Gebruiker:Ranzor/Werkpagina4

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Manchoerije 1945[bewerken | brontekst bewerken]

In 1939 leidde de spanningen tussen Japan en de Sovjet-Unie tot een aantal gewapende grensconflicten, die uitmondden in de Slag bij Halhin Gol. De nederlaag van het Keizerlijke Japanse leger zou verstrekkende gevolgen hebben voor het verloop van de Tweede Wereldoorlog. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog was er immers een discussie in Japan over de te volgen strategie. Het Keizerlijke Leger richtte zijn aandacht voornamelijk op Azië en wilde China verder veroveren om zich daarna op de grondstoffen van Siberië te concentreren. Door deze noordelijke doctrine waren de generaals een sterke voorstander van een verdrag met Nazi-Duitsland. De Keizerlijke Marine zag meer heil in een zuidelijke strategie door het veroveren van de olie bronnen in Nederlands-Indië en het creëren van een verdedigingsbuffer in de Stille Oceaan.

De nederlaag bij Halhin Gol betekende dat de Keizerlijke Marine de overhand kreeg en de noordelijke doctrine werd opgegeven. Op 13 april 1941 ondertekenden Japan en de Sovjet-Unie een non-agressiepact. Ondanks dit verdrag vertrouwde Stalin Japan niet en een aantal divisies bleef aan de grens gelegerd. Na het begin van operatie Barbarossa drongen de Japanse generaals aan op de verbreking van het verdrag zodat ze konden profiteren van de Duitse inval en de Sovjet-Unie dwingen tot een oorlog op twee fronten. Premier Fumimaro Konoe hield echter voet bij stuk en hij handhaafde het verdrag. Hij verantwoordde zich naar Nazi-Duitsland dat door de dreiging van een Japanse aanval Stalin een aantal divisies in het Verre Oosten hield, die hij anders had kunnen inzetten voor de verdediging van Moskou.

Tijdens de Jalta conferentie had Stalin toegezegd om ten laatste drie maanden na de capitulatie van Duitsland een aanval te lanceren tegen Japan. President Roosevelt was tevreden met deze steun. De capitulatie van Japan was op dat moment nog niet in zicht. De Amerikaanse president besefte dat Japan zich tot het uiterste zou verzetten naarmate de geallieerde opmars de Japanse eilanden naderde. In februari 1945 was de atoombom nog een experimenteel wapen en het Amerikaanse ministerie van defensie had ingeschat dat de verovering van Japan zou leiden tot een verlies van meer dan 250 000 soldaten. De verovering van het kleine Iwo Jima (25 000 doden en gewonden) en de strijd op Okinawa (50 000 doden en gewonden) bevestigde dit vermoeden. Als de Sovjet-Unie zich in de strijd zou werpen, dan zou het Japanse leger worden verzwakt voor de invasie van de Japanse eilanden. Het sterk Japanse Kwantoengleger, dat Manchoerije bezette, zou zeker worden vernietigd.

In tegenstelling tot de Westerse geallieerden beschouwde Stalin de militaire operaties als een mogelijkheid om zijn politieke doelstellingen te verwezenlijken. Door deelname aan de oorlog tegen Japan zag hij een kans om de invloedssfeer van de Sovjet-Unie in het Verre Oosten aanzienlijk uit te breiden. Stalin wilde alle gebieden die Rusland was verloren tijden de Russisch-Japanse Oorlog van 1905 terugwinnen. Hij richtte zijn aandacht op Manchoerije, Mongolië en Korea. Een tweede doelstelling was de verovering van Sachalin en de Koerilen waardoor de Stille Oceaanvloot van de Sovjet-Unie meer bewegingsvrijheid zou krijgen. Zolang de Koerilen en Sachalin in vijandelijke handen waren, was de toegangsweg over zee naar Vladivostok afgesloten.

Augustus 1945[bewerken | brontekst bewerken]

Sovjet zijde[bewerken | brontekst bewerken]

Na de toezegging op de conferentie van Yalta in februari 1945 om deel te nemen aan de oorlog tegen Japan begon Stalin met het opstellen van een plan. Op het diplomatieke vlak kreeg minister van buitenlandse zaken Molotov de opdracht om de Japanners te verzekeren dat het neutraliteitsverdrag niet zou worden geschonden. Hij verzekerde Japanse ambassadeur dat de Sovjet-Unie geen aggressieve bedoelingen had. Gesterkt door deze uitspraken probeerde het Japanse ministerie van buitenlandse zaken via de Sovjet Unie in contact te komen met de geallieerden om een vredesregeling te onderhandelen. Minister Molotov vertraagde echter alle toenaderingspogingen en hij hield ambassadeur Sato voor dat de Sovjet Unie geen vijand van Japan was.

