Noorsepioniers brachten hun kennis over skiën als vervoersmiddel in de jaren 1850 naar Californië. Competitief skiën ontstond er in de jaren 1860. Interesse voor de spektakelsport schansspringen in de jaren 1920 en 30 maakte ook recreatief skiën populair. In die periode ontstonden de eerste kleinschalige skigebieden. In 1939 opende Sugar Bowl, waar de eerste skilift van Californië werd gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er verschillende nieuwe wintersportgebieden, voornamelijk rond Lake Tahoe. De Olympische Winterspelen 1960 werden georganiseerd in het kort daarvoor uitgebouwde Squaw Valley Ski Resort (Palisades Tahoe sinds 2021). Sinds de jaren 70 en 80 is ook snowboarden populair als sport en vrijetijdsbesteding.
Californië telt een 30-tal skigebieden, waarvan een paar middelgrote. Enkel Heavenly en Mammoth komen voor in de lijst van de 100 grootste aaneengesloten skigebieden wereldwijd, gemeten aan de hand van 10 criteria; respectievelijk op plaats 79 en 81. Grotere skigebieden in de Verenigde Staten bevinden zich allemaal in de Rocky Mountains. Met naar schatting 1,6 miljoen skiërs per jaar, bevindt Mammoth zich op een gedeelde 22e plaats wereldwijd van drukstbezochte wintersportgebieden; Heavenly volgt op de 54e plaats, Palisades Tahoe op de 69e en Northstar op de 80e plaats.[2]
Als een gevolg van de klimaatopwarming worden de winters in Californië korter en warmer en valt er minder sneeuw in de valleien. Tussen 2011 en 2019 werd de staat bovendien getroffen door een periode van droogte, waardoor een abnormaal weinig sneeuw viel. Volgens voorspellingen zouden veel skigebieden tegen het midden of einde van de 21e eeuw geen natuurlijke sneeuwval meer ervaren.[1] In jaren met weinig sneeuwval valt het totale bezoekersaantal voor de Californische wintersportgebieden gemiddeld terug met 1,6 miljoen bezoekers en is er gemiddeld 99 miljoen dollar aan omzetverlies.[1]