rechtbank viel. De minister van justitie van de Verenigde Staten, James Speed, verdedigde het besluit vanwege de militaire aard van de samenzwering en omdat Washington op dat moment onder de krijgswet viel (in 1866, verbood het Amerikaanse Hooggerechtshof in de zaak Ex parte Milligan, dat burgers door militaire rechtbanken worden berecht op plaatsen waar civiele rechtbanken aanwezig zijn (Verw 83)). De jury bestond uit hogere militairen. Om iemand schuldig te verklaren was een meerderheid nodig, voor de doodstraf een tweederdemeerderheid. Dat verkleinde de kansen voor de aangeklaagden. Bovendien konden die alleen bij president Johnson beroep aantekenen tegen het besluit van de rechtbank (Verw 84).

Tijdens het proces, dat op op 9 mei 1865 begon (Verw 85) en bijna zeven weken duurde, werden 366 getuigen gehoord (Verw 86). De Military Commission (militaire rechtbank) bestond uit de generaals David Hunter (first officer, Noot 4), Lewis Wallace, August V. Kautz, Albion P. Howe, Robert S. Foster, James A. Ekin, T.M. Harris, de kolonels C.H. Tompkins en David R. Clendenin en generaal Joseph Holt als Judge-advocate and Recorder (Verw 87).

Op 30 juni werden alle aangeklaagden schuldig verklaard. Mary Surratt, Lewis Powell, David Herold en George Atzerodt werden tot dood door ophanging veroordeeld. Samuel Mudd, Samuel Arnold, en Michael O'Laughlen kregen levenslang. Mudd ontsnapte net aan de dood, de jury wees de doodstraf af met 5 stemmen tegen 4. Edmund Spangler werd veroordeeld tot zes jaar gevangenis. Vreemd genoeg ondertekenden vijf juryleden, nadat ze Mary Surratt tot dood door ophanging hadden veroordeeld, een brief waarin ze clementie aanbevolen, maar president Johnson weigerde gratie te verlenen. Later deed hij alsof hij de brief nooit had ontvangen (Verw 88).

Surratt, Powell, Herold en Atzerodt werden op 7 juli 1865 opgehangen bij Old Arsenal Penitentiary (Verw 89). Mary Surratt was de eerste vrouw die door de Amerikaanse overheid werd geëxecuteerd (Verw 90). O'Lauglen stierf in 1867 in de gevangenis aan gele koorts. Mudd, Arnold en Spangler kregen in februari 1869 presidentiële gratie (Verw 91).

Schuld van Mudd[bewerken | brontekst bewerken]

Over de schuld van dokter Samuel Mudd wordt sinds zijn dood gediscussieerd. Sommige mensen, waaronder zijn kleinzoon Richard Mud, zeggen dat hij helemaal onschuldig was. De enige reden waarom hij werd gearresteerd was dat hij een man die zich 's avonds laat bij hem meldde, had behandeld aan een gebroken been. Een eeuw na de aanslag hebben zowel president Jimmy Carter als president Ronald Reagan Richard Mudd geschreven om te zeggen dat zij dachten dat zijn grootvader onschuldig was (Verw 92). Maar sommige schrijvers zoals Edward Steers Jr. en James Swanson merken op dat Samuel Mudd Booth drie keer eerder ontmoette: een eerste keer in november 1864 toen Booth, die hulp zocht voor zijn ontvoeringsplan, door agenten van de Zuidelijke geheime diensten naar Mudd werd gestuurd. Daarna in december, toen Booth een nacht onder zijn dak doorbracht, en als laatste toen Mudd diezelfde maand naar Washington ging en Booth voorstelde aan een Zuidelijke agent die hij kende, John Surratt. Bovendien heeft George Atzerodt verklaard dat Booth materieel naar Mudd had gestuurd tijdens de voorbereiding van de ontvoering. Ten slotte loog Mudd tegen de autoriteiten die bij hem onderzoek kwamen doen na de aanslag, door te verklaren dat hij de man die zich bij hem had gemeld om zich te laten verzorgen niet had herkend. Daarnaast gaf hij informatie die vals bleek over de richting die Booth en Herold vervolgens op waren gegaan (Verw 93,94). Hij had ook op zijn zolder de laars met de monogram van Booth verborgen die hij had opengesneden om het been te spalken. Tijdens een huiszoeking werd het teruggevonden. Daardoor lijkt het waarschijnlijk dat dokter Mudd medeplichtig was aan het ontvoeringsplan. Hij zou zijn uitgekozen door de samenzweerders om Lincoln te kunnen verzorgen als die gewond zou zijn. Booth herinnerde zich hem en zou 15 april naar de dokter zijn gegaan om hem zijn gewonde been te laten verzorgen (Verw 95,96).

