Bombardement op Nijmegen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Bombardement van Nijmegen)
Bombardement op Nijmegen
Onderdeel van de Tweede Wereldoorlog
Operation Argument (Big Week)
Politiefoto uit 1945: op de voorgrond het vooral in februari 1944 gebombardeerde deel van het centrum; de meeste gebouwen op de achtergrond zijn pas later verwoest tijdens Operatie Market Garden (september 1944).[1]
Datum 22 februari 1944
Locatie Nijmegen
Resultaat
  • Stationsgebied succesvol getroffen[2]
  • Groot aantal burgerslachtoffers door slordig bombarderen[2]
Casus belli Gelegenheidsbombardement[2] na afgeblazen aanval op de Gothaer Waggonfabrik[3]
Strijdende partijen
Verenigde Staten Duitsland
Leiders en commandanten
William A. Schmidt (formatieleider)[4][5] Walter Model
(commandant Nederland)
Troepensterkte
14 B-24 Liberators[4] FLAK
Verliezen
Geen Spoorwegstation zwaar beschadigd
ca. 800 burgerdoden

Het geallieerde bombardement op Nijmegen (22 februari 1944) was een bombardement van de United States Army Air Forces (USAAF) op de stad Nijmegen in Nederland, destijds bezet door nazi-Duitsland. Uitgedrukt in aantallen slachtoffers was dit het op een na grootste bombardement op een Nederlandse stad tijdens de Tweede Wereldoorlog. Officieel kwamen bijna 800 mensen, vrijwel allemaal burgers, om het leven door nalatigheid bij het bombarderen van een militair doelwit in de stad. Maar waarschijnlijk ligt het aantal doden hoger, omdat onderduikers niet meegeteld konden worden.

Amerikaanse vliegtuigen lieten rond half twee 's middags bommen vallen op Nijmegen. Het is het dodelijkste bombardement in de Nederlandse geschiedenis. Bij het bombardement op Nijmegen kwamen 773 mensen om het leven, bij het bombardement op Rotterdam vielen 711 slachtoffers.[6] Een groot deel van de historische binnenstad werd door Amerikaanse vliegers verwoest, waaronder de Grote of Sint-Stevenskerk. Ook de Sint-Augustinuskerk en het spoorwegstation (het eigenlijke doelwit)[2] werden ernstig beschadigd.

De Nederlandse regering in ballingschap in Londen slaagde er dankzij de militaire inspanningen van de Amerikaanse en de andere Geallieerde legers in zich op het vasteland te herstellen in mei 1945. Zij probeerde kritiek te vermijden op de landen waarvan het afhankelijk was voor haar bevrijding en toekomstige veiligheid. Derhalve besloten nationale en lokale autoriteiten decennialang grotendeels te zwijgen over de rampzalige gebeurtenis, waardoor verdriet en vragen van overlevenden en nabestaanden onbeantwoord bleven en wilde complottheorieën over de 'ware' toedracht konden bloeien. Hoewel van officiële zijde het lang een 'vergissingsbombardement' werd genoemd, als ware Nijmegen het verkeerde doelwit, heeft historisch onderzoek uitgewezen dat de aanval wel degelijk doelbewust was gekozen, maar zeer slecht was uitgevoerd.

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

De geplande aanval was onderdeel van de zogenaamde 'Big Week' (officiële naam: Operation Argument), een reeks geallieerde bombardementen op Duitse vliegtuigfabrieken om de Luftwaffe aanzienlijk te verzwakken in de voorbereiding van D-Day (juni 1944). Op 20 en 21 februari waren de eerste bombardementen uitgevoerd.[3][7]

Het was bij de geallieerde luchtmacht destijds gebruikelijk dat, als door omstandigheden het primaire doelwit niet kon worden bereikt, er secundaire doelwitten werden aangevallen als dat goed uitkwam. Dit werden gelegenheidsdoelen (targets of opportunity) genoemd.[2][7] Omdat een bombardeeroperatie riskant en duur is (vanwege vijandig vuur en brandstof) en het hoofddoel dikwijls niet kan worden geraakt, kan met een gelegenheidsbombardement de vijand alsnog een belangrijke slag worden toegebracht, waarmee de operatie toch nog een gedeeltelijk succes kan worden en de inzet deels worden beloond.[2] Het spoorweggebied van Nijmegen was aangemerkt als zo'n gelegenheidsdoel, omdat bekend was dat de Duitsers het gebruikten voor wapentransport.[2][7] Er stond bovendien druk op de vliegers om vooral maar iets te bombarderen, omdat het met ongebruikte bommen onveilig landen was; bovendien, de vliegers kregen verlof zodra ze 25 bombardementen hadden uitgevoerd.[3]

Verloop[bewerken | brontekst bewerken]

Gotha-missie afgeblazen[bewerken | brontekst bewerken]

