Naar inhoud springen

Kerkbaljuw

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Kameraad Pjotr (overleg | bijdragen) op 31 jul 2019 om 21:00. (Neutraal taalgebruik)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Kerkbaljuw van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek te Tongeren
Kerkbaljuw van de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht

De kerkbaljuw of suisse is een ordebewaker in een rooms-katholieke kerk, die tegenwoordig vooral een ceremoniële taak vervult.

Geschiedenis

Het kerkelijk ambt van kerkbaljuw is in zijn huidige vorm ontstaan in de 19e eeuw, hoewel er al eeuwen eerder ordebewakers actief waren binnen katholieke kerken. Zo zou in 1613 in Stekene een kerkbaljuw actief geweest zijn. Na de Franse tijd werd het baljuwschap voornamelijk een ceremoniële taak. Het ambt werd beschouwd als een eervolle taak en werd veelal doorgegeven van vader op zoon. In Maastricht werden de baljuwen van de beide kapittelkerken tijdens het ancien régime aangeduid als roededragers (Latijn: bastionarius), omdat ze tijdens processies de processiestaven of roedes droegen, als symbool voor de rechtsmacht van de kapittels. Later werden ze aangeduid als koorgezellen, wat in het Maastrichts verbasterd werd tot koerezel.[1] Omdat de kerkbaljuw werd vergeleken met de pauselijke Zwitserse Garde, wordt hij in de volksmond meestal aangeduid als suisse (Duits: Kirchenschweizer of Domschweizer).

Tot de taken van de kerkbaljuw behoorde het ophalen van de priester in de sacristie, om hem - na de mis - weer daarheen terug te vergezellen. Tijdens de consecratie salueerde de ordebewaker, staande vooraan in het middenpad van de kerk. Na het Tweede Vaticaans Concilie (1962 - 1965) is het ambt in tal van parochies verdwenen, maar hier en daar, vooral in de grotere stadskerken, kan men nog een kerkbaljuw aantreffen. Tegenwoordig is de suisse meestal alleen aanwezig tijdens missen op hoogtijdagen in de kerk, vooral bedoeld ter opluistering van de eredienst. Ook loopt hij vaak mee in processies, meestal in de nabijheid van de priester die de monstrans met het Allerheiligste draagt.

Kledij

  • Wit hemd met opstaande boord en zwarte vlinderdas.
  • Laag uitgesneden ondervest;
  • Lange donkerblauwe of zwarte jas afgeboord met rode biezen en goudgalon;
  • Donkerblauwe of zwarte broek en zwarte schoenen;
  • Steekhoed met pluim en witte handschoenen;
  • Over de rechterschouder een purperen bandelier met als tekst:
    • ofwel: KERKPOLITIE (eerste periode)
    • ofwel: EERBIED IN GODS HUIS;
  • Als teken van zijn gezag draagt hij een sabel en een "pieke" of hellebaard.
Zie de categorie Ecclesiastical guards van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.