Nederlands volkslied (liedboek)
Nederlands volkslied | ||||
---|---|---|---|---|
Auteur(s) | Pollmann en Tiggers | |||
Land | Nederland | |||
Genre | volksliedjes | |||
Uitgever | De Toorts | |||
Uitgegeven | 1941 | |||
|
Nederlands volkslied is een Nederlandstalig liedboek, samengesteld door Jop Pollmann en Piet Tiggers. De bundel verscheen in 1941 bij uitgeverij De Toorts (Haarlem). Het bundeltje werd veelal aangeduid met Pollmann en Tiggers.
Het liedboek bevat een verzameling historische volksliedjes, waaronder liedjes als: Het daghet in den oosten; Ik zeg adieu; Des winters als het regent; De boer had maar enen schoen; en Wij zijn al bijeen, al goe kadullekes.[1]
De eerste druk bevatte 186 volksliedjes en canons met muzieknotatie; in de tiende druk (1956) was dit uitgebreid naar 282 liederen. De zangbundel beleefde een heel aantal herdrukken: in 1977 verscheen de laatste, 19e druk (469e tot 555e duizendtal), waarmee er ongeveer een half miljoen exemplaren van de liedbundel waren verkocht.
Bij een aantal drukken is de titel gespeld als Nederland's volkslied.
Piet Tiggers en Jop Pollmann
[bewerken | brontekst bewerken]Piet Tiggers (1891-1968) was pianoleraar in Amersfoort en jeugdmuziekleider bij de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), een sociaaldemocratische jeugdorganisatie. Tiggers was een warm pleitbezorger voor het zingen van Nederlandse liederen. De liedjes uit de in die tijd veelgebruikte bundel Kun je nog zingen, zing dan mee kwamen niet in aanmerking, omdat ze de gevestigde burgercultuur vertegenwoordigden en omdat de negentiende-eeuwse melodieën niet zuiver vocaal gedacht waren; en de liedjes van de radio waren te commercieel.[3]
Geïnspireerd door de Duitse Jeugdbeweging kwam hij terecht bij Nederlandse volksliedjes, die vanaf de negentiende eeuw, onder invloed van het ideaal van de Romantiek, waren verzameld en uitgegeven. Op basis van bundels als Het oude Nederlandsche lied, verzameld door Florimond van Duyse (1903-12) en Nederlandsche baker- en kinderrijmen, verzameld door Johannes van Vloten (1894), gaf Tiggers voor de AJC verschillende zangbundels uit, waaronder De lijster (1925), De merel (1927) en De wielewaal (1931).
Jop Pollmann (1902-1972) had Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd in Nijmegen en was gepromoveerd op een proefschrift getiteld Ons eigen Volkslied (Nijmegen, 1935). Van 1931-1947 werkte hij als leraar Nederlands aan verschillende middelbare scholen. Daarnaast was hij actief in het katholieke jeugdwerk en droeg daar met enthousiasme zijn idealen over het zingen van oude Nederlandse volksliedjes uit, die naar zijn overtuiging teruggingen op de Middeleeuwen, "toen iedereen nog katholiek was".[3]
Op basis van zeventiende- en achttiende-eeuwse liedbundeltjes en negentiende-eeuwse liedverzamelingen (zoals Chants populaires des Flamands, verzameld door Edmond de Coussemaker, 1856), gaf Pollmann een aantal zangbundels uit, waaronder Het blonde riet (1931), Het lachende water (1935) en De blijde bongerd (1938).
Ontstaan en verspreiding van Nederlands volkslied
[bewerken | brontekst bewerken]In de jaren 30 ontmoetten Piet Tiggers en Jop Pollmann elkaar. Hoewel hun levensbeschouwelijke achtergrond sterk verschilde (de een socialistisch, de ander rooms-katholiek), vonden zij beiden dat de oude volksliedjes voor iedereen waren en niet waren voorbehouden aan een bepaalde verzuilde groep.