Vanaf maart 1945 begon Stavka gevechtstroepen naar het Verre Oosten over te brengen. Er werden drie nieuwe fronten opgericht. Eenheden van het Noordelijk Front en Karelische Front, die in ten noorden van de poolcirkel hadden gevochten, vormden de kern van deze nieuwe fronten. Stavka selecteerde zorgvuldig de meest ervaren eenheden van het 7de leger en het 14de leger. Deze soldaten en officieren hadden ervaring met gevechten in onherbergzame gebieden, waarbij logistiek en ondersteuning een essentieel onderdeel van de oorlogsvoering was.

Om de bevoorradingslijnen te ontlastten, werd de produktie in de fabrieken ten oosten van de Oeral opgevoerd. In plaats van volledige divisies over te brengen werden alleen de manschappen naar het oosten gestuurd. Onderweg moesten ze hun nieuwe tanks en voertuigen in de fabrieken afhalen. Munitie en andere voorraden werden rechtstreeks vanuit de fabrieken in Siberië naar het front gestuurd.


Het aanvalsplan van Stavka was eenvoudig van opzet, maar indrukwekkend qua omvang. Het plan bepaalde dat het Rode leger het Japanse Kwantungleger zou vernietigen met een dubbele omsingelingsbeweging in een gebied zo groot als Europa. Vanuit het oosten zou het 1ste Verre Oosten Front van maarschalk K.A.Meretskov aanvallen in de richting van Mudanjiang. Daarna moest het 10de Gemechaniseerde Korps afbuigen in de richting van Harbin om contact te maken het 2de Verre Oosten Front. De rest van het Front moest verder oprukken naar het westen. Er werd verwacht dat ze in de buurt van Changchun de voorhoede van het Transbajkalfront zouden ontmoeten. Op de zuidelijke flank van het 1ste Verre Oosten Front moest het 25ste leger de Japanse terugtocht naar Korea beletten en op de noordelijke flank had het 35ste leger de taak om de steden Linkou en Mishan te veroveren. Maarschalk K. A. Meretskov besloot om geen reserves achter te hand te houden en onmiddellijk al zijn legers in te zetten. Op deze manier zou hij voldoende aanvalskracht hebben om de Japanse verdediging snel te doorbreken. Om hun doelen op de geplande tijdstippen te bereiken, moesten de legers een tempo van 10 kilometer per dag aanhouden.


Het Transbajkalfront van maarschalk R. Y. Malinovsky vormde het andere gedeelte van de tangbeweging. Vijf legers en een tankleger moesten door de woestijnvlakte van Binnen-Mongolië en delen van de Gobiwoestijn oprukken naar de passen in het Grote Sjingan gebergte. Als deze passen in handen van het Rode Leger waren, dan was de vruchtbare hoogvlakte van Mantsoerije binnen bereik. Het 6de Gardeleger, het 17de leger en het 39ste leger vormden de eerste aanvalsgolf. Hun eerste aanvalsdoel was Mukden, de stad waar de beslissende slag van de Russische-Japanse oorlog van 1904 had plaatsgevonden, en daarna moesten ze verder naar het Changhun oprukken om contact te maken met de voorhoede van het 1ste Verre Oosten front. Op de rechterflank vormde de Gemechaniseerde Sovjet-Mongoolse cavalerie Groep een volledig zelfstandige eenheid. Deze gemechaniseerde troepen moesten oprukken door de Gobi-woestijn in de richting van Kalgan en Dolonnor. Op de linkerflank moest het 36ste leger vanuit Duroy de Argun oversteken en aanvallen in de richting van Hailur. Dit leger moest de terugtocht van het Japanse leger vanuit noordwest-Manchoerije verhinderen. Het 53ste leger fungeerde als reserve voor het Transbajkalfront en het zou oprukken in het spoor van de eerste aanvalsgolf.

Het succes van het Transbajkalfront hing af van de snelheid waarmee de legers konden oprukken en de periode dat ze dit tempo konden volhouden. Het plan voorzag in een opmars van minstens 25 kilometer per dag en voor de tankbrigades werd dit opgedreven naar een gemiddelde opmars van 70 kilometer. Om dit tempo te kunnen behalen herschikte maarschalk R. Y. Malinovsky zijn legers zodanig dat elke tankbrigade volledig onafhankelijk kon opereren. Niet essentiele voorraden zoals reserve-onderdelen, kledij en tenten werden achtergelaten. De tanks en vrachtwagens werden volgestouwd met brandstof en munitie. Extra brandstoftanks werden aan de T-34’s bevestigd. Aan elk tankbataljon van het 6de Gardetankleger werd een luchtmachtofficier toegewezen, die de bevoorrading vanuit de lucht moest coördineren.


Het 2de Verre Oosten Front kreeg een ondersteunende rol toegewezen. Vanuit het noorden moest het front aanvallen in de richting van Harbin en Tsitsihar. Ze moesten de Amoer oversteken en het gebied langs de Sungari rivier zuiveren. Dit offensief moest zoveel mogelijk Japanse eenheden bezighouden zodat de Japanners geen versterkingen naar het zuiden zouden sturen. Als de omsingelingsbeweging van de beide andere fronten was voltooid, moest generaal M. A. Purkayev oprukken naar het schiereiland Liaotung en de havenstad Port Arthur innemen. Een afzonderlijke opdracht was toebedeeld aan het 16de leger. Dit leger moest het eiland Sachalin veroveren.