177 Amerikaanse bommenwerpers van het type B-24 Liberator, begeleid door enkele tientallen jagers van de typen P-38, P-47 en P-51,[8] stegen 22 februari 's ochtends om 9.20 uur[5] op vanuit de vliegbasis RAF Bungay bij het Engelse dorpje Flixton.[3] Zij vlogen richting de Duitse stad Gotha met als doelwit de Gothaer Waggonfabrik, waar onder andere Messerschmitt-jachtvliegtuigen werden gemaakt. Hiervoor moest men vier uur lang over Duits grondgebied vliegen, wat het tot een zeer riskante missie maakte.[3] Als Gotha niet kon worden bereikt, dan was Eschwege het doel, en als dat ook niet lukte, dan moesten de piloten zelf op de terugweg naar Engeland een gelegenheidsdoel in Duitsland uitzoeken.[3]

Toen de groep op weg naar Duitsland Nijmegen om 12.14 uur (CET) passeerde, liet seinwachter Van Os het luchtalarm afgaan en zochten de Nijmegenaren dekking in schuilkelders tot de kust veilig was.[9] Kort daarna, rond 13.00 uur, zo'n 10 mijl voorbij de Nederlands-Duitse grens, kregen de bommenwerpers van het commando te horen dat de aanval moest worden afgeblazen omdat het boven Gotha te bewolkt zou zijn voor een effectief bombardement; men kreeg het bevel om terug te keren naar Engeland. Ook Eschwege lag nog ver buiten bereik, dus gelegenheidsdoelen op de weg terug kwamen nu in aanmerking.[3]

Bombardement[bewerken | brontekst bewerken]

Een B-24 Liberator die een Duits station bombardeert in maart 1945.
Door bombardementen verwoeste panden in de Broerstraat, gezien vanuit de Korte Molenstraat.
De oorlogsschade van het bombardement op Nijmegen van 22 februari 1944; links de Grote Markt en boven de spoorbrug, rechts de Benedenstad; gezien vanuit de toren van de Sint-Dominicuskerk; februari 1944.
Luchtfoto vanaf de kerktoren van de Sint-Dominicuskerk op de verwoeste binnenstad na het bombardement; februari 1944.

Tegelijkertijd omkeren met honderden vliegtuigen die in formatie moesten blijven vliegen was erg moeilijk en werd een grote chaos, waarbij de groep uiteenviel in verschillende eskaders die zelf allemaal de weg naar Engeland terug zochten. Onderweg keek men naar gelegenheidsdoelen en uiteindelijk werden Nijmegen, Arnhem, Deventer en Enschede uitgekozen en aangevallen.[3] Het eskader dat naar Nijmegen vloog, bestond uit twaalf Liberators van de 446e BG (Bombardementsgroep), waarbij twee verdwaalde Liberators van de 453e BG zich aangesloten hadden.[10] De vliegers waren van tevoren slecht geïnformeerd over of Nijmegen een Nederlandse of Duitse stad was, of door Duitsers bezette steden wel of niet mochten worden gebombardeerd en zo ja op wat voor manier, en men was nalatig in het uitzoeken welke steden men precies ging bombarderen,[2] mede door miscommunicatie vanwege technische problemen zoals een vastzittende zendsleutel van een van de radiotelegrafisten, waardoor ook de communicatie met en tussen andere vliegtuigen bemoeilijkt werd.[3] Seinwachter Van Os had om 13.16 uur het sein veilig gegeven.[9] Om onduidelijke redenen heeft hij het luchtalarm geen tweede keer geluid zodra 14 van de vliegtuigen terugkeerden in het Nijmeegse luchtruim, luttele minuten nadat het sein veilig was gegeven,[9] waardoor er deze keer niet ruim van tevoren massaal dekking werd gezocht.[3] Naderhand verklaarde Van Os dat hij pas weer het luchtalarm luidde toen hij explosies hoorde vanuit het stadscentrum.[9] Om 13.28 uur[11] werden er 144 brisantbommen afgeworpen van elk 500 pond, en 426 twintig-ponds splinterbommen.[10] Het eigenlijke gelegenheidsdoel, het stationsterrein, werd met succes geraakt, maar een aanzienlijk deel van de bommen viel in het centrum op woonhuizen en andere burgerdoelen, waarbij honderden onschuldige en ongewapende burgers omkwamen.[2] Achteraf beweerden officiële geallieerde bronnen dat de piloten dachten dat zij nog boven Duitsland vlogen en Nijmegen hadden aangezien voor de Duitse steden Kleef of Goch. Sommige vliegers verklaarden echter zelf een uur na de landing in Engeland al dat ze Nijmegen hadden gebombardeerd en een navigator meldde dit al in de lucht vlak na het bombardement.[2]

Geallieerde en Duitse reacties[bewerken | brontekst bewerken]

