Leo Ketelaars

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Leo Ketelaars
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Volledige naam Leonard Antonius Ketelaars
Geboren 23 december 1913
Overleden 26 januari 1992
Beroep(en) zanger, zangpedagoog
Portaal  Portaalicoon   Klassieke muziek

Leonard Antonius (Leo) Ketelaars (Maasniel, 23 december 1913Vaals, 26 januari 1992) was een Nederlands bariton/bas.[1]

Hij was zoon van politieagent Antonius Petrus Paulus Ketelaars en Petronella Thissen. Hij was getrouwd met Justina Hubertina (Justi) Kocks. Hij werd 1977 verheven tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In de kop van zijn rouwadvertentie stond de gedeeltelijke tekst van Wenn ich einmal soll scheiden.[2]

Hij is afkomstig uit een muzikale familie, die in de jeugd van Leo naar Vaals trok. Hij kreeg lessen op viool van Jules Dreissen met aanvullende pianolessen en harmonieleer. Later volgde educatie aan het Conservatorium van Aken bij Morten Svendsen (viool) en diens vrouw Valentine Rostin (zanglessen). In de tweede helft van de jaren dertig was hij violist in het Theater Aachen, wat dan onder leiding staat van een jonge Herbert von Karajan. Von Karajan merkte zijn zangkwaliteiten op en raadde hem aan zich daar in te verdiepen, maar toch volgden er nog lessen in orgel en orkestdirectie, vermoedelijk om de Tweede Wereldoorlog door te komen. In 1946 volgde dan de omschakeling met zanglessen van Suze Luger-van Beuge aan het Conservatorium Maastricht. Hij was ook enige tijd zangdocent, koordirigent en organist in de Pauluskerk in Vaals.

Hij waagde een poging met deelname aan het zangconcours Union Bel Canto in Den Haag (1949) en won met een gouden medaille. Hij is vanaf dan regelmatig op de radio te beluisteren. Alhoewel hij als oratoriumzanger menig Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach zou uitvoeren, werkte hij veelal in het eigentijdse repertoire met werken van Henk Badings (Salto Mortale), Oscar van Hemel, Herman Strategier, Géza Frid, Marius Monnikendam, Louis Toebosch, August Maes en Matty Niël, maar ook werken van Bohuslav Martinů (Soldatenmis). Bovendien bleef hij verzot op Limburgse liedjes. Hij trad op in geheel West-Europa. Van 1945 tot 1957 was hij leider van het operettegezelschap Het Zingende Zuiden in Vaals. Van 1950 tot 1963 zong hij twintig keer met het Concertgebouworkest, meest onder leiding van Eugen Jochum.

Hij was voorts muziekrecensent bij Limburgse dag- en weekbladen. Van zijn hand is ook een aantal composities bekend, uiteraard gericht op zang, waaronder De bank, een lied op tekst van Johan Kunkels. Hij schreef het boekwerkje De menselijke stem (1984/1985).

Hij kreeg een hartinfarct en moest zijn actieve loopbaan beëindigen en legde zijn ziel en zaligheid in het opleiding van een nieuwe generatie zangers aan conservatoria in Tilburg en Maastricht. Hij was leraar van John Bröcheler, Ad van Limpt, Hubert Waber en Matthias Juchem. Toen dat ook niet verder ging trok hij zich met familie terug in Vaals.