Abraham Lincoln was de eerste Amerikaanse president die vermoord werd. Hoewel hij tijdens de vier moeilijke jaren dat hij aan het hoofd stond van een verdeeld Amerika soms controversieel was, werd Lincoln na zijn dood als een martelaar en een Amerikaanse held beschouwd en vaak vergeleken met George Washington (Verw 97). Miljoenen mensen waren aanwezig bij de begrafenisstoet in Washington op 19 april 1865 (Verw 98). Op 21 april werd het stoffelijk overschot van de president met de trein meegenomen voor een reis van 2700 kilometer. Het konvooi stopte in Baltimore, Harrisburg, Philadelphia, New York, Albany, Buffalo, Cleveland, Columbus, Indianapolis en Chicago voordat het op 3 mei aankwam in de woonplaats van Abraham Lincoln, Springfield in Illinois (Verw 99). Op het hele traject waren er opnieuw miljoenen mensen die een ogenblik stilte in acht namen wanneer de trein voorbijkwam (Verw 100).

De poging de regering van de Unie te destabiliseren was mislukt. In de weken na de dood van Lincoln gaven de belangrijkste leiders van de Zuidelijken zich een voor een over. Op 26 april 1865 gaf generaal Joseph E. Johnston zich over aan generaal William Tecumseh Sherman. Twee maanden later vond op 23 juni 1865 de laatste overgave plaats, die van brigadegeneraal Stand Watie. De moord op Lincoln toonde uiteindelijk de stabiliteit van de instituties van de Verenigde Staten aan, zelfs tijdens een grote crisis.

Vlak na de dood van Lincoln legde Andrew Johnson de eed af. Hij zou een van de minst populaire presidenten uit de geschiedenis van de Verenigde Staten worden (Verw 101). Het Huis van Afgevaardigden stemde in 1868 voor zijn impeachment, maar hij werd gered door de Senaat die met één stem verschil de procedure afwees (Verw 102). William Seward herstelde van zijn verwondingen en bleef minister van Buitenlandse Zaken tijdens het hele presidentschap van Johnson. In de Amerikaanse geschiedenis wordt hij herinnerd als de man die in 1867 onderhandelde over de aankoop van Alaska met Rusland.

John Thompson Ford probeerde een paar maanden na het drama zijn theater te heropenen, maar dit riep zoveel verontwaardiging op dat hij zich gedwongen zag ervan af te zien. In 1866 kocht de regering het gebouw en deelde het anders in om het in een kantoorgebouw te veranderen. Dat stortte in 1893 in en daarbij kwamen 22 werknemers om het leven. Vervolgens werd het gebruikt als magazijn en daarna stond het leeg tot de restauratie. Het Fordtheater heropende in 1968 als theaterzaal en als museum, maar de presidentiële loge wordt nooit meer gebruikt (Verw 103). Het Petersen House werd in 1896 door de regering gekocht om er een gedenkteken van te maken. Tegenwoordig worden het Fordtheater en het Petersen House beheerd door de Ford's Theatre National Historic Site.