Hun uitgangspunt was, dat het lied de kern zou moeten zijn van muzikale vorming - en dat oude, eenstemmige volksliedjes uit de orale traditie het meest geschikt waren voor zulk zangonderwijs. Beiden waren bovendien overtuigd van de waarde van volksliedjes als cultureel erfgoed en van de verbindende kracht van samenzang en ze vonden elkaar als actieve propagandisten van het Nederlandse volkslied.[3]
In 1940 verzorgden zij samen een volkszangcursus voor zowel kaderleden van de socialistische AJC als van de katholieke jeugdbeweging. Uit hun samenwerking kwam een jaar later de bundel Nederlands volkslied voort, die in 1941 voor het eerst verscheen.
De bundel werd een groot succes. Hij kende een brede verspreiding en werd onder meer gebruikt in het jeugdwerk, in het onderwijs aan de kweekschool en in het lager onderwijs (zowel bij de Gehrels-methode, als bij de katholieke Ward-methode). In vier decennia verschenen er 19 herdrukken, waarbij er ongeveer een half miljoen exemplaren in omloop kwamen.
Na de schoolliedbundel Kun je nog zingen, zing dan mee (met bijna een miljoen verkochte exemplaren) wordt Pollmann en Tiggers beschouwd als de op een na meest succesvolle Nederlandstalige liedbundel van de twintigste eeuw. In sommige kringen bestond de populariteit van het zingen van oude volksliedjes náást de traditie van het zingen van de cultuurliedjes uit de bundel Kun je nog zingen - maar in andere kringen kon Nederlands volkslied de bundel Kun je nog zingen ook in meer of mindere mate verdringen.
In de jaren na de verschijning bleven Piet Tiggers en Jop Pollmann actief bezig met de bevordering van het zingen. Met Dien Kes en Marie Veldhuyzen gaven ze een muziektijdschrift uit, Lusthof der lekenmuziek (1949-50). Pollmann gaf cursussen volkszang en volksdans aan leerlingen van de kweekschool (later Pabo) en aan scholen voor maatschappelijke werk.
Muziekdocente Renske Nieweg, oud-pianoleerlinge van Tiggers, gebruikte de bundel bij haar muzieklessen aan de kweekschool. In 1940 richtte zij in Amersfoort de zanggroep Het Nederlandsche Lied op.[4] Het basisrepertoire voor dit koor werd geleverd door de bundel Pollmann en Tiggers. Ook haar uitgangspunt was dat de kern van muziekcultuur de actieve muziekbeoefening en actieve zangbeoefening is. Als consulente schoolmuziek publiceerde zij in 1970 de handleiding Liedrepertoire voor het basisonderwijs. Het lied als kern van de muzikale vorming.
Jop Pollmann was in de jaren 1950 onder meer betrokken bij de oprichting van het Nederlands Volksliedarchief, waarin volksliedjes vanaf van de middeleeuwen werden verzameld en beschreven en die de basis zou vormen voor de Nederlandse Liederenbank.
In de jaren 40, 50 en 60 groeide een hele generatie op met de traditionele volksliedjes die in de liedbundel Nederlands volkslied waren opgenomen. In de loop van de jaren 1970 nam de populariteit van het liedboekje af. De liedjes die symbool hadden gestaan voor de saamhorigheid tijdens de wederopbouw, werden nu ouderwets of braaf gevonden.[3] Vanaf de jaren 1960 nam bovendien in zijn algemeenheid de invloed van liedboeken af: er vond een verschuiving plaats van een zangcultuur naar een luistercultuur[5] en Engelstalige popliedjes raakten in zwang, boven het zingen in het Nederlands. Bovendien ging vanaf de jaren 70 en 80 op een deel van de lagere scholen het zangonderwijs steeds vaker op in muziekonderwijs of, nog algemener, kunst- of cultuuronderwijs, terwijl het aantal lesuren hiervoor gelijk bleef. Vanaf 1985 was muziek niet langer een toelatingseis op de PABO.[6]
Al deze ontwikkelingen leidden ertoe, dat er in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds minder uit liedboeken werd gezongen. Bovendien was de laatste, 19e druk van Pollmann en Tiggers geheel herzien; door de wetenschappelijk-historisch verantwoorde wijzigingen in teksten en melodieën, bleek de bundel onbruikbaar te zijn geworden voor de gangbare praktijk.[3] De laatste druk (469e tot 555e duizendtal) raakte niet uitverkocht en kwam deels in de ramsj, maar later ook deels in de papierversnipperaar terecht.[7] Na de druk van 1977 verscheen er geen nieuwe herdruk van de liedbundel meer.
