Portaal:Literatuur/DodeDichtersAlmanak

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Portaal:Literatuur/DodeDichtersAlmanak/maandag
Portaal:Literatuur/DodeDichtersAlmanak/dinsdag
Portaal:Literatuur/DodeDichtersAlmanak/woensdag
Portaal:Literatuur/DodeDichtersAlmanak/donderdag
Portaal:Literatuur/DodeDichtersAlmanak/vrijdag
Portaal:Literatuur/DodeDichtersAlmanak/zaterdag
Portaal:Literatuur/DodeDichtersAlmanak/zondag

Maandag[brontekst bewerken]

De jaren-zestig hertaling door C. Buddingh' van de Burgersdijk-vertaling van Shakespeare, uitgegeven in de Zwarte Beertjes-reeks.

Cornelis Buddingh' (veelal onterecht aangeduid als Cees Buddingh') (Dordrecht, 7 augustus 1918 - 24 november 1985) was een Nederlands dichter en prozaïst.

Hij doceerde Engels aan het Instituut voor Vertaalkunde in Amsterdam en vertaalde onder meer A Clockwork Orange naar het Nederlands. Ook is hij bekend geworden om zijn vertalingen van de complete werken van William Shakespeare.

Buddingh' debuteerde in 1941 met Het Geïrriteerde lied. Faam verwierf hij in de jaren '50 en jaren '60, met een groot aantal publicaties die zijn naam vooral vestigden als nonsensdichter. Hoewel sommige van zijn werken inderdaad uit nonsens bestaan (zoals de Gorgelrijmen, zie ook Blauwbilgorgel), geldt dat in mindere mate voor vooral zijn latere werk.

Naar de dichter is de C. Buddingh'-prijs vernoemd. Deze wordt jaarlijks toegekend aan het beste debuut in de Nederlandstalige poëzie, en wordt uitgereikt op Poetry International.

(lees verder)


Dinsdag[brontekst bewerken]

T.S. Eliot getekend door Simon Fieldhouse.

Thomas Stearns Eliot (Saint Louis (Missouri), 26 september 1888Londen, 4 januari 1965) was een Amerikaans-Brits dichter, toneelschrijver en literatuurcriticus. Hij was een van de belangrijkste figuren uit de wereld van de literatuur van de 20e eeuw, een van de grootste vernieuwers van de poëzie, en kreeg in 1948 de Nobelprijs voor de Literatuur.

In de periode tussen 1917 en 1922 schreef Eliot zijn eerste grote werken: Prufrock and Other Observations (1917), Poems (1920) en The Waste Land (1922). In deze gedichten, die doordrongen zijn van het cultuurpessimisme van na de Eerste Wereldoorlog, beschrijft Eliot het lijden, de ontluisterende ervaring van de grote stad, de onvruchtbaarheid en de uitzichtloosheid van het moderne bestaan en de absolute isolatie van ieder individu door het geestelijke en morele failliet en de verspilling van de goddelijke liefde.

Eliots kritische werk bestaat uit een dissertatie, Knowledge and Experience in the Philosphy of F.H. Bradley, enkele bundels kritieken en essays, waaronder 'The Sacred Wood' (1920), 'After Strange Gods', 'For Lancelot Andrewes' (1928) en 'Essays Ancient and Modern' (1936) en 'On Poetry and poets' (1957), en twee cultuurfilosofische studies, het onvoltooid gebleven 'The Idea of a Christian Society' (1939) en 'Notes Towards the Definition of Culture' (1948).

(lees verder)


Woensdag[brontekst bewerken]

Ingeborg Bachmann (Klagenfurt, 25 juni 1926Rome, 17 oktober 1973) was een Oostenrijkse dichteres en schrijfster.

Bachmann, de dochter van een onderwijzer, was een vooraanstaande exponent van de Duitstalige literatuur na de Tweede Wereldoorlog. Zij studeerde in Innsbruck, Graz en Wenen tussen 1945 en 1950, waar ze zich vooral op de filosofie en psychologie toelegde. Zij doctoreerde met een proefschrift over Martin Heidegger, en ging vervolgens voor de radio werken. In 1952 las ze haar eigen gedichten voor op een bijeenkomst van de Gruppe 47: dit luidde een snelle opmars van haar carrière in. Reeds een jaar later ontving ze de prijs van de Gruppe, voor haar dichtbundel Die gestundete Zeit (lett. de uitgestelde tijd ofwel Tijd In Onderpand), een grimmig, pessimistisch werk, met de beroemd geworden frase: „es kommen härtere Tage“ (er komen moeilijker dagen).

Prof. Dr. Ingeborg Dusar (Universiteit Antwerpen) beschreef het late proza van Ingeborg Bachmann in haar doctoraal proefschrift "Choreographien der Differenz. Ingeborg Bachmanns Prosaband 'Simultan'" (1994). De schrijfster en filosofe Joke J. Hermsen wijdde een belangrijk deel van haar proefschrift Nomadisch narcisme (1993) aan Bachmanns werk.

