Hans Wolff Schonat

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Hoofdorgel van de Nieuwe Kerk in Amsterdam, in 1655 gebouwd door Hans Wolff Schonat, omstreeks 1670 gewijzigd door Jacobus Galtuszn van Hagerbeer en Roelof Barentszn Duyschot met een orgelkast van Jacob van Campen, en in 1981 gerestaureerd door Marcussen & Søn.

Joannes Wolfgangus Schonat, bekend als Hans Wolff Schonat (Windsheim, Beieren, 1614 - ± 1673) was een in Nederland werkzame Duitse orgelbouwer. Hij is een van de Midden-Duitse orgelbouwers die een aantal vernieuwingen in de 17e-eeuwse Nederlandse orgelbouwkunst introduceerden, zoals een rijkere pedaalbezetting.

Schonat was de zoon van de orgelbouwer Martin Schonat.[1] In 1650 sloot hij een contract over de bouw van een orgel in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.[2] In de periode 1661-1670 vestigde hij zich te Jutphaas.[3] Op een lijst van weerbare mannen aldaar wordt hij nog samen met zijn zoon genoemd in februari 1672.[4] Vermoedelijk is hij in het Rampjaar 1672 overleden.[5]

Naast kerkorgels bouwde hij huisorgels en misschien ook klavecimbels, zoals veel orgelbouwers in die tijd deden. Hij had connecties met de Amsterdamse klavecimbelbouwer Herman Geerdinck (1604-1680).

Orgels van Schonat[bewerken | brontekst bewerken]

Een aantal van de belangrijkste orgels die Schonat bouwde of waaraan hij een belangrijke bijdrage leverde, bouwde hij voor:

In 1823 werd het pijpwerk van Schonats transeptorgel in de Oude Kerk verwijderd en geïnstalleerd in het orgel van de Zuiderkerk. Later verhuisde het pijpwerk naar de Oosterkerk in Aalten en vervolgens (in 1977) naar het orgel in de Willebrordkerk in Oegstgeest.[7]

Tijdens de restauratie van de Heilige Lodewijkkerk in Leiden in 2004/2005 werd ontdekt dat het merendeel van de oude onderdelen - pijpen en windladen - van het Mitterreither-orgel van de hand van Schonat is.[8]