Opgenomen liedjes
[bewerken | brontekst bewerken]Een volledige lijst van alle liedjes in de 1e, 10e en 19e druk is te vinden op de Lijst van liedjes in Nederlands volkslied. De liedjes worden steeds aangeduid met het incipit (de beginregel), zie daarvoor het artikel incipit (of de hierna volgende voetnoot).[1]
De bundel Nederlands Volkslied opent met het Wilhelmus, dat het volkslied van Nederland was sinds 1932, en dat oorspronkelijk een geuzenlied uit de Tachtigjarige Oorlog was (van ca. 1572). Ook is een aantal geuzenliederen van Adriaen Valerius opgenomen, zoals: O Nederland let op uw zaak, de tijd en stond is daar; Merk toch hoe sterk nu in het werk zich al stelt; Waar dat men zich al keert of wendt.
De liedbundel bevat een ruime keus aan middeleeuwse liedjes, veelal uit het Antwerps liedboek. Voorbeelden:
- Alle mijn gepeis doet mij zo wee
- Het daghet in den oosten
- Egidius waer bestu bleven (Gruuthuse hs.)
- Ik stond op hoge bergen, ik zag ter zeewaart in
- Ik zeg adieu, wij twee, wij moeten scheiden
- Die winter is vergangen
Een groot aantal liedjes gaat terug op de grote liedverzamelingen van Willems (Oude Vlaemsche liederen, 1848) en Van Duyse (Het Oude Nederlandsche lied, 1903). Waaronder:
- Daar was een sneeuwwit vogeltje
- Heer Halewijn zong een liedekijn
- Komt hier al bij, aanhoort deez' klucht (Pierlala)
- Plompaard en zijn wuvetje
- 't Ros Beyaard doet zijn ronde
- Schoon lief, hoe ligt gij hier en slaapt
- Het waren twee koningskinderen
- Wat zullen onze patriotjes eten, als zij in 't leger zijn
- Wel Anne Marieken, waar gaat gij naar toe
- Willen wij, willen wij 't haasken jagen door de hei
- Des winters als het regent
- Wij zijn al bijeen, al goe kadullekes, al goe kadullen
- Zeg kwezelken, wildet gij dansen
Maar ook liedjes uit andere bronnen werden welbekend:
- Ain boer wol noar zien noaber tou, hai boer hai
- De boer had maar enen schoen, weinig genoeg, genoeg, genoeg
- Daar kwam enen boer van Zwitserland
- Daar was een wuf die spon
- Drie schuintamboers
- Er was een oorlogsschip
- Komt vrienden, in het ronden
- Molenaartjes wind is zuidenwind
- Mitte confitte kom t' avond thuis, 't is kermis in mijn streetje
- De vastenavond die komt an
Tevens is een twintigtal kerstliedjes in het liedboekje opgenomen, waaronder: Maria die zoude naar Bethlehem gaan, kerstavond voor de noene; Herders hij is geboren in het midden van de nacht; en Klein, klein Jezuken, heb je zulken kou.
De bundel Nederlands volkslied sluit af met een ruime verzameling canons, zoals: Hemel en aarde kunnen vergaan; Zomer is 't in bos en velden; Drie ganzen in het haverstro; en Ontwaak ontwaak, de roep van de haan.
Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]Literatuur
[bewerken | brontekst bewerken]- Jozef Vos, Gemeenschapszang als ideologisch bindmiddel. In: Louis Grijp (red.), Een muziekgeschiedenis der Nederlanden (Amsterdam, 2001)
- Jozef Vos, De spiegel der volksziel: volksliedbegrip en cultuurpolitiek engagement (proefschrift, Nijmegen, 1993), op ubn.ru.nl
- Louis Peter Grijp en Herman Roodenburg, Blues en balladen. Alan Lomax en Ate Doornbosch, twee muzikale veldwerkers (Amsterdam 2005). Hierin het hoofdstuk: Volksliedherstel, p. 40-42
Externe links
[bewerken | brontekst bewerken]- Ruim 200 volksliedjes met bladmuziek en afspeelbare muziek, waaronder ruim 150 liedjes uit Pollmann en Tiggers
- Opa Zingt, youtube-kanaal met alle 287 liedjes uit de 17e druk van Pollmann en Tiggers, gezongen uitvoering
- ↑ a b Alle liedjes in dit artikel worden aangeduid met het incipit (de beginregel) - en dus niet met de titel. Dit is gebruikelijk in het historische liedonderzoek om drie redenen. Ten eerste: liedjes uit de orale traditie hebben geen vaste titel; de titel kan hierdoor in elk liedboekje verschillen. Ten tweede: veel titels zijn niet onderscheidend: er zijn vele liedjes met titels als Meilied, Het vogeltje, Avondliedje, Herfstliedje of Een nieuw sinterklaaslied. En ten derde maakt de titel geen onderdeel uit van het lied; het incipit identificeert het lied, voor iedereen die het kent, met inbegrip van de melodie. Bijvoorbeeld: de titel Een oud kerstliedeken is willekeurig èn niet onderscheidend; het incipit De herdertjes lagen bij nachte identificeert één specifiek lied.
- ↑ a b c d Zie de website Opa Zingt - Nederlandse volksliedjes, op opazingt.nl en ook het bijbehorende YouTube-kanaal Opa Zingt. Zang: Ad Murck.
- ↑ a b c d e Jozef Vos, Gemeenschapszang als ideologisch bindmiddel. In: Louis Grijp (red.), Een muziekgeschiedenis der Nederlanden (Amsterdam, 2001).
- ↑ Deze zangroep viel onder de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsche Lied, opgericht in 1904.
- ↑ De traditie van de actieve zangbeoefening nam rond en na de jaren 1960 steeds meer af (verschuiving van zangcultuur naar luistercultuur). Door de opkomst van geluidsdragers (radio, lp en cd, walkman/discman/smartphone, muziekkanalen op tv en geluidsinstallaties in de auto) verdween de noodzaak van het zelf zingen tijdens een wandeling, op de steiger, tijdens de afwas of gedurende een lange autorit.
- ↑ Vanaf ongeveer de jaren 1960 kwam er op een deel van de lagere scholen minder aandacht voor het zangonderwijs. Deze verschoof meer naar muziekonderwijs (luisteren i.p.v. zingen, impressie i.p.v. expressie). In 1985 ging de vijfjarige kweekschool op in de vierjarige PABO en was muziek niet langer een toelatingseis. De Vereniging Leraren Schoolmuziek wees op een vicieuze cirkel: doordat Pabo-studenten zelf als kind geen Zangonderwijs en soms zelfs geen Muziekonderwijs hadden gekregen, waren ze niet in staat om op de PABO het vereiste niveau voor het geven van dit vak te behalen. De aandacht voor Zangonderwijs en het niveau ervan, ging sterk afhangen van de school/het schooltype, van de individuele onderwijzer of van het al dan niet inhuren van een vakdocent. In 2000 gebruikte ongeveer de helft van de basisscholen géén vaste methode voor Muziekles. Ongeveer 37% gebruikte een methode die alle expressievakken besloeg (toneel, handvaardigheid, tekenen, muziek en dans). Onderzoek rond 2000 wees uit dat de stemomvang van kinderen nagenoeg niet meer dan slechts een kwint omvatte; het gemiddelde stembereik lag maximaal tussen a in het klein octaaf en e in het eengestreept; en dat kinderen uitsluitend nog met het borstregister konden zingen. Doordat het actieve zangonderricht op een groot aantal scholen was verworden tot passief meezingen of luisteren, was het liedrepertoire dat kinderen uit hun hoofd konden zingen uiterst beperkt. Zie G. Hartkamp, Het muziekonderwijs in Nederland tijdens de 20e eeuw. Een eeuw muziekonderwijs langs de lat: van productie naar consumptie? (eindscriptie Muziekwetenschap, UU, 2005); en de website meermuziekindeklas ('Over ons', 'Ons doel').
- ↑ De sterk gewijzigde laatste druk werd niet handig bevonden in de praktijk en bovendien was in de jaren 1970 de belangstelling voor oude volksliedjes al sterk afgenomen. Melding hierover gemaakt door R. Mollevanger, die tevens verwijst naar Henk Waardenburg.