(lees verder)


Donderdag[brontekst bewerken]

Adriaan Roland Holst (1904)

Adriaan Roland Holst (Amsterdam, 23 mei 1888 - Bergen, 5 augustus 1976) was een Nederlands dichter. Zijn omvangrijke oeuvre wordt gekenmerkt door een eigen, plechtige stijl en rijke symboliek.

De beeldend kunstenaar Richard Roland Holst was een broer van zijn vader en diens echtgenote Henriette Roland Holst-Van der Schalk, de dichteres, schrijfster en socialiste dus zijn tante. Adriaan Roland Holst werd door vrienden en familie 'Jany' genoemd. De drie hebben hun hele leven veel contact gehad.

Al op twintigjarige leeftijd wist hij gedichten te plaatsen in het literaire tijdschrift De XXste Eeuw. In 1911 verscheen zijn debuut in boekvorm, de bundel Verzen. In zijn volgende bundels De belijdenis van de stilte en Voorbij de wegen is zijn eigen stem al tot volle wasdom gekomen. De gedragen verzen getuigen van een romantisch verlangen, van mythologie en van verheven eenzaamheid. Deirdre en de zonen van Usnach (1920), dat verscheen in de bibliofiele serie Palladium, is een poëtisch verhaal in een Keltische wereld. Het wordt nog steeds veel gelezen.

(lees verder)


Vrijdag[brontekst bewerken]

Het gedicht De mus op de zijmuur van het gebouw aan de Nieuwe Rijn 107, Leiden

Johannes Bernardus Maria Raphael (Jan) Hanlo (Bandung, Nederlands-Indië, 29 mei 1912 - Maastricht, 16 juni 1969) was een Nederlands dichter en schrijver.

Vanaf 1944 schreef Hanlo gedichten, waarvan met name Oote de aandacht trok. Dit klankgedicht (Hanlo sprak zelf van 'kinderbrabbeltaal') verscheen in 1952 in het door het rijk gesubsidieerde tijdschrift Roeping. Het blad Elsevier besteedde daar aandacht aan en het VVD-Eerste Kamerlid W.C. Wendelaar stelde vervolgens Eerste Kamervragen over de subsidie aan het blad dat Hanlo's 'infantiel gebazel' publiceerde. Dat leverde de nodige publiciteit op.

De rest van Hanlo's oeuvre is over het algemeen minder avant-gardistisch dan Oote. Schoonheid en (kinderlijke) onschuld zijn terugkerende thema's. Vanaf het einde van de jaren vijftig legde hij zich vooral toe op proza.

(lees verder)


Zaterdag[brontekst bewerken]

Christopher Isherwood (links) en W.H. Auden (rechts)

Wystan Hugh Auden (1907 - 1973) was een Engels dichter, essayist en criticus.

Auden groeide op in Birmingham en studeerde aan Gresham's School en de Universiteit van Oxford, waar hij tweemaal redacteur was van de bloemlezingen onder de titel Oxford Poetry en zich ontwikkelde tot een van de linksgeoriënteerde dichters van die tijd. Zijn eerste bundel, Poems (1928), werd gedrukt door zijn vriend en collega-dichter Stephen Spender. Na zijn jaren in Oxford woonde hij een jaar in Berlijn, waar hij in de tijd van de Weimar Republiek meer ruimte vond voor het tonen van zijn homoseksualiteit.
Na zijn terugkeer naar Engeland gaf hij les aan twee jongensscholen. Hij vestigde zijn naam als scherp, geestig en maatschappijkritisch dichter met The Orators (1932) en groeide verder in die rol tijdens zijn werk als leraar.

(lees verder)


Zondag[brontekst bewerken]

Lucebert, pseudoniem van Lubertus Jacobus Swaanswijk, (Amsterdam, 15 september 1924Alkmaar, 10 mei 1994) was een Nederlands dichter, kunstschilder, tekenaar en lithograaf. De uitspraak van de naam Lucebert is Loetsje-bert, van Italiaans 'luce' (=licht) en Germaans 'bert' (=licht), dus tweemaal licht.

In 1949 trad Lucebert op als voorman van de Beweging van Vijftig of de Vijftigers, de groep experimentele dichters die destijds veel stof deed opwaaien. In 1949, ten tijde van de Politionele Acties, debuteerde hij met het gedicht Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia. De bundel Triangel in de jungle / de dieren der democratie, verscheen in 1951. Al snel werd hij gezien als de Keizer der Vijftigers. In de jaren zestig legde hij zich vooral toe op de beeldende kunst, die destijds 'figuratief-expressionistisch' genoemd werd. Zijn schilderwerk, dat vooral in het begin sterk beïnvloed was door Cobra, geeft blijk van een vrij pessimistisch wereldbeeld. Vanaf 1981 brak met de bundel Oogsten in de dwaaltuin een nieuwe creatieve dichtperiode aan, waarin zijn poëzie zwarter en toch ook socialer was.

(lees verder)