De Lincoln Monumentvereniging werd opgericht om ervoor te zorgen dat er een gedenkteken voor de president zou komen. Het Congres van de Verenigde Staten gaf daarvoor in maart 1867 toestemming. Pas in 1901 werd er een plaats toegewezen, op een stuk grond dat toen alleen maar een moerassige plek in Washington was (Verw 104) en tegenwoordig in het West Potomac Park ligt. Het Congres gaf op 9 februari 1911 formeel toestemming voor de oprichting van het gedenkteken. De eerste steen werd gelegd op 12 februari 1914 (Verw 105), Lincolns verjaardag. Maar de werkzaamheden werden vertraagd door de Eerste Wereldoorlog en pas op 30 mei 1922 werd het Lincoln Memorial, ontworpen door Henry Bacon (Verw 105), onthuld. Vanaf dat moment was het open voor het publiek en in 2008 kreeg het 4,7 miljoen bezoekers (Verw 106). In London staat ook een herdenkingstoren voor Abraham Lincoln, de Lincoln Memorial Tower (Verw 107).

De moord op Abraham Lincoln in de Amerikaanse populaire cultuur[bewerken | brontekst bewerken]

De emotie veroorzaakt door de moord op Lincoln heeft een diepe indruk achtergelaten in het collectief bewustzijn van de Amerikanen. Het wordt in talloze boeken genoemd en was de inspiratie voor veel films, waaronder:

  • The Toll of War (1913) van Francis Ford, Birth of a Nation (1915) van D. W. Griffith en The Dramatic Life of Abraham Lincoln (1924) van Phil Rosen, waarschijnlijk de eerste films over het leven en de moord op de president.
  • The prisonner of Shark Island (1936) van John Ford over Dr Samuel Mudd, die begint met de moord op president Lincoln.
  • The Lincoln Conspiracy (1977) van James L. Conway, waarin het plot gebaseerd is op de hypothese dat de moord een samenzwering op grote schaal was, waarbij leden van de regering betrokken waren en dat de man die op de boerderij van de Garretts werd gedood niet Booth was.
  • National Treasure: Book of Secrets van Jon Turteltaub waarin een verloren pagina van het dagboek van Booth opduikt.
  • The Conspirator van Robert Redford. In deze film, gewijd aan de moord op Abraham Lincoln en het militaire proces dat er op volgde, richt Robert Redford zich op de gevolgen van een politieke moord en op het lot van Mary Surratt die ervan werd beschuldigd de dader, John Wilkes Booth, onderdak te hebben verleend. Een jonge advocaat, Frederick Aiken, accepteert de verdediging van Mary Surratt. Dan beseft hij dat zijn cliënte onschuldig zou kunnen zijn en dat ze alleen maar dient als lokaas om de enige samenzweerder die aan de mensenjacht heeft weten te ontsnappen te pakken: haar eigen zoon.

Lincoln was totaal niet geïnteresseerd in muziek: hij kon geen muziek te lezen, geen instrument bespelen en niet eens zingen (Verw 108). Toch zijn aan zijn nagedachtenis een symfonie (Noot 5), requiems (Noot 6) en koorwerken (Noot 7) gewijd (Verw 108). In 2008 vond zelfs de première plaats van de opera Our American Cousin, geschreven door Eric Sawyer en John Shoptaw, die de gebeurtenissen rond de moord op Lincoln vertelt vanuit het oogpunt van de acteurs en het publiek op de avond van de moord (Verw 109).

Lincolns letzter Tag (De laatste dag van Lincoln) van Wilfried Hauke uit 2009: een tweedelige documentaire over de laatste dag van Abraham Lincoln en ook over de klopjacht op John Wilkes Booth, onderbroken met terugblikken op zijn carrière.

Broodjeaapverhaal[bewerken | brontekst bewerken]

Na de moord op John F. Kenedy begon de G.O.P. Congressional Committee Newsletter een broodjeaapverhaal met overeenkomsten tussen de moord op Lincoln en die op Kennedy waarbij ze meerdere toevalligheden tegenkwamen. Die toevalligheden werden opgepikt door verschillende media maar een aantal schrijvers, zoals Jonathan C. Smith, hebben laten zien dat dit puur toeval was.