De gehele operatie werd geleid door maarschalk A.M. Vasilevski. Hij was verantwoordelijk voor de coördinatie van het offensief van de drie fronten. Maarschalk A.M. Vasilevski beschikte over een sterke strijdmacht, de meest moderne wapens en troepen en commandanten die in de strijd tegen Duitsland de techniek van mobiele oorlogsvoering uitstekend hadden leren kennen. De drie fronten telden in totaal 1,5 miljoen soldaten, 3700 tanks en 3700 vliegtuigen.

Opstelling Rode leger[bewerken | brontekst bewerken]

Japanse zijde[bewerken | brontekst bewerken]

Manchoerije, of Mantsjoekwo, zoals de Japanners het noemden, was een satellietstaat van het Japanse keizerrijk. In Manchoerije stond een groot deel van de Japanse zware industrie en van hieruit was in 1937 de invasie van China begonnen. Het was de thuisbasis van het elite-leger van het Japanse Keizerlijke Leger, het Kwantoengleger. In de jaren ’30 was deze legereenheid een geweldige strijdmacht, maar door de betrekkelijke rust aan dat front en de steeds grotere behoefte aan meer eenheden op andere fronten waren alleen de zwakste eenheden achtergebleven. Op papier was het Kwantoengleger ook midden 1945 nog steeds sterk, maar het was materiaal was verouderd en de incomplete divisies bestonden voornamelijk uit nauwelijks getrainde reservisten.

Generaal Otsuzo Yamada had zijn strijdmacht opgedeeld in twee Territoriale Legers, die op papier het equivalent van een Westers leger waren, en drie legers, het equivalent van een Westers legerkorps. Het Eerste Territoriale leger bevond zich in Noordoostelijk Manchoerije en het Derde Territoriale leger in het zuidwesten. De Japanse commandant besefte dat zijn troepen te zwak waren om een Sovjet-offensief tegen te houden. Zijn plan was om de grenzen slechts symbolisch te verdedigen en zich daarna naar zuidoosten terug te trekken. Onderweg moest het Kwantoengleger een aantal vertragende acties uitvoeren om de Sovjet-opmars af te remmen todat de voornaamste strijdmacht van het Kwantoengleger zich had ingegraven in Tonghua in Zuidoost-Manchoerije. Hij hoopte dat de afstand, het klimaat en de achterhoedegevechten de Sovjetlegers zouden uitputten voor ze de hoofdmacht van het Kwantungleger zouden bereiken. Als Generaal Otsuzo Yamada Tonghua kon behouden, dan beveiligde hij de toegangswegen naar Korea.

Generaal Otsuzo Yamada beschikte in totaal over 713 000 man, verdeeld over 25 divisies en 6 brigades. De ondersteunende artillerie omvatte vooral licht veldgeschut en de 5300 stukken waren verdeeld over alle divisies. Er was dus geen concentratie mogelijk, want de lokale commanden wilden hun kanonnen niet afstaan. Zijn strijdmacht van 1250 tanks, bestond voornamelijk uit lichte tanks en pantservoertuigen. Ook de luchtmacht was pover uitgerust. Het waren verouderde vliegtuigen en onbewapende trainingstoestellen. Er was maar voldoende brandstof voor 50 vliegtuigen. De Japanse bevelhebber had ook de beschikking over het Keizerlijke Mantsjoekowo Leger, een ongetrainde en licht bewapende militie van 60 000 man. Bovendien waren er nog een aantal onafhankelijke eenheden actief in dit gebied, waar generaal Yamada geen zeggenschap over had.

Het Hoofdkwartier van het Japanse Keizerlijke Leger verwachtte een aanval, maar volgens hun inlichtingen zou het Rode Leger pas in het najaar van 1945 voldoende strijdkrachten hebben verzameld. De Japanse inlichtingendienst baseerde deze conclusie op de capaciteit van de Transsiberische spoorweg. Ze hielden deze spoorweg in de gaten, maar Stavka stuurde ook troepen langs de gewone wegen naar het Verre Oosten. Bovendien zouden de eenheden van het Rode Leger bevoorraad worden vanuit de lucht, zodat ze minder voorraden over land moesten transporteren. De afwezigheid van grote voorraden en het beperkte transport langs de spoorweg gaf de Japanners een vals gevoel van veiligheid. Een tweede inschattingsfout van de Japanners was de aanvalsrichting van het Rode Leger. De Japanse generaals veronderstelden dat de voornaamste aanval vanuit het oosten zou komen, maar dat vanuit het westen slechts secundaire aanvallen zouden worden gelanceerd. Deze aanvallen zouden de spoorwegen. Dit was de Japanse tactiek in de oorlog in China geweest en ze veronderstelden dat de Sovjetlegers dezelfde tactiek zouden hanteren in de uitgestrekte gebieden van Mongolië.

Japanse Keizerlijke Leger[bewerken | brontekst bewerken]