De Duitse bezetters meldden dat de Nederlandse regering in ballingschap toestemming had gegeven voor het bombardement op Nijmegen en dus dat het een bewust bombardement was.[3] Zij deden verwoede pogingen om het bombardement te gebruiken voor propaganda: er werden posters opgehangen op openbare plekken met teksten zoals 'Van je vrienden moet je het maar hebben' en 'Anglo-Amerikaanse Terreur'. Ook in de door de Duitsers gecontroleerde kranten werd flink uitgehaald naar de geallieerden en de Nederlandse regering in ballingschap, waarvan er een bijvoorbeeld opmerkte: "De Anglo-Amerikaanse piraten der lucht hebben de opdrachten van hun joods-kapitalistische leiders ditmaal weer met bijzonder goede resultaten uitgevoerd". De propaganda lijkt echter ineffectief te zijn geweest: de Amerikaanse troepen werden zeven maanden later als helden ontvangen door de bewoners. Interne bronnen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten suggereren dat de propaganda zelfs averechts zou kunnen hebben gewerkt.[3]

Al meteen de volgende dag startte de geallieerde luchtmacht een onderzoek: de voor die dag geplande bombardementen werden afgelast (mede vanwege slecht weer) en alle betrokken vliegers en briefingsofficieren werden vastgehouden op de basis en ondervraagd.[12] De omvang van de ramp was op 23 februari nog niet opgehelderd, maar tijdens de aanval gemaakte Amerikaanse luchtfoto's, die de Nederlandse kapitein-luitenant-ter-zee Cornelis Moolenburgh via de RAF in handen kreeg, lieten geen twijfel bestaan over het feit dat Nijmegen (en dan vooral burgerdoelen in het centrum), Arnhem en Enschede waren geraakt. Molenburgh liet dit aan de Nederlandse ambassadeur Edgar Michiels van Verduynen weten, die de Amerikaanse ambassadeur Anthony Joseph Drexel Biddle, Jr. (die nog van niets wist) hiermee confronteerde in de aanwezigheid van de Nederlandse koningin Wilhelmina. Biddle informeerde spoedig de Amerikaanse president Roosevelt. Amerikaans luchtmachtcommandant Henry Arnold was boos toen hij erachter kwam dat de Nederlandse ambassade eerder op de hoogte was gesteld dan hijzelf en ontzegde Moolenburgh voortaan inzage in USAAF-documenten via de RAF (die Moolenburgh echter nog steeds via de officier van de geheime dienst Kingman Douglass kon krijgen). Ook weigerde de USAAF verkenningsvliegtuigen uit te sturen om luchtfoto's te maken van de precieze schade in de drie steden, waarop de RAF aanbood dit te doen en deed.[13] Wilhelmina eiste een schriftelijke verklaring voor wat er gebeurd was en kreeg die ook, al is onbekend wat daar in stond.[12]
De Amerikaanse legerleiding trok relatief laat lessen uit het rommelig uitgevoerde bombardement, dat de burgerbevolking van een bondgenoot hard had geraakt. Pas vanaf half mei 1944 werden er orders gegeven om gelegenheidsdoelen uit te zoeken op minstens 30 kilometer van de grens met Nederland.[2]

Naoorlogs onderzoek[bewerken | brontekst bewerken]

Er is van geallieerde zijde en regeringszijde decennialang volgehouden dat het bombardement geheel en al een vergissing was en de vliegers niet zouden hebben geweten dat ze Nijmegen hadden gebombardeerd. Dit tot grote frustratie van de Nijmeegse bevolking, die worstelde met vragen waarop geen antwoord kwam. Over de ware toedracht ontstonden de wildste geruchten en meest vergezochte complottheorieën, die weliswaar zeer onwaarschijnlijk waren en elkaar allemaal tegenspraken, maar tegemoetkwamen aan de sterke behoefte om een verklaring te hebben voor de tragische gebeurtenissen.[14]

Brinkhuis (1984)[bewerken | brontekst bewerken]

Uiteindelijk heeft amateurhistoricus Alfons Brinkhuis, die zelf als 10-jarig jongetje op de bewuste dag het bombardement in Enschede meemaakte, als eerste uitgebreid onderzoek gedaan in archieven en tientallen ooggetuigen gesproken en in de zomer van 1984 zijn conclusies gepubliceerd in De Fatale Aanval 22 februari 1944. Opzet of vergissing? De waarheid over de mysterieuze Amerikaanse bombardementen op Nijmegen, Arnhem, Enschede en Deventer. Hiermee verbrak hij een taboe en kwamen veel feiten voor het eerst aan het licht, al is een deel van zijn speurwerk inmiddels achterhaald. Brinkhuis' 7 conclusies waren:[15]