1 Booth staat op de tribune, achter de president 2 Oorspronkelijk citaat: 'Now, by God! I'll put him through. This is the last speech he will ever make.' 3 De complete Engelse tekst is: Mrs Mountchessington : « I am aware, Mr. Trenchard, you are not used to the manners of good society, and that, alone, will excuse the impertinence of which you have been guilty ». Antwoord van Asa Trenchard : « Don't know the manners of good society, eh? Well, I guess I know enough to turn you inside out, old gal-- you sockdologizing old man-trap. Wal, now, when I think what I've thrown away in hard cash to-day I'm apt to call myself some awful hard names, 400 000 dollars is a big pile for a man to light his cigar with. If that gal had only given me herself in exchange, it wouldn't have been a bad bargain. But I dare no more ask that gal to be my wife, than I dare ask Queen Victoria to dance a Cape Cod reel ». 4 De first officer van de Military Commission is de voorzitter van de rechtbank 5 Daniel Gregory Mason, Symphony no.3 ‘A Lincoln Symphony’, op.35, 1935–6 6 Rubin Goldmark, Requiem suggested by Lincoln's Gettysburg Address, 1921 7 Charles Ives, Lincoln, the Great Commoner, 1919

Referenties

1 Achille Arnaud 1865, p. 23

2 Achille Arnaud 1865, p. 22

3 Achille Arnaud 1865, p. 56

4 Bruce Chadwick 1999, p. 38

5 a et b Gordon Samples 1998, p. 5-6

6 a, b, c, d, e et f Douglas Linder 2002, Lincoln Assassination Conspirators [archive]

7 Mosby et Brown 2007, p. 95

8 Frank van der Linden 2007, p. 260

9 a et b Michael Horigan 2002, p. 16.

10 (en) Prisoner exchange [archive], Spartacus Educational

11 Michael Kauffman 2004, p. 130–134

12 James J. Barnes 2003, p. 315

13 Booth, Rhodehamel et Taper 1997, p. 138

14 Michael Kauffman 2004, p. 174, 437 n. 41

15 Tom Taylor, Still waters run deep: an original comedy, in three acts, New York : Samuel French, 1855. (OCLC 3973399)

16 Michael Kauffman 2004, p. 185–6 et 439 n. 17

17 James L. Swanson 2006, p. 25

18 Booth, Rhodehamel en Taper 1997, p. 15 ; James L. Swanson 2006, p. 6

19 Goodwin 2005, p. 728

20 a en b James L. Swanson 2006, p. 132

21 Edward Steers 2001, p. 108–109

22 James L. Swanson 2006, p. 19

23 a en b Goodwin 2005, p. 736

24 a, b en c George Alfred Townsend, The Life, Crime and Capture of John Wilkes Booth. (ISBN 978-0976480532)

25 James L. Swanson 2006, p. 54

26 James L. Swanson 2006, p. 58

27 Goodwin 2005, p. 737

28 James L. Swanson 2006, p. 59.

29 Carl Sandburg 1940, p. 275

30 Michael Kauffman 2004, p. 276

31 James L. Swanson 2006, p. 61

32 Goodwin 2005, p. 735

33 Edward Steers 2001, p. 166–167

34 Carl Sandburg 1940, p. 335

35 Carl Sandburg 1940, p. 334

36 U.S. Senate: Art & History Home. Andrew Johnson, 16th Vice President (1865) [archive], United States Senate.

37 Sarah Vowell 2005, p. 45

38 James L. Swanson 2006, p. 32 ; Achille Arnaud 1865, p. 78

39 (en) Silas Gamaliel Pratt, Lincoln in story; the life of the martyr-president told in authenticated anecdotes [archive], New York, D. Appleton and co., 1901. (OCLC 2311996)

40 (en)John Parker [archive] op Mrlincolnswhitehouse.org

41 (en)John F. Parker : The Guard Who Abandoned His Post [archive], site d'Abraham Lincoln’s Assassination

42 Michael Kauffman 2004, p. 224–225

43 James L. Swanson 2006, p. 39

44 Complete tekst van de 3e Akte van Our American Cousin [archive]

45 James L. Swanson 2006, p. 42–43

46 Achille Arnaud 1865, p. 79

47 Jean-Michel Lacroix 2007, p. 249

48 Goodwin 2005, p. 739

49 James L. Swanson 2006, p. 48

50 James L. Swanson 2006, p. 49

51 Edward Steers 2001, p. 120

52 Edward Steers 2001, p. 121–122

53 James L. Swanson 2006, p. 78

54 (en) Henry Safford [archive] in Roger Norton, The Petersen House (Where President Lincoln Died), Abraham Lincoln 54 Assassination Website, 1996.

