Barrièretraktaat
De Barrièreverdragen of Barrièretraktaten waren overeenkomsten die de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden het recht gaven om garnizoenen te legeren in de Spaanse Nederlanden. Ze werden afgesloten tijdens de Negenjarige Oorlog en de Spaanse Successieoorlog als buffer tegen Franse expansie (1697, 1709, 1713, 1715). Het concept bleek niet effectief en werd in 1781 opgezegd door Oostenrijk.
Door een clausule bij de Vrede van Rijswijk (1697), die de Negenjarige Oorlog afsloot, kreeg de Republiek het recht om garnizoenen te legeren in acht steden in de Spaanse Nederlanden. Sinds de Hollandse Oorlog was gebleken dat de Spanjaarden niet meer in staat waren om op eigen kracht de Zuidelijke Nederlanden tegen Frankrijk te verdedigen. Deze verdediging was grotendeels voor rekening van de Republiek gekomen.
Daarom werd overeengekomen dat de Republiek 23 bataljons infanterie zou mogen legeren in de vestingen van Nieuwpoort, Oostende, Kortrijk, Bergen, Aat, Charleroi, Namen en Luxemburg. Deze garnizoenen zouden onder Noord-Nederlandse officieren staan, maar de kosten ervan zouden voor 60 % worden opgebracht door de Zuidelijke Nederlanden. Het was in feite een vooruitgeschoven verdedigingslinie van de Republiek. De aanwezigheid van protestantse troepen werd door de katholieke inwoners van de betrokken steden maar matig op prijs gesteld. Militair bleek het ook geen succes, want Lodewijk XIV nam in 1701 de barrièresteden in.
Het herstel van de barrière was een hoofdobjectief van de Republiek tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713), toen het Anglo-Bataafs condominium werd gevestigd over de Spaanse Nederlanden (1706-1716). Het eerste barrièretraktaat was een Brits-Engels verdrag afgesloten in Den Haag in 1709. Ook in de Vrede van Utrecht, die de Oostenrijkse Nederlanden tot stand bracht, was een barrièreregeling opgenomen. In afgezwakte vorm werd deze in 1715 definitief vastgelegd, waarbij het ditmaal ging om de steden Namen, Doornik, Menen, Waasten, Ieper en Veurne alsmede het Fort Knokke in het westen, en de steden Roermond, Venlo, Geldern, Weert en het Land van Kessel in het oosten. De jaarlijkse kost van deze barrière liep op tot een derde van de begroting van de Zuidelijke Nederlanden.[1]
Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) bleek dat de vestingwerken van de betrokken steden sterk verwaarloosd waren, zodat de Fransen een aantal ervan (Menen, Fort Knokke, Veurne en Ieper) in 1744 gemakkelijk konden innemen. In 1781 zegde keizer Jozef II het traktaat eenzijdig op.
Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]
- Edmond Willequet, Histoire du système de la Barrière, Brussel, Lesigne, 1849
- Roderick Geikie en Isabel A. Montgomery, The Dutch Barrier, 1705-1719, Cambridge, Cambridge University Press, 1930
- Reginald De Schryver, "De eerste Staatse barrière in de Zuidelijke Nederlanden (1697-1701)" in: Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, 1963-1964, p. 65-90
- Georges Livet, L'équilibre européen de la fin du XVe siècle à la fin du XVIIIe siècle, Paris, PUF, 1976
- Olaf van Nimwegen, "The Dutch Barrier. Its Origins, Creation and Importance for the Dutch Republic as a Great Power, 1697-1718" in: Jan A.F. de Jongste en Augustus J. Veenendaal, Jr. (eds.), Anthonie Heinsius and the Dutch Republic 1688-1720. Politics, War, and Finance, 2002, p. 147-175
- Guy Thewes, "Barrière ou talon d'Achille? La défense militaire des Pays-Bas après les traités d'Utrecht (1713-1725)" in: O. Ryckebusch en R. Opsommer (eds.), Guerre, frontière, barrière et paix en Flandre, 2014, p. 157-173
Bron[bewerken | brontekst bewerken]
- L.J. Rogier, Eenheid en scheiding (1952, 1968).
Voetnoten[bewerken | brontekst bewerken]
- ↑ Frederik Dhondt, "Delenda est haec Carthago. The Ostend Company as a Problem of European Great Power Politics (1722-1727)" in: Revue belge de philologie et d'histoire, 2015, p. 401. DOI:10.3406/rbph.2015.8840