  1. Honderden bommenwerpers konden door het hoge wolkendek niet verzamelen en moesten daardoor de missie voortijdig afbreken.
  2. Het formeren van de aanvalsgroep was nog niet voltooid voordat Duitse jagers al boven de Noordzee een onverwachte aanval deden.
  3. Er was miscommunicatie vanwege weersomstandigheden, de Amerikaanse Mandrell-stoorzender en vooral de vastzittende zendsleutel, waardoor de meeste vliegtuigen geen verifieerbare berichten naar de bases konden sturen (maar nog wel omgekeerd).
  4. Door de miscommunicatie ontvingen sommige eenheden de recall eerder dan anderen en moesten zij zelf, ver buiten de gebruikelijke routes, gelegenheidsdoelen uitkiezen.
  5. Door wind werden de vliegtuigen meer naar het westen gedreven zonder dat ze het merkten (door de wolken konden ze niet zien boven welk land ze vlogen).
  6. De Norden-bomrichtapparaten waren ingesteld op Gotha als doelwit; er was geen tijd om ze opnieuw in te stellen en daarom waren precisiebombardementen onmogelijk.
  7. Navigators vlogen altijd op basis van schema's, zij waren niet getraind om zich te oriënteren op het landschap. Daardoor kon men verdwalen als van het plan werd afgeweken.

Rosendaal (2006-2009)[bewerken | brontekst bewerken]

Historicus Joost Rosendaal, docent geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen, startte in 2006 een nieuw onderzoek naar het bombardement,[16] dat uiteindelijk in 2009 verscheen als Nijmegen '44. Verwoesting, verdriet en verwerking. Daarin noemde hij het geen "vergissingsbombardement", maar een gelegenheidsbombardement. Rosendaal wil niet van een 'vergissing' spreken, omdat de Amerikanen nalatig waren met het goed identificeren van welke stad ze voor hun bommen hadden uitgekozen. "Er is bewust een gelegenheidsdoel gebombardeerd, dat echter niet eensluidend geïdentificeerd was."[2]

Het dodental liep volgens Rosendaal verder op door een 'rampzalige samenloop van omstandigheden'. Zo was de telefoniste die normaal gesproken de hulpverlening aanstuurde tijdens de aanval omgekomen; zonder haar kwam de communicatie veel trager op gang. Veel waterleidingen waren verwoest, waardoor bluswerkzaamheden een stuk lastiger werden en langer duurden. Tientallen mensen die nog in leven waren, maar onder het puin vast zaten, kwamen om toen de zich verspreidende vuren hen bereikten voordat ze konden worden geblust.[2]

Nalatenschap[bewerken | brontekst bewerken]

Monument 'De Schommel' op de Raadhuishof (2000) gedenkt de burgerslachtoffers van het bombardement.

Het geallieerde bombardement op Nijmegen eiste bijna evenveel burgerslachtoffers als het Duitse bombardement op Rotterdam aan het begin van de oorlog, maar nationaal wordt er veel minder aandacht aan geschonken.[3] De Nijmeegse bevolking werd niet geacht haar gevoelens te uiten, omdat het bombardement was uitgevoerd door een bevriende natie. Bovendien werd officieel volgehouden dat het om een 'vergissingsbombardement' ging en verhuld dat het Nijmeegse stationsgebied wel degelijk het bij gelegenheid beoogde doelwit was.[2] Veel nabestaanden hebben het woord 'vergissing' altijd heel pijnlijk gevonden.[2]

De herinnering aan het februaribombardement overschaduwt die aan de verwoestende bevrijding van de stad tijdens Operatie Market Garden in september 1944 en de vijf maanden daarna, waarin Nijmegen een veelvuldig bestookte frontstad was. Hierbij vielen er nogmaals honderden doden, die wellicht voorkomen hadden kunnen worden als de stad was geëvacueerd. De in totaal ruim tweeduizend doden in Nijmegen vormen 7% van alle burgerslachtoffers van Nederland tijdens de oorlog, hetgeen ver boven het gemiddelde ligt. Bovendien wist men lang niet wat men met zulke slachtoffers aan moest; er waren genoeg monumenten voor soldaten en verzetsstrijders, maar niet voor burgerdoden, en ze maakten ook geen deel uit van officiële herdenkingen.[4]

Pas in 1984 werd er voor het eerst een herdenking gehouden en in 1994 werden op het jaarlijkse Nijmeegse vertelfestival onder grote belangstelling voor het eerst publiekelijk ooggetuigen en overlevenden aan het woord gelaten na 50 jaar zwijgen.[3] Pas in 2000 kwam er een monument voor de burgerslachtoffers[2] ('De Schommel' op het Raadhuishof). Jaarlijkse herdenkingsbijeenkomsten op 22 februari werden in de jaren 2010 door steeds meer mensen bijgewoond.[17]

Literatuur (o.a.)[bewerken | brontekst bewerken]

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Bombardement op Nijmegen van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.