55 Edward Steers 2001, p. 123–124

56 http://www2.vcdh.virginia.edu/SHD/example.html [archive]

57 Edward Steers 2001, p. 127–128

58 Edward Steers 2001, p. 134

59 (en) George Alfred Townsend, The Life, Crime and Capture of John Wilkes Booth, New York, Dick and Fitzgerald, 1865

60 James L. Swanson 2006, p. 67–68

61 James L. Swanson 2006, p. 81–82

62 James L. Swanson 2006, p. 87

63 James L. Swanson 2006, p. 131, 153

64 James L. Swanson 2006, p. 163

65 James L. Swanson 2006, p. 224

66 James L. Swanson 2006, p. 326

67 James L. Swanson 2006, p. 331

68 James L. Swanson 2006, p. 335

69 Michael Kauffman 2004, p. 320

70 James L. Swanson 2006, p. 336–340

71 Edward Steers 2001, p. 174–179

72 Edward Steers 2001, p. 169

73 James L. Swanson 2006, p. 27

74 Edward Steers 2001, p. 178

75 Roy Z. Chamlee 1990, p. 76

76 Roy Z. Chamlee 1990, p. 30

77 Roy Z. Chamlee 1990, p. 116

78 a et b Roy Z. Chamlee 1990, p. 53

79 a et b Roy Z. Chamlee 1990, p. 131

80 Dorothy Kunhardt 1965, p. 186-188

81 Roy Z. Chamlee 1990, p. 286-287

82 Dorothy Kunhardt 1965, p. 188

83 Edward Steers 2001, p. 213–214

84 Edward Steers 2001, p. 222–223

85 (en) « The Lincoln Assassination Conspiracy Trial: A Chronology »(Archive • Wikiwix • Archive.is • Google • Que faire ?), université du Missouri-Kansas City

86 Edward Steers 2001, p. 217

87 (en) Proceedings of the Military Commission [archive], Surratt House Museum, p. 3.

88 Edward Steers 2001, p. 227

89 James L. Swanson 2006, p. 362, 365

90 Douglas Linder 2002, Biography of Mary Surratt, Lincoln Assassination Conspirator [archive]

91 James L. Swanson 2006, p. 367

92 (en) Richard D. Mudd Papers [archive], Library of the University of Georgetown

93 James L. Swanson 2006, p. 211–212, 378

94 Edward Steers 2001, p. 234–235

95 Sarah Vowell 2005, p. 59–61

96 James L. Swanson 2006, p. 126–129

97 Merrill D. Peterson 1995, p. 3-35

98 James L. Swanson 2006, p. 213

99 (en) The Route Of Abraham Lincoln's Funeral Train [archive], Abraham Lincoln Assassination.

100 Carl Sandburg 1940, p. 394

101 M. Stadelmann, U.S. Presidents For Dummies, p. 355. Hungry Minds, 2002.

102 Goodwin 2005, p. 752

103 James L. Swanson 2006, p. 381–382

104 a et b Carl Sandburg 1940, p. 453

105 a et b Lincoln Library

106 (en) (en) « Annual Summary Report for: 2008 » [archive], Bureau des statistiques publiques du Service des Parcs Nationaux (consulté le 3 mai 2009)

107 (en) « The Lincoln Memorial Tower in London », The New York Times,‎ 24 juillet 1874 (lire en ligne [archive])

108 a et b Merrill D. Peterson 1995, p. 347

109 (en) Our American Cousin [archive], site officiel de l'opéra.

#Inleiding